‘Driekwart van de Franse bevolking woont, zoals in België ongeveer, in urbane of semi-urbane zones; nog slechts twee procent van de populatie leeft van de landbouw. Het grootste gedeelte van de 36.000 Franse gemeenten is verstedelijkt. Ook Loos-en-Gohelle in Le Nord-Pasde-Calais met haar 7000 inwoners en dichtbij de Belgische grens, is zo’n zone périurbaine, zeg maar voorstedelijk gebied van het grotere Lens. Loos is ook stilaan een rebelse toekomstplek aan het worden.
Loos-en-Gohelle is veel groter dan Noeveren, kleiner dan Charleroi maar met eenzelfde 19de-eeuwse industriële achtergrond van vergane steenkoolglorie en zwarte, gehelmde gezichten. Zoals Charleroi, en bij uitbreiding de Belgische Borinage, lag Loos in het hart van het Noord- Franse steenkoolbekken, dat twee departementen, meer dan 200 gemeenten en 600 steenkoolmijnen omvatte. Alleen in Loos al waren er negen mijnschachten van de groep Lens-Liévin waarin in de hoogdagen van le charbon 5000 mijnwerkers afdaalden. Er was trouwens ook een cité Belgique waar Belgische mijnwerkers zich hadden gevestigd. In 1986 werd de laatste mijn van Les Houillères gesloten. Boven de grond werd het landschap rond Loos opgehoopt door zeven afvalbergen, door een torenhoge werkloosheid en een verouderd en totaal uitgeleefd woningbestand. Het was voorwaar geen fraaie erfenis die de steenkoolbaronnen in Loos hadden achtergelaten: van het steenkoolEldorado – althans voor enkelen – naar de zeven heuvels van misère voor de meerderheid.
En toch, wanneer je nu in de straten van Loos rondloopt, hangt daar niet de tristesse en de sfeer van uitzichtloosheid die je in andere Noord-Franse stadjes vaak wél aantreft. In het centrum zie je weinig lege winkels pour cause de fermeture of verlaten en verwaarloosde panden. Het stadje maakt eerder een levendige indruk met een opticien, een kruidenier, enkele bars, een tabac-presse, een kapper, een slager en zelfs enkele traiteurs. De middenstand is hier niet moeten vertrekken. Dat is in felle tegenstelling tot Lens dat met haar 36.000 inwoners eerder een spookcentrum heeft, want alle leven is versast naar het commerciële centrum aan de rand van de stad met een Cora, een Auchan, een Leroy-Merlin en andere grootschalige tralala.
Loos als het laboratorium van de toekomst
Neen, Loos is, zoals Noeveren, niet alleen een lieu de mémoire om tranerig over te doen, maar tevens een plek in transitie waar nu ook een hoopvol toekomstgericht verhaal wordt geschreven. Het is het verhaal van een culturele en later ecologische transitie die Loos-en-Gohelle, ooit symbool van een industriële, niet duurzame ontwikkeling, tot een voorbeeld zal maken van een stadje dat zich, steunend op haar sociale, culturele en omgevingsrijkdommen, duurzaamheid hoog in het vaandel voert. Dat merk je pas als je wat aandachtig hebt rond gekeken in het centrum dat op het eerste gezicht het gewone leventje leidt van een provinciestadje in Nord-Pas-de-Calais.
