Sociale en politieke wetenschappers hebben de ideologische, politieke, economische en zelfs psychologische beweegredenen die leiden tot oorlog onderzocht, maar het waren socialistische denkers die een van de meest overtuigende inzichten hebben verschaft over het verband tussen de ontwikkeling van het kapitalisme en de proliferatie van oorlog. Dit essay wil opnieuw dit fundamenteel inzicht herwaarderen in deze onzekere tijden. Er bestaan immers tal van discussies binnen links hoe we het conflict in Oekraïne moeten begrijpen. Alleen via gedegen analyses kunnen we een zinnig politiek standpunt innemen.
Marcello Musto is als professor “Sociologische theorie” verbonden aan de York Universiteit te Toronto. Hij stichtte daar het “Laboratory for Alternative Theories”. Hij wordt algemeen aanzien als een van de leidende figuren van een internationale opleving voor de interesse in Marx’s leven en werk. Hij publiceerde reeds vijftien boekwerken en werd vertaald in vijfentwintig talen.
Om een links standpunt te kunnen uitdragen, moeten we eerst terugkijken naar de houding van de vorige generaties. Binnen de Eerste Internationale was het de Belg César de Paepe die voor het eerst een klassieke socialistische analyse maakte over hoe moderne oorlogen onvermijdelijk verweven zijn met de ontwikkeling van het kapitalisme. Moderne oorlogen onderscheiden zich van haar voorgangers in het feit dat ze niet worden gevoerd door de ambities van een monarch of adellijke elite. Oorlogen worden eerder gevoerd omwille van de belangen die aanwezig zijn binnen ons dominant socio-economisch model. Voor de Paepe en zijn ideologische nazaten kon een les getrokken worden uit de talrijke moderne oorlogen: het waren en zijn in essentie “burgeroorlogen”, een woeste strijd tussen de werkende klassen die hen hierbij de noodzakelijke middelen tot overleven ontneemt.
Marx heeft nooit een coherente theorie over de oorlog ontwikkeld. Je vindt zijn korte en fragmentaire opmerkingen over het onderwerp doorheen zijn verzamelde geschriften, opmerkingen die op bepaalde punten zelfs contradictorisch zijn. Wat betekent dat hij ook geen helder standpunt aan zijn lezers heeft nagelaten hoe zij zich politiek moeten positioneren tegenover de oorlog. In Het Kapitaal vinden we de opmerking dat geweld “de vroedvrouw van iedere oude maatschappij is, die op haar beurt zwanger is van een nieuwe samenleving”. Maar hij dacht niet dat oorlog een kortere weg vormt voor een revolutionaire omwenteling van de samenleving. Zijn politieke activiteiten waren eerder gericht op het ontwikkelen van het principe van internationale solidariteit tussen de werkende klassen.
Zijn compagnon de route, Engels, had daarentegen wel veel zaken geschreven over oorlog. Hij schreef er zelfs een boekje over, “Kan Europa ontwapenen?”. In dit werk bemerkte hij dat de tweede helft van de negentiende eeuw werd getekend door grootmachten die elk op hun beurt trachten hun rivalen militair te overvleugelen. De voorbereiding op een grootscheepse oorlog vormde steeds een centraal motief in het beleid van om het even welke grootmacht. Elke kapitalistische grootmacht investeerde immense sommen in wapenproductie (onvergelijkbaar met vroegere periodes), waardoor Europa voortdurend op de rand stond van een ongeziene vernietigingsoorlog: “Europa ondergaat het systeem van professionele staande legers op een dermate extreme manier dat het ofwel zal leiden tot de economische ondergang voor de gewone bevolking omwille van stijgende militaire uitgaven, ofwel zal de situatie degenereren tot een uitroeiingoorlog”. Engels benadrukte dat staande legers niet alleen bestonden om een externe vijand een halt toe te roepen, maar evengoed om “interne vijanden” te bekampen. Dit soort leger intervenieert in de klassenstrijd ten voordele van de heersende belangen. Engels beschouwde dan ook de eis om diensttijd gradueel te verkorten als een integraal onderdeel van de socialistische strijd binnen het breder kader van een oproep tot algemene ontwapening en het streven naar internationale vrede.
