In juli 2018 opende MuZEE (Oostende), naast de Ensor- en Spilliart Museumvleugel, de Raoul Servais Museumvleugel. De Oostendse filmregisseur Raoul Servais werd toen 90 jaar oud. Filmmaker Rudy Pinceel maakte voor die gelegenheid een boeiende documentaire met een thematisch overzicht van Raoul Servais’ kortfilms, afgewisseld met gesprekken met de kunstenaar tijdens de opbouw van de museumvleugel. De Brusselse CINEMATEK bracht de documentaire op DVD uit, samen met veertien gerestaureerde kortfilms van de hand van Servais. Patrick Vanslambrouck schreef de begeleidende tekst. Deze documentaire ‘SERVAIS’ kreeg onlangs in Denemarken (Aarhus Film Festival) en in Zweden (Västerås Film Festival) een award voor ‘Best International Documentary’. Het Masereelfonds aan ZEE nodigde Patrick Vanslambrouck uit voor een gesmaakte inleiding, gevolgd door de documentaire. Een ‘kleine’ geste van het Masereelfonds aan ZEE voor Raoul Servais, die reeds decennia trouw lid is van onze vereniging. Wat volgt is een geactualiseerde hommage die Patrick Vanslambrouck op een vorige Theater Aan Zee uitsprak.
De oorlog
Raoul Servais werd geboren in Oostende in de Kapellestraat op 1 mei 1928. Zijn ouders baatten er een winkel uit dat gespecialiseerd was in porselein uit Saxen en Limoges, kristal uit Baccarat, en de gekende Val Saint Lambert. Als oudste van de twee kinderen zal hij de handelszaak niet voortzetten, maar wel in de voetsporen van zijn vader treden, wat althans diens hobby betreft. Want zijn vader is een amateurfilmer: hij neemt beelden op van de stad tijdens het interbellum of maakt familiefilmpjes. Hij beschikt ook over een uitgebreide filmotheek: burleske filmpjes van Harold Lloyd en Charlie Chaplin, of de serie Felix the Cat van Pat Sullivan. Met deze collectie organiseert hij op zondagmiddag ‘complete’ vertoningen. De jonge Raoul is gek op Chaplin, en als er een nieuwe Charlot uitkomt, neemt pa hem mee naar de bioscoop. Telkens zorgt dit voor een intens gevoel van toenadering tussen de eerder gesloten, heimelijke vader en de leergierige zoon. Ook aan moederszijde speelt cinema een rol: grootvader Pros Boussy begeleidt met veel bravoure – en ingetogen tristesse als het moet – de stille films in een Oostendse bioscoop. Hij mag dan wel zonder enige muzikale opleiding en kennis het klavier bespelen, het is niet uitzonderlijk dat de begeleidende pianist mee in vervoering geraakt met het publiek.
Mei 1940: Raoul Servais is 12 jaar. De Duitsers vallen Oostende aan vanuit de lucht aan. De porseleinwinkel wordt platgelegd. Een hevige brand verwoest het huis. In enkele ogenblikken tijd verliest een burgerlijke familie zijn hele have en goed. Daarop volgt een vlucht te voet naar Frankrijk door een verontruste moeder met haar 2 kinderen, terwijl de vader wordt krijgsgevangen genomen. Voor Raoul Servais is deze ervaring van gruwel, armoede en ontbering een schok, die een enorme en blijvende impact op hem zal hebben.
Gent en Knokke
Na de oorlog schrijft hij zich in aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent, afdeling sierkunsten. Een inventieve leraar van de afdeling krijgt het voor elkaar om met een sigarendoos, een oude lens en meccano-onderdelen een heuse camera te construeren, en met dit primitief toestel samen met de klas zijn eerste film te maken – een openbaring voor Raoul! Het is tijdens zijn verplaatsingen naar Gent dat Raoul Servais op de trein regelmatig docent architectuur Gaston Eysselinck, de ontwerper van ‘De Grote Post’ (vandaag het Cultureel Centrum van Oostende), ontmoet. Beiden kunnen algauw hun wederzijdse interesses delen: Esselinck vertoont belangstelling voor het werk van de jonge kunstenaar, terwijl Servais geboeid luistert naar de laatste evoluties in de bouwfasen van het postgebouw.