Op de Grote Markt is er het stadhuis, wat even vanzelfsprekend is in het noorden van Frankrijk als de friterie die open is tijdens de middaguren. Daar passeren ook om het uur intercommunale bussen naar Lens en omgeving. Het druilregent vandaag. Enkele oude dametjes beschermen hun pas gezette permanente onder een plastieken kapje en een paraplu. Ik loop voorbij een protserig monument ter herdenking aan de ‘Groote Oorlog’. Enkele jongeren maken wat spectaculaire draaibewegingen op hun scooter en strooien kwistig hun uitlaatgassen in het rond. Branie te koop – dat vind je overal – maar niet als daar rond, zoals in Loos, een decor van ecologische reconversie is gebouwd, want dan wordt dat ineens vloeken in de kerk. Op de kerktoren liggen namelijk zonnepanelen die op grote, donkere dakpannen lijken. Ik lees op een bordje dat dit systeem jaarlijks 32.000 kilowattuur genereert, wat gelijk staat aan het verbruik van twaalf families. 600.000 euro heeft het grapje gekost, gefinancierd door de gemeente, de staat en de EU. Ik zie ook dat het regenwater wordt opgevangen in grote citernen om de groene zones te besproeien en de openbare toiletten te bevoorraden. Welke groene hand zit hier achter?
En er is meer: het Front National dat in de regio hoog scoort, kreeg in Loos tijdens de laatste gemeenteraadsverkiezingen nauwelijks een voet aan de grond. Hoe kan dat? Ook Mathieu Rivat en Jade Lindgaard van Médiapart wilden dat weten en zij trokken naar de burgemeester van Loos, want bij hem ligt blijkbaar de sleutel voor de aan de gang zijnde transitie. JeanFrançois Caron (EÉLV: Europe Écologie Les Verts) is nu al 18 jaar burgemeester van Loos. De populaire, groene politicus, kinesist en marathonloper, is nu 62 jaar. Hij behaalde de hoogste score in de regio en had in de verkiezingen van 2014 zelfs geen uitdager meer, ook niet van het extreemrechtse Front National dat nochtans dominant aanwezig is in Pas-de-Calais. Mathieu Rivat vroeg aan de burgemeester waarom men in Loos, zoals in andere gemeenten uit de buurt, niet in de ‘moderniteit’ wilde stappen door radicaal te breken met het verleden en de sporen van dat steenkoolverleden uit te wissen.
Jean-François Carons antwoord kwam snel: ‘Wij moeten eerst een rouwperiode doormaken voordat we iets nieuws kunnen brengen. We kunnen ons niet op de toekomst storten zonder eerst eer te doen aan die lieux de mémoires. De mijn is heel lang bepalend geweest voor de levenswijze van de mensen van deze streek, zowel individueel als collectief. Daarin zijn wij echter een buitenbeentje. Loos maakt deel uit van de twee of drie mijngemeenten op de 160 in Frankrijk die een speciaal accent op hun patrimonium hebben gelegd. De meeste burgemeesters vonden dat maar niets. Daarom hebben wij ons ingezet om de mijnen in Loos te laten erkennen als mondiaal patrimonium van de UNESCO. Dat is uiteindelijk gebeurd in 2012. Wij hebben gestreden om de terrils te eren als bergen door mensenhanden gemaakt waarop nu orchideeën kunnen bloeien en waar hagedisjes leven en ook vreemde vogelsoorten hun nesten maken.’
Na 25 jaar bergen die oorspronkelijk negen heuvels van misère een rijkdom aan diversiteit. Ze zijn groen geworden en vormen een aantrekkingspool voor de buurtbewoners met hondjes en voor amateur cyclisten die hun krachten op die hellingen willen uittesten. Men waant zich in Auvergne, schrijft de Médiapart-journaliste lichtjes overdreven. De oude mijnschachten vormen de basis van het plan 11/19; ze worden een ecopolis, gespecialiseerd in duurzame ontwikkeling. Er is een klimaatonderzoekscentrum aan verbonden, er is ook het CD²E, een vereniging die ondersteuning verleent aan ondernemingen die verbonden zijn met de milieusector en een theater voor ecorenovatie. Door al die ingrepen is Loosen-Gohelle ook een toeristische plek geworden. De UNESCO-terrils worden nu bezocht door toeristen die in Lens naar de artistieke antenne van het Louvre komen kijken. Er worden nu zelfs gidsen opgeleid voor Engelstalige bezoekers.