Beproevingen en ondergang van de IIde Internationale
Het duurde niet lang tot wanneer dit theoretisch debat in vredestijd het meest acute politieke probleem van een tijdsbestek werd. De verkozen vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging waren initieel gekant tegen elke steun aan een oorlog. Tijdens het Frans-Pruisisch conflict van 1870 (wat de Parijse Commune voorafging) veroordeelden de sociaal-democraten Wilhelm Liebknecht en August Bebel de annexionistische doelstellingen van Bismarcks Duitsland. Zij stemden dan ook tegen de oorlogskredieten. Zij werden vervolgens tot twee jaar gevangenis veroordeeld, met als reden hoogverraad, nadat ze de beslissing om het wetsontwerp inzake het extra financieren van de oorlog verwierpen. De moedige houding van deze volksvertegenwoordigers gaf alleszins aan dat de werkende klasse alternatieven bezat om een oorlogscrisis te lijf te gaan.
Debatten over de oorlog binnen de IIde Internationale wonnen alleen maar aan belang binnen het kader van de Europese mogendheden die verder het pad bleven bewandelen van imperialistische expansie. Een resolutie, aangenomen tijdens het stichtingscongres, omschreef vrede als de “noodzakelijke voorwaarde voor de emancipatie van de arbeider”. De Duitse “Weltpolitik” – het agressief buitenlands beleid van keizerlijk Duitsland om haar macht op de internationale arena te vergroten – veranderde de geopolitieke context waarbinnen de sociaal-democraten politiek moesten opereren. Het principe van anti-militarisme werd een hoeksteek van de arbeidersbeweging. En frequent kwamen discussies over oorlogsconflicten naar de publieke oppervlakte. Oorlog werd niet alleen beschouwd als een kans tot een revolutionaire omwenteling, waarbij het werd aanzien als een destabiliserende factor die zou leiden tot een implosie van een systeem – een idee dat kan getraceerd worden tot Maximilien Robespierre en zijn beroemde uitspraak “Men kan geen revolutie nastreven zonder revolutie”. Het werd eerder aanzien als een van de grootste gevaren voor de werkende klassen, omdat oorlog altijd gepaard gaat met honger, armoede en werkloosheid.
De basisprincipes van de arbeidersbeweging binnen de schoot van de IIde Internationale werden verder uitgekristalliseerd in de resolutie “Over het militarisme en internationale conflicten” in 1907 te Stuttgart. De partijen moesten consequent stemmen tegen stijgende oorlogsbudgetten, het model van staande legers afkeuren, en, indien het dan toch noodzakelijk bleek te zijn, het idee van volksmilities prefereren. In de jaren naar aanloop van WOI bleek de IIde Internationale minder en minder begaan te zijn met het voeren van een politiek dat vrede centraal stelde. Met als noodlottig resultaat dat de meeste partijen de nationale elites steunden bij het initiëren van de Grote Oorlog. En dit bracht rampzalige gevolgen met zich mee voor de gehele mensheid.
Maar binnen links waren er ook nog overtuigde tegenstanders van de oorlog die zich bleven verzetten tegen deze nationalistische omwenteling van de sociaal-democratie. De twee meest gekende namen waren Rosa Luxemburg en Vladimir Lenin. Luxemburg ontwikkelde een verder verfijnde analyse, waarin ze aantoonde hoe het militarisme een hoofdbestanddeel vormde van de werking van een kapitalistische staat. Zij voerde met veel verbeten overtuiging een “oorlog tegen de oorlog”, een slogan die de politieke hoeksteen vormde van de oppositie binnen de arbeidersbeweging, en zij kon veruit het meeste maatschappelijke impact genereren in vergelijking met veel van haar linkse medestanders. In haar pamflet “De crisis van de sociaal-democratie”, ook wel het “Junius pamflet” (1915) genaamd, schreef ze dat de IIde Internationale ten onder was gegaan omdat het faalde “in het ontwikkelen van een afdoende tactiek en praktijk die gedeeld kon worden door het proletariaat over de nationale grenzen heen”. Daarom moet de centrale doelstelling van de werkende klasse bestaan uit “het bevechten van het imperialisme en voorkomen van oorlogen, zowel in tijden van vrede als oorlog”.
