“Niet genot, maar de afwezigheid van pijn streeft de verstandige mens na,” beweerde Aristoteles in Ethica Nicomachea. Hij trapt hier een open deur in: we zijn immers allemaal ervaringsdeskundigen, die weten dat geen mens gekweld door een zware buikgriep nog grijpt naar een lekkernij, hoezeer verleidelijk die anders ook kan zijn. De “verstandige mens” weet namelijk dat in een toestand van pijn, de jacht naar genot zinloos is. Uiteraard willen we ons kwetsbare lichaam en onze wellicht nog kwetsbaardere geest zoveel als mogelijk van pijn besparen. Maar wat begeren we zodra we ons in een “neutrale toestand” bevinden? Een toestand waarin we vrij zijn van mentaal of fysiek leed, waarin er geen storende pijnprikkels aanwezig zijn. Zodra onze basisbehoeften vervuld zijn, het werk van de dag erop zit en we ons behaaglijk en warm in een veilige omgeving bevinden, wat kunnen we dan verlangen? Hebben we toegang tot onze diepste (of banaalste) smarten? Hoe kunnen we überhaupt weten wat we wensen? En, áls we al inzicht kunnen verkrijgen in wat we begeren, moeten we dan actief aan de slag met het najagen van onze diepste verlangens? Wat als we onze verlangens nooit kunnen waarmaken? Of nog erger: wat gebeurt er wanneer onze hunkering ingelost wordt? Ontwaken we dan uit de natte droom van onze begeerte in een kleurloos bestaan, koud en saai zoals de kantooromgeving van een federaal vastbenoemd ambtenaar?
Marijke Van Thielen (1986) is essayist, schrijver en hoofdredacteur van het literair-filosofische Tijdschrift TEEF. Geïnspireerd door Arthur Schopenhauer en Fernando Pessoa heeft ze zich weten te ontwikkelen tot een auteur die kafkaëske korte verhalen en onbeschaamde essays zonder pretentie of plotgedrevenheid schrijft.
Globaal beschouwd is de hunkering van het volk in geen enkel opzicht opmerkelijk te noemen. Vrijwel ieder individu-deeltje in de deeltjesmassa verlangt naar warmte en waardering. We willen het uitschreeuwen van passie, we willen gewild worden door een zorgvuldig uitgekozen ander individu-deeltje. We willen de liefde lichamelijk consumeren, elkaar beminnen tot ons geslacht rauw, rood en licht verdoofd aanvoelt. Sommige volwassenen willen de kinderlijke verliefde droom waarmaken, zichzelf verliezen in de projectie van een oogverblindend Ander, terwijl andere meerderjarigen vrijheid willen: geen zeggenschap afleggen en zoveel mogelijk ruimte maken voor niemand minder dan het eigen ik. De natte droom van de grijze intellectueel is een grootschalige maatschappelijke erkenning terwijl de frisse influencer keihard wordt van een gesponsorde trip naar Dubai om daar met benen als dunne knakworstjes aan een zwembad voor de camera te poseren. Door te beschrijven wat we begeren, leren we wie we zijn. Maar het is lang niet altijd duidelijk wat we precies verlangen. Mijn eigen verlangens benoemen lijkt wel een onmogelijke opgave. De ruimte die begeerte in mijn brein inneemt is ongrijpbaar, complex en raadselachtig, met uitzondering van de dierlijke lust die ik ervaar, wanneer ik denk aan het gezicht van mijn geliefde, ergens ter hoogte van mijn liesstreek. Kunnen we onze eigen verlangens in essentie kennen? Vast staat dat ik er zelf onvoldoende toegang tot lijk te hebben, ik weet oprecht niet wat ik verlang. Volgens Freud is dit niet verbazingwekkend: verlangens of zogenaamde “driften” worden volgens hem gestuurd in ons onderbewustzijn, en komen ze tot uiting via de levensdrift, fysische seksuele driften of zelfs doodsdrift.
Niet al onze hunkeringen spelen zich in ons onderbewustzijn af. Zo kan bijvoorbeeld een onervaren slamdichter actief wegdromen over een groot podium, waar hij dan zogenaamd ritmisch woorden tracht op te braken. Hij kan zich levendig voorstellen hoe hij dan door een volle zaal van acht familieleden en hun aangetrouwde partners met gejuich en applaus onthaald zal worden. Deze realistische situatie kan hij zich perfect visualiseren. Ongeacht of onze hunkeringen bewust ervaren worden of dat deze ergens in ons onderbewuste rond dwarrelen, ze impliceren stuk voor stuk een diepe noodzaak in ons wezen die we wensen te bevredigen. Verlangen impliceert immers een zekere behoefte die we moeten vervullen. We kunnen verlangen naar een bepaalde staat van zijn (zoals een vurige verliefdheid), naar (de afwezigheid van) een zeker object of (de afwezigheid van) een bepaald Ander, echter steeds gericht op de toekomst. Wensen dat het verleden anders had kunnen zijn, is niet verlangen maar treuren.
Daarnaast mag men een verlangen koesteren niet gelijkstellen met het vervullen van een basisbehoefte. Een basisbehoefte is namelijk levensnoodzakelijk en begeren, hoe essentieel dit ook ervaren kan worden, is dit niet. Een verlangen kan met andere woorden niet slaan op een wens naar een veilige leefsituatie, de afwezigheid van pijn of sociaal-emotioneel welbevinden. Maslow voegde echter in zijn basisbehoeften-piramide erkenning en ”zelfactualisatie” toe. Het is in dat puntje van de piramide waar onze verlangens zich verschuilen. Vanaf we ons veilig en voldaan bevinden kunnen we, actief of onbewust, beginnen met smachten. Of we nu dromen van een driedubbele penetratie door de leden van onze lievelingsband, een reis naar het noorderlicht of de afwezigheid van de ellende van ons eigen bestaan (een concrete doodswens), verlangen richt zich op een gebeurtenis, alsof deze zich kan voltrekken maar met een bepaald onzekerheidsgehalte. Die onbepaaldheid in combinatie met de mogelijkheid tot bevrediging is noodzakelijk verbonden met de aard van wat precies verlangen inhoudt.