Een andere ontmoeting die ik hier graag wil aanhalen, is die met René Magritte. In 1953 krijgt Magritte de opdracht een muurdecoratie aan te brengen in de luchterzaal van het casino van Knokke. Het panoramische fresco, getiteld Het betoverde domein /Le domaine enchanté, wordt geschilderd door 6 kunstenaars – waaronder Servais. Tussen Magritte en Servais ontstaan woordenwisselingen naar aanleiding van technische problemen met het perspectief en chromatische harmonieën. Uiteindelijk zal de respectvolle relatie meester-leerling later hersteld worden.
Oostendse invloeden
Ondertussen hebben de ouders van Servais hun winkelactiviteit hervat, deze keer in de Adolf Buylstraat. Recht tegenover hen bevindt zich de schoenwinkel van de familie Storck. De zoon van de familie, Henri Storck heeft al een zekere naam en faam verworven als cineast. Hij is uitgeweken naar Brussel, maar telkens wanneer hij in Oostende vertoeft, heeft hij contact met de familie Servais, en voelt hij ook de bewondering die Raoul voor hem koestert. Het spreekt voor zich dat Servais dan ook mateloos vereerd is, wanneer Henri Storck hem vraagt om mee te werken aan zijn film De schat van Oostende. Hij is de loopjongen van dienst, maar in de generiek vermeldt Henri Storck hem als artistiek raadgever voor de kleur. Later worden ze niet alleen collega’s, maar ook trouwe en intieme vrienden.
Hij leert ook de non-figuratieve schilder Maurice Boel kennen, een uitzonderlijk man met wie hij het atelier mag delen in diens huis in de Vlaanderenstraat. Hij is het die Servais in de wereld van de schilderkunst en film introduceert. Hij leert hem de finesses van de filmstructuur en filmtaal. Boel is ook politiek geëngageerd, en hij neemt zijn vriend Raoul Servais mee op bijeenkomsten van linkse intellectuelen, onder andere in de boekhandel van Mathieu Corman. Raoul Servais gedraagt zich als de luisterende leergierige jongeling in dit notoir gezelschap van progressieve linksen, leert veel bij over het politieke en filosofische discours dat in deze kringen wordt gehanteerd.
Begin jaren 1950 ligt Boel aan de basis van de heroprichting van de Oostendse filmclub Club du Cinéma, die Henri Storck gedurende het interbellum succesvol mee in het leven heeft geroepen. Raoul Servais wordt door Boel gevraagd om mee in het bestuur te zetelen van deze filmclub. Ook de zus van Henri Storck, Simone, maakt er deel van uit. Dankzij deze connectie kan de filmclub films programmeren uit de rijke collectie van het Koninklijk Belgisch Filmarchief (nu Cinematek), dat door Henri Storck werd opgericht. De filmclub kan niet lang overleven doordat – jammer om het te moeten zeggen – de Stad Oostende de vereniging aan een zware belastingsheffing onderwerpt. Van de filmclub is ook weinig archiefmateriaal overgebleven. Enkel een catalogus en een afficheontwerp van Raoul Servais zelve.
Raoul is ondertussen getrouwd en heeft 2 kinderen. Hij zoekt daarom ook een inkomen. Hij aanvaardt enkele opdrachten. Zijn vriend René Meyer, een architect die ook meewerkt aan de definitieve bouwplannen van het postgebouw, bezorgt hem opdrachten voor decoratiewerk aan het paviljoen van de stad Oostende op de Wereldtentoonstelling 1958, en verder decoratiewerk voor het Oostendse 8-urenhuis en de stadsscholen. Tijdelijk maakt hij ook cartoons en illustraties (onder andere voor de kranten Vooruit en Le Peuple). Hij tekent beeldverhalen en affiches, en maakt figuratieve schilderijen. De verkoop van de schilderijen stelt hem in staat een 16mm camera te kopen.
De ‘Servaisgraphie’
1960 is het jaar dat hij als docent aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten wordt aangesteld, in de sectie sier- en publiciteitskunsten. Hij experimenteert al eens met zijn studenten met animatiefilms binnen het kader van bepaalde lesopdrachten. Tot grote voldoening van de directie van de KASK, die het idee oppert om een aparte opleiding animatiefilm op te starten. In 1967 wordt de eerste hogere opleiding Animatiefilm in zowel België als Europa opgericht, een unicum. Raoul Servais werkt ook aan eigen producties naast zijn werk als docent. Bijna alle filmthema’s van Servais zijn ingegeven door de traumatische ervaring van de oorlog: de confrontatie met de armoede en de dood tijdens de Nazi-bezetting, de verdwijning van familie en vrienden in de concentratiekampen en de collaboratie. Servais geeft daarom de onderdrukte, de paria, de underdog een bevoorrechte rol in zijn films.