In navolging van de Amerikaanse econoom en activist Jeremy Rifkin spreekt Jean-François Caron graag van ‘een derde industriële revolutie’ voor zijn stad. Aan Jade Lindgaard vertrouwt hij toe: ‘Het oude ontwikkelingsmodel is morsdood. De transitie, dat is mijn opdracht als burgemeester: proberen aan te tonen dat een ander ontwikkelingsmodel mogelijk is en daaraan wil ik op regionale schaal werken.’ Daarvoor vindt de burgemeester inspiratie bij Jeremy Rifkin die ook een masterplan voor Nord-Pas-de-Calais ontwikkelde. Hij is de bedenker van de term ‘Derde Industriële Revolutie’, waarmee hij bedoelt dat het kapitalistische systeem op zijn einde loopt en er een nieuwe tijd aanbreekt. Jean-François Caron is een groene jongen die het ecologische en het sociale vanzelfsprekend met elkaar verbindt en daar ligt zeer waarschijnlijk de sleutel waarom Marie Le Pen in Loos niet goed scoort. ‘Hoe moeilijker de toegang wordt tot natuurlijke hulpbronnen, hoe groter de sociale segregatie zal worden. Mensen met geld kunnen hun comfortabele woningen goed laten isoleren, maar wie dat niet kan, verwarmt met goedkope petroleumvuurtjes en leeft in vaak erbarmelijke omstandigheden. In Loos-en-Gohelle hebben wij in sociale woningen ecosystemen aangebracht waarvoor de bewoners slechts 150 euro per jaar moeten betalen. Dat is voor die mensen hetzelfde als een loonsopslag van 100 euro per maand.’ Ook het renoveren van woningen is een belangrijke, maar loodzware opdracht waarin het ecologische en het sociale evenwaardig aan bod moeten komen. ‘Renoveren helpt om de factuur te verminderen, maar ook om inwoners meer te betrekken bij de stad, want anders gaan ze zich geïsoleerd en aan hun lot overgelaten voelen’, voegt de burgemeester eraan toe.
En dan loert het Front National om de hoek, denk ik erbij. Ecologische oplossingen moeten volgens de burgemeester niet noodzakelijk duurder zijn. Hij geeft het voorbeeld van de watervoorziening. ‘Wij betaalden hier voor ons leidingwater het dubbele van de gemiddelde prijs in Frankrijk. Daarom zijn wij begonnen met het systematisch opvangen van regenwater. We moesten dus niet alleen instaan voor een natuurlijke filtering van het water, maar ook voor het recupereren ervan. Dat betekent dat wij nu al gedurende vijftien jaar alle gemeentelijke gebouwen hebben kunnen voorzien van recipiënten om regenwater op te vangen en te laten circuleren.’
De burgemeester is er zich van bewust dat het niet over spectaculaire zaken gaat. ‘Die zonnepanelen op de kerk bijvoorbeeld zijn misschien maar kleine steentjes in het water en toch zijn zij niet onbelangrijk. Wij zijn vertrokken voor een lange transitieperiode – hij spreekt over minstens twintig jaar – waarin kleine realisaties belangrijk zijn. De bevolking wenst concrete dingen te zien.’
Municipalisme als betrokken democratie
Jean-François Caron noemt Loos-enGohelle een stamcel in een municipalistische ontwikkeling. Drie elementen zijn daarin belangrijk: de betrokkenheid van de burgers, een systemische benadering en – zeker niet onbelangrijk – concrete, meetbare resultaten. Over burgerparticipatie heeft hij een duidelijke opvatting. De participatieve democratie is volgens hem een grote valstrik. ‘Het is niet voldoende om wat mensen bij elkaar te brengen in een zaal en hen te vragen wat ze willen. Dat is een foute aanpak want daardoor worden ze aangesproken als consumenten. Zij consumeren dan van de publieke actie zoals zij naar de Carrefour zouden gaan. Het is om die reden dat ik de uitdrukking ‘participatie zonder responsabiliteit’ een hinderlaag voor dommeriken noem. Ik spreek liever over een ‘betrokken democratie’ dan over een participatieve democratie. De rol van een burgemeester moet daardoor compleet veranderen. Voorheen was hij of zij de beslisser, nu moet hij de animator van het debat worden. Hij is geen God de Vader meer. Mijn job is het op gang brengen van het proces dat mensen ertoe aanzet zelf de handen uit de mouwen te steken. En dan is er natuurlijk ook de persoonlijke verantwoordelijkheid. Indien ik een 4×4 zou kopen en op de stoepen zou rijden en bloemen en fietsen kapot zou maken, dan zou ik geen geloofwaardigheid meer hebben. Nee, ik heb vijf keer deelgenomen aan de marathon du Louvre en ik ga te voet door de stad. Dat weten alle Loossois en dat laatste zien ze alle dagen.’
