19 apr 2022

Wim Benda – Amerikaanse leerkrachten organiseren zich voor het algemene belang

“De belangrijkste uitdaging voor een succesvolle onderwijsstaking, wanneer scholen worden gesloten, is tegelijkertijd onder de werknemers eenheid in actie op te bouwen en te onderhouden en publieke steun te zoeken.” Dat concludeert Eric Blanc uit zijn studie van de zogenaamde Red State Revolt, de grote onderwijsstakingen van 2018 in enkele staten onder Republikeinse controle. De sociale context in deze staten is extreem ongunstig voor syndicale organisaties- het zijn namelijk Republikeinse staten. Maar ondanks dat slaagden enkele overtuigde en volhardende activisten erin om op luttele maanden tijd massastakingen te organiseren, met indrukwekkende resultaten. 

Wim Benda is leraar humane wetenschappen en filosofie. Hij gaf ook les in de opleiding Syndicaal Werk van het ABVV. Op school is hij ACOD-afgevaardigde. Vanuit die functie is hij bestuurslid van ACOD Onderwijs (Antwerpen + Vlaamse Gemeenschap)

De gegeven en overgeleverde omstandigheden waarbinnen zij geschiedenis schreven, waren inderdaad zeer moeilijk: er gelden stringente wetten voor vakbonden in openbare diensten, zoals geen stakingsrecht; ultraliberale miljardairs zoals de Koch Brothers sponsoren succesvolle campagnes om het onderwijs te privatiseren; een aanzienlijk deel van de bevolking heeft oor naar demagogie à la Trump; tegelijk heerst er een algemene lethargie dat je “toch niks kan veranderen”. Niets deed vermoeden dat onderwijsmensen in West Virginia, Oklahoma, Colorado en Arizona gedurende één à twee weken zouden staken en betogen, waardoor ze significante loonsverhogingen konden winnen (bijvoorbeeld vijf procent voor álle ambtenaren in West Virginia, en twintig procent voor onderwijspersoneel in Arizona). Toch waren onder de oppervlakte de geesten van een “strijdbare minderheid” al geruime tijd aan het rijpen om actie te ondernemen. In hun politieke bewustzijn convergeerden de ervaringen van verschillende strijdbewegingen: Occupy Wall Street, Black Lives Matter, de campagne voor Bernie Sanders, maar vooral het strijdsyndicalisme van de Chicago Teachers Union en de theorie over organizing van vakbondsactivist/onderzoekster Jane McAlevey.

Een lichtend voorbeeld

Tijdens de economische crisis van 2007-2009 begonnen enkele leerkrachten in Chicago samen The Shock Doctrine van Naomi Klein te lezen om beter zicht te krijgen op de wisselwerking tussen crisis en neoliberale politiek. Uit deze leesgroep groeide een caucus, dat is een groep syndicalisten met een gelijklopende sociale en politieke visie op hun vakbond. Deze Caucus of Rank-and-file Educators (CORE) vond dat de leiding van de Chicago Teachers Union (CTU) te dicht aanschurkte bij het stadsbestuur. Door hun nadruk op overleg werd de macht van de vakbond uitgehold. Daartegenover ontwikkelden de linkse militanten van CORE een visie die de leden actief wilde betrekken vanuit het idee dat zij eigenlijk de vakbond zijn. Zoals Michelle Strater Gunderson van CORE schrijft: “Een sleutelelement in social justice unionism is het van onderuit betrekken in grassroots organizing en de promotie van democratische praktijken doorheen de vakbond in plaats van een hiërarchische leiderschapsstijl, waarbij vakbondsleden enkel kijken naar verkozen vrijgestelden en vakbondsmedewerkers om zich te ontfermen over hun bezorgdheden.” In 2010 won CORE met deze visie de verkiezingen in de CTU. De nieuwe vakbondsleiding verlaagde onmiddellijk hun eigen loon tot het niveau van lerarenlonen. Met de vrijgekomen middelen financierden ze een organizing department om de banden met de basis aan te halen. Organizers gingen met de leden praten over syndicale strategie. Ze versterkten de ledeninspraak en gaven veel aandacht aan vorming. Via die andere benadering wilden ze de perceptie van de leden op de vakbond wijzigen: van een dienst die je helpt bij persoonlijke problemen op het werk naar een organisatie die van de leden zelf is. 