Lenin gaf op zijn beurt twee belangrijke inzichten mee aan zijn lezers, die zowel te vinden zijn in zijn vlugschrift “Socialisme en de oorlog” als in talrijke andere bijdragen. Een eerste fundamentele kwestie draait rond het begrip “historisch falsificatie”: burgerlijke elites hebben doorheen de geschiedenis steeds gepoogd om hun buitenlandse interventies af te schilderen vanuit “een progressieve notie van nationale bevrijding” van een ander volk. Terwijl deze oorlogen in realiteit draaien om economische plundering. Oorlogen tussen belligerente dominante staten worden gevoerd om uit te maken wie ditmaal de meeste andere volkeren mag onderdrukken. Deze oorlogen zullen dus steeds de ongelijkheden van het kapitalisme intensifiëren. Een tweede zaak gaat over de steun van de nationale sociaal-democratische partijen aan imperialistische oorlogen. Zij zullen hierbij de klassentegenstellingen opzij schuiven wanneer zij hun politieke steun uitspreken voor de nationale burgerij in kwestie. In ruil voor deze steun hopen zij dat ze “de kruimels van de winsten kunnen verkrijgen van deze nationale burgerij, veelal vergaard door het plunderen van andere landen”. Lenin verwierp deze politiek en bracht een ander fundamenteel inzicht in stelling: een socialistische beweging moet deze “imperialistische oorlogen omturnen tot een oorlog tussen het proletariaat en haar oorlogszuchtige burgerij en overheid”, dit is de enige manier om te komen tot “duurzame democratische vrede”. Lenin bezat hierbij een overtuiging die evenwel ontkracht zou worden door het verloop van de geschiedenis: dat het consequent voeren van de klassenstrijd tijdens een oorlogssituatie sowieso zou leiden tot een revolutionaire gezindheid onder de bevolking.
Politieke breukmomenten
De Eerste Wereldoorlog creëerde niet alleen schisma’s binnen de IIde Internationale, maar evengoed trad dit fenomeen op binnen de anarchistische beweging. Kropotkin schreef kort na het uitbreken van de vijandelijkheden dat “de Duitse inval in West-Europa moet neergeslagen worden door eenieder die begaan is met het idee van menselijke vooruitgang”. De Italiaanse anarchist Enrico Malatesta pende een wederwoord neer, waarin hij stelde dat “een Duitse overwinning ongetwijfeld zou leiden tot een triomf van het militarisme, maar dat tegelijkertijd een geallieerde overwinning een Russisch-Britse dominantie over Europa met zich zou meebrengen”. Kropotkin, wat te lezen valt in het “Manifest van de Zestien”, bleef in zijn idee geloven dat “men zich moet verzetten tegen de agressor die als bedoeling heeft al onze hoop voor de bevrijding van de mensheid te vernietigen”. Een overwinning voor de Triple Entente was een kwestie van het minste kwaad, het zou minder schade berokkenen aan de bestaande vrijheden. Malatesta en andere anarchisten die het “Manifest van de Anarchistische Internationale tegen de Oorlog” ondertekenden, verklaarden daarentegen: “Geen enkele van de belligerente partijen heeft het recht om zich het idee van beschaving toe te eigenen, en geen enkel van de betrokken partijen bezit de legitimiteit om zich te beroepen op het idee van zelfverdediging”.
De veelheid aan visies over de oorlog beroerde ook de feministische beweging. De Eerste Wereldoorlog maakte dat voor de eerste keer vrouwen jobs moesten uitoefenen die voorheen alleen weggelegd waren voor mannen. Maar tegelijk met deze maatschappelijke transformatie zag men ook veel tekenen van een nationalistische chauvinistische ideologie binnen de suffragette-beweging. Figuren zoals Luxemburg waren onontbeerlijk binnen de feministische beweging om een linkse tegenstem te vertolken. Linkse feministes konden de propaganda van de oorlogszuchtige regeringen aan de kaak stellen, regeringen die allerhande sociale verworvenheden wilden intrekken als een noodzakelijke opoffering om de vijand te kunnen verslaan. Met Luxemburg ontstond een politieke denkrichting die aantoonde hoe de strijd tegen het militarisme tegelijkertijd een strijd tegen het patriarchaat was. Na de oorlog zou de anti-oorlogsvisie een onderdeel vormen van de Internationale Vrouwendag, en de strijd tegen militaire conflicten en defensie-uitgaven zou een vast onderdeel vormen van de internationale vrouwenbeweging.