Veel van zijn films hebben internationale erkenning gekregen, en zijn geprezen voor zowel hun inhoud als de vernieuwende animatietechnieken. Zo kreeg Chromophobia de eerste prijs op het filmfestival van Venetië in 1966. Harpya ontving de Gouden Palm in Cannes in 1979. In deze laatste film wordt voor het eerst gewerkt met de zogenaamde Servaisgraphie, een techniek waarbij acteurs en live action gecombineerd worden met animatie.
Een aparte vermelding moet gegeven worden over de film Taxandria, waarbij Raoul Servais samenwerkt met de tekenaar François Schuiten, die er de decors voor ontwerpt. De samenwerking blijkt zeer constructief en meebepalend te zijn voor de sfeer die de film moet oproepen. Schuiten en Servais houden er beiden een positieve herinnering aan over. Servais zelf moet voor Taxandria, onder druk van de producenten, echter wel zijn Servaisgraphie inruilen voor de oprukkende digitale computeranimatie.
De ‘Club van Oostende’
Servais heeft nooit zijn bewondering voor de Disneyfilms onder stoelen of banken gestoken, maar poneert hij: ‘Ik heb eerder de neiging om films te creëren die meer geïnspireerd zijn door de hedendaagse schilderkunst dan door Walt Disney.’ Een commerciële animatiefilm in Hollywood kan 200 miljoen dollar aan tickets opleveren, bijna het dubbele van een actiefilm. Raoul Servais, die het métier van de auteursanimatiefilmer bedrijft, en die dit zelf als ‘cinema bis’ bestempelt, kan alleen maar dromen van zulke bedragen. Maar daar liggen zijn dromen echter niet. Wie de man iets beter kent, zal weten dat het brute geldgewin voor hem geen optie is. Wel de stille appreciatie, het welgemeende respect van zijn collega’s, vrienden en geestesgenoten, … voor een oeuvre dat zijn gelijke niet kent. Hij is wel eredoctor aan de Gentse Universiteit, hij is lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, en is vereerd met de Norman McLaren Award en talloze andere titels. In 2014 kreeg hij zijn ster op de Walk of Fame op de Oostendse zeedijk. Toen vroeg hij mij wat die Walk of Fame nu precies voorstelde. Ik moest deemoedig bekennen dat een aantal ‘sterren’ voor mij totaal onbekend waren. Hij antwoordde: “En daar is nu nog maar een onbekende meer bijgekomen!”. Nederigheid en eenvoud sieren de meester. Maar toegegeven: met Michel Piccoli, Jane Birkin, Arno, Jan Decleir, Matthias Schoenaerts of de gebroeders Dardenne is hij in goed gezelschap.
Op 19 mei 1928, 18 dagen na de geboorte van Raoul Servais, schreef Firmin Cuypers (stichtend lid van de eerste ‘Club du cinéma’) in de Oostendse krant Le Carillon: “A Ostende, tout le monde finit par se découvrir (On en établira un jour les raisons)”. In Oostende zal iedereen zich uiteindelijk ontdekken (Op een dag zal men er de oorzaak van opmaken).
Oostende, waar alles voor hem begonnen is, kent nu met MuZEE een volledige museumvleugel die aan hem is gewijd, naast de groten zoals Ensor & Spilliaert. Met Ensor, Spilliaert en Storck is hij het jongste lid van de eminente zogeheten ‘Club van Oostende’, een keurgroep beeldende kunstenaars van internationale allure. Het jongste lid èn actief. Op dit ogenblik staat een nieuwe film van hem in de steigers: Der Lange Kerl, een internationale coproductie. Hij blijft naarstig bezig, en wat daarbij opvalt, is die constante aanwezigheid van een zekere jeugdige verwondering als een uniek persoonlijkheidskenmerk. Mogen we hierbij de wens uitdrukken dat die positieve karaktertrek voor hem nog lang de motor mag zijn van een intense artistieke bedrijvigheid!
U kan verder alle informatie vinden op volgende website: http://www.raoulservais.be/