Daarnaast is het van belang om het fundamenteel verschil tussen verbeelding en verlangen te benoemen. Urenlang masturberen op een gruwelijke verkrachtingsfantasie, detailleus in onze geest uitgewerkt, betekent immers niet dat we werkelijk wensen over te gaan tot het omzetten van prikkelende bedenksels in handelingen. Een fantasie is niet noodzakelijk een wens, een fantasie hoeft niet noodzakelijk realiteit te worden. Maar een verlangen, dat willen we hoe dan ook bevredigd zien. In het verwezenlijken van datgene waarnaar we smachten, gaan we ver. We vinden allerlei manieren om datgene te bereiken wat we begeren. Verbeten starten we met onze tocht, die zowel het beste als het slechtste in ons wezen naar boven kan brengen. Er zijn vervolgens twee vooruitzichten. Als eerste is er de constante onvrede waarin we leven, we reiken spartelend en kreunend naar datgene wat we willen verwerven. Geleid door hartstocht nemen we moedige beslissingen waarin we zowel volharding als veerkracht tonen. Deze situatie wordt vaak door de smachtende als een betoverend martelaarschap ervaren: gekweld door visioenen bijten we vastberaden door. Daarnaast kan het verlangen, vroeg of laat, bevredigd worden. De verstandige mens zal in eerste instantie bij het behalen van een vooropgesteld doel een gevoel van opluchting of overwinning ervaren. Dit is echter van korte duur. Na de eerste euforische fase, wordt men algauw geconfronteerd met een nieuwe leegte. Deze leegte leidt tot verveling, of wordt gevuld met alweer een ander, verser verlangen: een nieuwe verlokking die bevredigd moet worden. Maar dit nieuwe, onbevredigd verlangen bezorgt ons weer wanhoop. Schopenhauer stelde dat onze verlangens vergeefs zijn: “Want onvermoeibaar ijlen we van begeerte naar begeerte, en ofschoon elke bereikte bevrediging, hoeveel ze ook beloofde, ons toch niet bevredigt, maar zich meestal gauw als een beschamende dwaling openbaart, zien we toch niet in dat we met het vat van de Danaïden aan het putten zijn, maar spoeden we ons naar steeds weer nieuwe verlangens”. Geen enkele toestand is dus gunstig: door een ingelost verlangen hakt de verveling er vroeg of laat in, terwijl we door iedere nieuwe tocht naar het bevredigen van een verlangen meer en meer troosteloos of misnoegd worden.
Misschien staat de begeerte zélf ons geluk in de weg? Volgens boeddhistische stromingen brengt het alvast een intense en nooit aflatende onvrede met zich mee. Verlangen werd in vroege boeddhistische vertalingen namelijk beschouwd als een te vermijden gif, als een van de drie bronnen van menselijk lijden. Van zodra we niet langer begeren, zijn we ook van het lijden verlost, zo zouden we vervolgens kunnen redeneren. Is het wenselijk te willen ontsnappen aan de lokroep van verlokkingen, verpakt in smacht? Vanuit mijn persoonlijke ervaring durf ik te stellen dat, hoewel het ervaren van verlangen ons verbeten, rare sprongen doet maken, die ons in zekere zin doen lijden, het ervaren van iets te wensen te verkiezen valt boven het totale niet-wensen. Gedurende een lange periode in mijn leven, waarin er een complex rouwproces naar aanleiding van de suïcide van mijn partner zich voltrok, werd ik geconfronteerd met een absolute afwezigheid van wensen. In die tijd poneerde ik dat ik “iets wilde wensen”. Een staat waarin we niets meer verlangen, hoe ideaal dit ook kan klinken, neigt in de praktijk eerder naar een ziekelijke onverschilligheid. Als we überhaupt al onze neiging tot verlangen zouden kúnnen stopzetten, dan is nog zeer de vraag of dit een aangename toestand is.
In het nirwana van de boeddhisten zijn we uitgedoofd: we ervaren geen begeerte, ergernis, gejaagdheid of onrust. Een zachte vrede daalt over ons neer wanneer we berusten in de tijdelijkheid van onze verlangens. Hunkering zal altijd, net zoals ons bestaan, een tijdelijk karakter behelzen. Dit herkennen en omarmen kan ervoor zorgen dat het leed (tijdelijk) wordt opgeheven. Het voorlopige karakter van onze verlangens veronderstelt immers slechts een nietig gedeelte van ons sowieso nietszeggende, miezerige bestaan. De eigen fundamentele ontevredenheid waarnemen en aanvaarden geeft ons een handvat om door te blijven gaan in de absurditeit die wij “bestaan” noemen. Neem de alledaagse beslommeringen weg, en kijk wat er ons rest: een langzaam rottend lichaam, iedere dag meer afgetakeld, en een dwalende geest op weg naar meer onzekerheid. Zo zijn wij geworpen doorheen de tijd, machteloos, met slechts een tijdelijkheid aan emoties en gebeurtenissen. In essentie hebben wij onvoldoende begrip voorhanden over wat ons komen zal. En verlangens dan? Ach, het zijn maar verlangens. De bevrediging die volgt is immers nooit permanent.