Een nieuwe fase brak aan met de opkomst van het nazisme en fascisme. De Tweede Wereldoorlog was nog meer maatschappelijk ingrijpend dan haar voorganger. Het nazisme voerde een imperialistische vernietigingsoorlog tegen de Sovjet-Unie. Het is geen toeval dat de Sovjet-troepen dit als de Grote Patriottische Oorlog bestempelden. De kost van de overwinning kon met geen enkel ander conflict worden vergeleken, en voor de volgende generaties Russen was de Grote Patriottische Oorlog een centraal gegeven in hun nationale identiteitsvorming – iets wat nu nog steeds leeft binnen de Russische samenleving.
De Tweede Oorlog zou ook tot onmiddellijk effect hebben dat de wereld werd verdeeld in twee machtsblokken. Stalin aanzag de opdracht van de internationale communistische beweging als zijnde de bescherming van de nationale belangen van de Sovjet-Unie. De creatie van een bufferzone tussen Oost en West, bestaande uit acht Oost-Europese landen, was een cruciaal gegeven in het beleid om zich te beschermen tegen een nieuwe invasie. Met Chroetsjov zou stilaan een nieuwe koers gevaren worden tegenover het Westen met ditmaal het centraal idee “vredevolle coëxistentie”. Helaas zou dit weinig veranderen voor de landen die moesten leven onder het “reëel bestaande socialisme”. In 1956 had de Sovjet-Unie reeds op zeer brutale wijze de Hongaarse Opstand onderdrukt. Op gelijksoortige wijze deed de Sovjet-Unie dit opnieuw met Tsjecho-Slowakije in 1968, toen in Praag de bevolking een democratisering van haar samenleving eiste. Brezjnev legitimeerde de militaire interventie met de notie van “gelimiteerde soevereiniteit” dat gold voor de respectievelijke Warschau-Pact landen: “Wanneer bepaalde krachten vijandig zijn tegenover het socialisme en pogen een socialistische land in kapitalistische richting te duwen, dan is dat niet alleen een probleem voor het respectievelijk land, maar een gedeelde zorg voor alle socialistische landen”. Het was aan de leidende bureaucratie van de Sovjet-Unie om te bepalen wat al dan niet viel onder de noemer “socialisme”. Het Rode Leger zou opnieuw een belangrijk instrument vormen voor het buitenlands beleid wanneer dezelfde bureaucratie besloot om Afghanistan binnen te vallen. Deze militaire interventies zorgden niet alleen voor een verdere wapenwedloop, maar het bracht ook het socialisme in diskrediet op mondiaal vlak. De Sovjet-Unie werd meer en meer aanzien als een imperiale macht die zich gedroeg zoals de Verenigde Staten.
Links is altijd gekant tegen de oorlog
Het einde van de Koude Oorlog zorgde alvast niet voor een vermindering van de interventiepolitiek door een selecte krans aan machtige staten. Ook is het duidelijk dat in de oude lidstaten van de Sovjet-Unie de bevolking niet leeft in meer open en vrije samenlevingen. Het Russisch-Oekraïens conflict brengt voor links opnieuw dilemma’s met zich mee, met specifiek de vraag hoe te reageren op de schending van de soevereiniteit van een land. We kunnen teruggrijpen naar de analyse van Lenin, die schrijft in zijn werk “De socialistische revolutie en het zelfbeschikkingsrecht van naties”: “Het is een feit dat het gevecht voor nationale vrijheid door een natie tegen een imperiale macht, in specifieke omstandigheden, kan misbruikt worden door een andere supermacht om haar eigen imperiale belangen na te streven. Tegelijkertijd mag dit feit geen hinderpaal vormen om het recht van naties tot zelfbeschikking te erkennen als een legitieme eis”. Links zal dus altijd rekening moeten houden met de geopolitieke aspecten van deze strijd tot nationale zelfbeschikking, en internationale politieke intriges zullen altijd aanwezig zijn. Maar links heeft historisch gezien het principe van nationale zelfbeschikking uitgedragen op basis van de wilsuiting van een bevolking. Ik citeer even Lenin verder in zijn “Resultaten van de discussie over zelfbeschikking”: “Indien de socialistische revolutie succesvol wil zijn in Petrograd, Berlijn, Warschau, dan moet de Poolse socialistische regering, net zoals de Russische als de Duitse, geen plannen koesteren om Oekraïners tegen hun wil binnen de Poolse staatsgrenzen te laten leven”. Dit zou dan ook het uitgangspunt moeten vormen van links hoe zij zich moeten verhouden ten opzichte van de nationalistische aspiraties van Poetin.