In 2012 kwam dan de ultieme test voor de nieuwe aanpak. Op het niveau van de staat Illinois kon de antisyndicale “non-profit” Stand for Children (gesponsord door Bill Gates en de familie Walton van Walmart) een wet laten stemmen waardoor onderwijsvakbonden pas tot staken kunnen overgaan als 75 procent van al hun leden voor de staking stemt. Dat impliceert dus niet alleen dat drie vierden moeten instemmen met de staking, wat op zich al ondemocratisch is, maar ook dat het grootste deel van de leden effectief komt stemmen. Burgemeester Rahm Emanuel kwam vervolgens in actie om een asociaal onderwijsbeleid door te drukken, waaronder een aanzienlijke verlenging van de werkdag, grotere klassen, een gedifferentieerde betaling op basis van “verdienste” en afschaffing van betaling volgens anciënniteit, evaluatie van leerkrachten op basis van de scores die hun leerlingen behalen bij gestandaardiseerde testen, en een verhoging van de individuele bijdrage voor de gezondheidsverzekering.

Om de burgemeester te counteren, zette de CTU een getrapte campagne op met sensibilisering, mobilisaties en organizing. Ze betrokken leerlingen en mensen uit de lokale gemeenschap om samen hun visie op onderwijs uit te schrijven in het rapport The Schools Chicago’s Students Deserve. Dit document gaat uit van het idee dat de werkomstandigheden van onderwijsmensen de leeromstandigheden van de kinderen zijn. Het leest als een pleidooi voor sterke onderwijsfinanciering met veel aandacht voor de leerling. Tegelijk onderzocht de CTU in welke scholen leerkrachten daadwerkelijk voor een staking zouden stemmen en welke scholen nog een blinde vlek waren, zodat ze hun organisatiecapaciteit op die laatste konden richten. Intussen mobiliseerden ze voor een grote bijeenkomst in het befaamde Auditorium Theater. De 4.000 plaatsen vullen leek onbegonnen werk, maar de CTU overtrof de verwachtingen, waardoor ook de straten rond het theater baadden in de herwonnen kracht van de vakbond. Het resultaat enkele weken later was een overweldigende opkomst van 24.000 leerkrachten (90 procent van de leden!) bij de stemming over een staking, met 98 procent van de stemmen voor een staking. Uiteindelijk zou die tien dagen duren, met levendige stakerspiketten en dagelijkse betogingen in het stadscentrum. Op het hoogtepunt van de staking toonde een peiling dat twee derde van de ouders met kinderen in openbare scholen de leerkrachten steunden tegen de burgemeester. Bijna alle asociale maatregelen werden ingetrokken.

Deze gebeurtenissen inspireerden syndicalisten op andere plaatsen om zich ook te organiseren in een caucus. Om hun ervaringen te delen nodigde CORE onderwijsactivisten uit naar Chicago, waar ze United Caucuses of Rank-and-file Educators (UCORE) boven het doopvont hielden. Het model van social justice unionism verspreidde zich zo naar andere steden in de VS, zoals Philadelphia, Baltimore, St Paul, Madison, New York, LA en Seattle. 

Van onderuit organiseren

Het bovenstaande relaas over Chicago komt in belangrijke mate uit het boek No Shortcuts van Jane McAlevey. Zij theoretiseerde de ervaringen van onder meer CORE en de CTU in haar benadering van organizing. Vertrekkende van de historische successen van de vakbondsfederatie Congress of Industrial Organizations (CIO) in de jaren 1930, zet ze zich af tegen de overheersende strategieën in de Amerikaanse arbeidersbeweging. Daarbij maakt ze een onderscheid tussen advocacy, mobilisation en organizing, die ze elk evalueert op de intensiteit, waarmee ze de basis betrekken en aan hen macht toevertrouwen. “Het gaat er niet alleen over of gewone mensen zich engageren, maar evengoed over hoe, waarom en waar ze zich engageren.” Bij advocacy lobbyen vakbondssecretarissen en andere medewerkers bij invloedrijke mensen om zaken gedaan te krijgen voor de werknemers. Door de macht van het getal onbenut te laten heeft deze belangenbehartiging weinig diepgaand effect. Mobilisaties maken daarentegen wel gebruik van grote aantallen en ze zijn dan ook een belangrijke tactiek om verandering af te dwingen. Volgens McAlevey is mobilisatie echter de belangrijkste focus geworden van vakbonden, in plaats van een van de mogelijke tactieken. Het probleem met deze tactiek is dat je tijdens de manifestaties vooral veel dezelfde, reeds overtuigde activisten tegenkomt, zonder dat ze gedragen worden door de actieve steun van de gemeenschap. Bovendien blijft de organisatie ervan stevig in handen van de vakbondsleiding met weinig inbreng van de basis. De activisten komen even steun betuigen, worden bedankt voor hun aanwezigheid en vervolgens gaan ze terug naar huis en naar hun werk. De werkelijke macht van het getal blijft zo onderbenut.