Daarnaast spreekt Jean-François Caron ook graag over systemische veranderingen. ‘Er zijn steden die erg inzetten op energie, andere op afvalverwerking en nog andere op een ander landbouwmodel of op de betrokkenheid van de inwoners. Dat is zeker sympathiek en goed bedoeld, maar om een begin te maken met een paradigmaverandering is een globale aanpak vereist.’ En voor die systemische veranderingen is er meer nodig dan de aanpak van een kleine gemeente. Daarvan is de burgemeester zich bewust. ‘Op het plaatselijke vlak worden wij gesteund door de Loossois, maar op nationaal en Europees niveau wordt die globale aanpak niet gevolgd. En er is natuurlijk ook het Front National dat zich voedt met de wanhoop van vele mensen. En in het mijnbekken is er nog veel wanhoop. Dat uit zich bij de regionale en nationale verkiezingen waarbij de partij van Marie Le Pen nog steeds goed scoort. Daaruit blijkt dus ook dat het kiesgedrag op gemeentelijk vlak van weinig invloed is op de regionale en nationale uitslagen. Wij zijn niet meer dan een kleine loot die groeit, die nieuwe mogelijkheden opent, maar er zijn andere en grotere krachten die ons achteruit willen duwen en het is niet zeker welke krachten er zullen winnen.’
Eén zwaluw boven L o o s – e n – G o h e l l e maakt nog geen lente in heel NordPas-de-Calais, maar het kan wel een stamcel zijn waaruit de nieuwe transitiebeweging moet worden opgebouwd.’
Dit is een pre-publicatie uit Rebelse plekken, over municipalisme en commons (2019), uitgegeven door Gompel&Svacina. In dit boek onderneemt Walter Lotens een zoektocht naar nieuwe initiatieven die haaks staan op het dominante neoliberale denken. ‘Commons’ en ‘municipalisme’, twee begrippen die dicht bij elkaar aanleunen, behoren tot die mondiale en hoopvolle grondstroom. Op vele plaatsen zijn het geen abstracties meer, maar beginnen ze stilaan tot het nieuwe normaal van het dagelijkse leven te behoren. ‘Rebelse plekken’ beginnen de wereldkaart stilaan in te kleuren. Walter Lotens zoekt die plekken op in Frankrijk (De Larzac, Notre-Dame-des-Landes , Saillans, Loos-en-Gohelle en Grenoble) en in Spaanse ciudades rebeldes zoals Barcelona en Madrid. Nabijheid en herkenbaarheid maken kleine, maar ook grote steden tot een uitgelezen schaal om samen-leven te organiseren. Hij trekt bovendien de oceaan over naar Latijns-Amerika. Daar is de bewaarplaats van sociale mechanismen, die bij ons onder een moordende economische ratrace ondergesneeuwd zijn geraakt: het Buen Vivir, de wateroorlog in Cochabamba, de fábricas recuperadas in Buenos Aires en de Zapatistas in Chiapas. Op rebelse plekken wordt de boeiende kunst van het organiseren van hoop beoefend: met vallen en opstaan rijzen daar de vage contouren van een andere wereld op.