Maar historisch gezien hebben linkse krachten ook vaak de verleiding niet kunnen weerstaan om direct of indirect zijde te kiezen van een belligerente partij. Vaak hebben zij zich geschaard achter een misplaatste union sacrée. Dit zien wij momenteel ook gebeuren: de scheidingslijn tussen het Atlantisme en het pacifisme zijn soms zeer schimmig. De geschiedenis toont aan dat links zijn bestaansreden verliest indien het zich niet verzet tegen de oorlog, wanneer het zich laat opslorpen door een ideologie van de andere zijde. Dit gebeurt vooral wanneer linkse krachten hun politieke acties laten bepalen door hun aanwezigheid in een regering. Met andere woorden, wanneer hun uitvoerende mandaten belangrijker worden geacht dan hun principes. We denken hierbij aan de Italiaanse communisten, die de NAVO-interventies in Afghanistan en tegen Servië hebben gesteund. Momenteel steunt ook een parlementaire meerderheid binnen Unidas Podemos wapenleveringen aan Oekraïne, waarbij zij zich dus niet onderscheiden van de dominante politieke krachten die de oorlogszucht aanzwengelen.
Bonaparte is niet democratisch
Marx schreef in 1854, ten tijde van de Krimoorlog, een tekst die zich kantte tegen de Engelse liberalen die zich volmondig schaarden achter een anti-Russische coalitie: “Het is fundamenteel fout om te denken dat de oorlog tegen Rusland kan beschreven worden als een conflict tussen vrijheid en despotisme. Indien dit het geval zou zijn, dan zou vrijheid voor de zoveelste keer worden vertegenwoordigd door een Bonaparte [Napoleon III, nvdr]. En zijn enige doelstelling van deze oorlog is om de Weense Verdragen te waarborgen – verdragen die net de vrijheid en onafhankelijkheid van naties ondermijnen”. Indien we Bonaparte verwisselen met de Verenigde Staten en de Weense Verdragen met de NAVO, dan kunnen we gerust stellen dat deze observatie evengoed geschreven kon zijn over onze huidig tijdsbestek.
Wanneer iemand zowel het Russisch als Oekraïens nationalisme verwerpt, en zich ook kant tegen de expansiepolitiek van de NAVO, dan duidt dit niet op een onwil om politieke kant te kiezen of theoretisch ambiguïteit aan te hangen. De afgelopen paar maand hebben enkele academische experten complexe analyses gemaakt hoe wij dit conflict moeten begrijpen binnen zijn historische dimensies. Analyses voorbij zwart-wit-denken kunnen perfect hand in hand gaan met een complete veroordeling van de Russische agressie. Ook bestaan er genuanceerde experten die stellen dat een Oekraïense status van militaire ongebondenheid de meest effectieve weg inhoudt om te komen tot een spoedig einde van het oorlogsgeweld, waardoor het aantal burgerslachtoffers tot een minimum wordt beperkt. In mijn optiek moet links dan ook twee fundamentele uitgangspunten handhaven: een politiek steunen van de-escalatie en het streven naar een neutraal statuut voor een onafhankelijk Oekraïne.
Het Russisch oorlogsgeweld heeft begrijpelijk de publieke steun voor de NAVO doen toenemen. Daarom is het net voor links van belang om mensen te laten inzien dat de grootste oorlogsmachine op mondiaal vlak – de NAVO – geen oplossing kan vormen voor de problemen van internationale veiligheid. Het is en blijft een gevaarlijke en contraproductieve organisatie die nog steeds wordt gedreven door militaire expansie en unilaterale dominantie. De NAVO wakkert internationale spanningen aan, spanningen die leiden tot nieuwe oorlogen.
Voor links kan oorlogvoering niet een voortzetting van politiek met andere middelen inhouden, om Clausewitz’ befaamde uitspraak even aan te halen. In realiteit betekent oorlog eerder het falen van de politiek. Indien links de aspiratie wil bezitten om hegemonisch te worden, dan moet het onverwijld en onverbloemd de woorden “anti-militarisme” en “Neen tegen de oorlog!” uitdragen.