Daarom pleit McAlevey voor een model van bottom-up organizing, dat ze vindt in de vroegere successen van de CIO maar evengoed in enkele hedendaagse syndicale overwinningen, zoals die van de CTU. Cruciaal daarbij is de inbreng van gewone werkende mensen, die vaak voordien geen enkele ervaring hadden met activisme. “Mensen participeren in de mate dat ze begrijpen – maar ze begrijpen evengoed in de mate dat ze participeren. Het is dialectisch. (…) Wanneer mensen de strategie begrijpen omdat ze deze hielpen uitdenken, dan zullen ze betrokken zijn voor de lange termijn, gedreven om meer betekenisvolle overwinningen te behalen.” Het zal dan ook niet verwonderen dat McAlevey een vurig pleitbezorger is van grondig voorbereide stakingen die de kwestie van de macht stellen. Op basis van eigen ervaringen in de zorgsector en gevalstudies zoals die van de CTU ontwikkelde ze een model van organizing in de diepte waarbij één-op-één-gesprekken mensen overtuigen en waarbij vakbonden leren om organische leiders op de werkvloer te detecteren en te overhalen (ook al waren ze tot dan toe antisyndicaal!). Via structuurtesten kan je stap voor stap meetbaar maken in hoeverre de basis klaar is. Zulke testen variëren van klein tot groot: allemaal rood dragen op een vastgestelde dag, in scholen mensen laten intekenen op een lijst die oproept tot actie, lokale ludieke acties, grote manifestaties… Vooral belangrijk is dat er een actieplan met een langetermijnvisie is, dat toelaat om mensen te organiseren en waardoor ook de zwakke plekken duidelijk worden zodat je deze kan aanpakken. Even fundamenteel is het betrekken van de gemeenschappen rond de werkplaatsen in Whole Worker Organizing. Naast werknemer zijn gewone mensen immers deel van leefgemeenschappen die zelf belang hebben bij een goede uitkomst van een staking. 

Zo concludeert ze uit de succesvolle staking van de CTU: “Chicago veranderde – niet enkel de leerkrachten, niet enkel de ouders, niet enkel de leerlingen. Haar werkende klasse won echte macht in een totale strijd voor degelijke openbare scholen, geleid door leerkrachten die sterk geven om alle levensaspecten van hun leerlingen. In dat proces veranderde de stedelijke werkende klasse ook haar visie op leerkrachten, op school, op racisme, op neoliberalisme en op de afgeborstelde neoliberale burgemeester. Dat gebeurt niet via een PR-campagne of via een mobilisatiemodel. Het gebeurt als gevolg van echte organisatie door de leerkrachten zelf, met hun collega’s, met hun leerlingen en de ouders, en in hun gemeenschappen.” 

Theorie in de praktijk

No Shortcuts is theorie gedistilleerd uit de praktijk, maar ging vervolgens zelf de praktijk in actie versterken. McAlevey’s pleidooi voor degelijk voorbereide massastakingen van onderuit kreeg gehoor onder leerkrachten. Zo is de staking in West Virginia, die de lerarenstakingsgolf in gang zette, voortgekomen uit een groep leraren die haar boek bestudeerden. In geen van de drie eerste staten in staking (West Virginia, Oklahoma en Arizona) waren de vakbonden echter de initiatiefnemer tot de staking, doordat ze niet geloofden dat het onderwijspersoneel hiervoor klaar was. Het waren eerder lokale actiegroepen die mobiliseerden via facebook en die vaak de leraren zelf organiseerden. In Oklahoma waren de stakingsleiders zelfs geen vakbondslid, maar door hun slechte verhouding met de vakbonden en te grote nadruk op facebook doofde de staking wel sneller uit, met minder resultaat. In de andere twee staten konden de leraren meer winnen doordat de vakbonden mee hun schouders zetten onder de actie. En ondanks hun initiële weifelende houding steeg het lidmaatschap, in Arizona zelfs met 10 procent. 

Het idee van Whole Worker Organising vinden we in wat onderwijssyndicalisten omschrijven als bargaining for the common good. Een van de mooiste voorbeelden hiervan is de aanpak van de United Teachers Los Angeles (UTLA), Ook daar zorgde een caucus in 2014 voor een nieuwe vakbondsleiding die zich sterk richt op organizing. Na vier jaar van grondige vernieuwing greep de UTLA het voorbeeld van de Red States aan om eveneens in staking te gaan. Daarbij lag hun focus op degelijk onderwijs voor de leerlingen. Hoewel het stadsbestuur al voor de staking toegaf om de lonen met 6 procent te verhogen, beslisten de leerkrachten en het ondersteunend personeel om toch te staken aangezien hun voornaamste eisen voor de leerlingen niet werden ingewilligd. Ze beseften maar al te goed dat de loonsverhoging diende om hen af te kopen, maar dat ze intussen zo goed georganiseerd waren dat de krachtsverhoudingen in hun voordeel waren. Daarom gingen ze van 14 tot 22 januari 2019 in staking, voor het eerst in dertig jaar. Een ongelooflijke 98 procent van de UTLA-leden in 900 scholen deed mee. Peilingen toonden dat 80 procent van de bevolking in LA aan hun kant stond! Op de acties kwamen oudercomités eten brengen. Voor de betoging daagden 60.000 mensen op, veel meer dan de 34.000 leden van de UTLA, en dat ondanks de striemende regen. Leerlingen betoogden mee en kwamen op de acties liedjes zingen voor hun leerkrachten. 

Vakbondssecretaris Arlene Inouye leidde het onderhandelingsteam tijdens deze historische staking. In een verhelderende analyse van de manier waarop de UTLA de krachtsverhoudingen kon veranderen, geeft ze aan hoe dit een werk van lange adem was, maar met een klare kijk op hoe een vakbond mensen kan organiseren én met een snoeiharde kritiek op hoe miljardairs de malaise in het publieke onderwijs dicteren. Via geduldig werk en talloze gesprekken met de leden konden ze stilaan een cultuur creëren waarin leerkrachten meer vertrouwen kregen om op te komen voor hun collectieve belangen, die ze vaak delen met leerlingen en ouders. Samen met de leden ontwikkelden ze een strategisch plan met de belangrijkste issues voor het overleg en een grotere betrokkenheid van de schoolafgevaardigden. Veel aandacht gaat hierbij uit naar de ontwikkeling van leiders op de werkvloer. Eens dit voorbereidende werk was gebeurd, gingen ze over tot 11 escalerende ‘structuurtesten’, gaande van rode kledij dragen op dinsdag (in navolging van de acties in de Red States) over petitie- en piketacties tot een manifestatie van 15.000 onderwijsmensen en sympathisanten in december. Het is geen toeval dat Arlene Inouye No Shortcuts aanhaalt als inspiratiebron en dat de UTLA-staking een heel hoofdstuk kreeg in McAlevey’s recentste boek.

De onderwijsvakbond ging ook in het offensief door via allerlei (sociale) media ‘het narratief te controleren’. Concreet wil dit zeggen dat ze het dominante onderwijsverhaal over de nood aan privatisering en gestandaardiseerde testen om de onderwijskwaliteit te verbeteren, konden doorprikken en omkeren in een verhaal dat onderwijsmensen en leerlingen verbindt van onderuit. Bij het voorbereidende werk behoorde dus evengoed het organiseren van ouders, jongeren en de gemeenschappen rond de scholen. Door in de eerste plaats te luisteren naar de bezorgdheden van leerlingen en ouders kwamen ze tot een eisenprogramma dat alle belanghebbenden –  de hele schoolgemeenschap – verenigde. Naast looneisen figureerden daarin eisen zoals meer nurses en counselors op school (CLB-medewerkers zouden wij zeggen), meer bibliothecarissen om de kinderen te leren lezen (zeker in de achtergestelde wijken), kleinere klassen en meer groen op school. Een opvallende eis was het beëindigen van het (vaak racistische) fouilleren van jongeren op school door de politie. Strikt genomen mogen Amerikaanse onderwijsvakbonden over al deze zaken niet onderhandelen. Doordat ze zich niet lieten beperken door de letter van de wet maar integendeel durfden spreken voor de noden van hele gemeenschappen, vermenigvuldigde de UTLA de kracht van haar basis, waardoor ze een klinkende overwinning behaalde. Uiteindelijk aanvaardden de stakers de opslag van 6 procent die hen al vlak voor de staking was aangeboden. Maar ze haalden zo veel meer binnen: een beperking van de klasgrootte, meer nurses, meer counselors, meer bibliothecarissen, meer groene ruimtes, de afschaffing van het fouilleren, een beperking van gestandaardiseerd testen, een moratorium op privatisering, juridische ondersteuning voor immigranten op school enzovoort. In de woorden van Arlene Inouye: “Onze leerlingen verdienden deze staking en we hebben beslist om niet langer stil te blijven.”

Door te breken met de dagelijkse routines, door syndicaal werk met een frisse blik te bekijken, inspireerden Amerikaanse onderwijsvakbonden werkende mensen om hun lot in eigen handen te nemen. Na een lang dieptepunt is de goedkeuring van Amerikanen voor vakbonden terug stijgende (68 % in 2021 volgens Gallup). En dat is mee de verdienste van het strijdbaar onderwijssyndicalisme. 

Basiswerken

  • Jane F. McAlevey (2016), No Shortcuts: Organizing for Power in the New Gilded Age, Oxford University Press.
  • Eric Blanc (2019), Red State Revolt: The Teachers’ Strikes and Working-Class Politics, Verso Books.
  • Michael Charney, Jesse Hagopian en Bob Peterson (2021), Teacher Unions and Social Justice: Organizing for the Schools and Communities Our Students Deserve, A Rethinking Schools Publication.