Thuiswerk zal nog even de norm blijven in deze coronatijden voor bedienden en allerhande geestesarbeiders. Maar wat zijn de maatschappelijke gevolgen op langere termijn? Zal het een blijvend fenomeen zijn na corona? Dit stuk wil focussen op de sociale en ecologische omkadering van het afstandswerken. Het staat buiten kijf dat telewerken een fundamentele verandering met zich zal meebrengen op gebied van arbeidsverhoudingen. Er bestaat een groot risico dat arbeidskracht een geïsoleerd bestaan zal leiden, met andere woorden een “ontsocialisering” van arbeid wanneer de arbeidsvloer is weggevallen. Het is van groot belang om de collegialiteit onder werknemers te blijven koesteren om de collectieve weerbaarheid van arbeid te vrijwaren. Hierbij zal de syndicale wereld zonder twijfel onmisbaar zijn als sociale tegenmacht wanneer de uitvoerende macht zal pogen de kosten van de crisis af te wentelen op de werknemers. En tenslotte wijst dit stuk op het feit dat thuiswerk ook ecologische consequenties met zich meebrengt.
Marc Rigaux is lid van de MF-afdeling van de Universiteit Antwerpen. Hij is emeritus hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen, waar hij tot 2015 arbeidsrecht doceerde en de onderzoeksgroep “Sociale concurrentie en recht” leidde. Hij doceerde tot 2002 arbeidsrecht aan de Vrije Universiteit Brussel, waar hij in 2003 de binnenlandse Francqui-leerstoel bekleedde. Hij was gasthoogleraar aan de universiteiten van Toulouse, Straatsburg en Johannesburg, en hij werkte nauw samen met de Internationale Arbeidsorganisatie en leidde verschillende Europese samenwerkingsplatforms. Tussen 1994 en 1999 zetelde hij als Raadsheer sociale zaken in het Arbeidshof te Antwerpen. Van 2002 tot 2017 was hij Assessor bij de Afdeling wetgeving van de Raad van State.
Het aanmoedigen van een veralgemeend beroep op thuisarbeid zou wel eens een (sanitaire) maatregel kunnen zijn die na de pandemie blijft voortbestaan. Als sanitaire voorzorgsmaatregel past deze aanmoediging perfect binnen de strategie van “social distancing”. Maar het thuiswerken door werknemers lijkt eveneens om andere redenen aantrekkelijk te zijn. In de eerste plaats kan aangestipt worden dat het presteren van afstandswerk op grote schaal een omvangrijke impact heeft op het woon-werkverkeer. Minder verkeer betekent niet enkel minder verkeersdrukte en files, maar ook een beduidende reductie van de CO2-uitstoot. De ecologische winst is zowel rechtstreeks als onrechtstreeks. Rechtstreeks doordat het aantal wagens drastisch slinkt. Onrechtstreeks doordat minder openbaar vervoer dient voorzien te worden. Afstandswerk kan evenwel ook de uitgaven van de onderneming drukken. De werkgever bespaart op infrastructuur. Hij moet minder bureauruimte en allerhande voorzieningen in rekening brengen. Hij kan het tevens stellen met minder parkeerruimte voor het personeel. Zijn uitgaven voor catering zullen allicht dezelfde weg volgen. Ook zal het bedrag aan woon-werkvergoedingen allicht afnemen. Verder zullen de arbeidsongevallen op weg van en naar het werk vermoedelijk aanzienlijk dalen, waardoor de verzekeringspremies deels wegvallen. Tenslotte lijkt het thuiswerk ook voor de werknemer enkele aantrekkelijke kanten te bezitten. De collectieve stress van de dagelijkse professionele verplaatsingen valt weg. De werknemer bezit de potentiële mogelijkheid om zijn werk beter en meer humaan te organiseren, plannen en uitvoeren. Allicht kan zijn professionele activiteit beter aansluiten bij zijn gezinsleven en andere sociale verplichtingen.
Onbedoelde effecten
Maar er is ook minder goed nieuws. Er bestaan ook ongewilde en dus negatieve effecten van de komst van thuis-arbeid. Er bestaat een groot risico dat een sociale ontrafeling van de collectieve weerbaarheid van arbeid zal ontstaan, omdat werknemers nu zowel sociaal als fysiek hun arbeid uitvoeren in complete isolatie van hun collega’s. De werknemer dient hierbij materieel en moreel begeleid te worden bij de overstap van arbeid in het bedrijf naar arbeid thuis. Ook dient voor deze overstap ernstig onderzocht te worden of de infrastructuur thuis en andere omgevingsfactoren zich wel lenen tot het ontplooien van professionele activiteiten. Het is duidelijk dat in een aantal gevallen aanpassingen moeten worden geïmplementeerd. Verder is het evident dat de werknemer een vergoeding moet verkrijgen voor de aanschaf, het gebruik en het onderhoud van de werkinfrastructuur. Een werknemer is immers geen zelfstandige.
Maar fundamenteel is er veel meer aan de hand. Het breed en veralgemeend gebruik van thuis- en afstandswerk wijst op de overgang naar een nieuw productieconcept en arbeidsorganisatie, die zonder twijfel ook de organisatievorm van de onderneming zal beïnvloeden. Inderdaad, tot voor kort (en in sommige gevallen zelfs tot nu) onderging de productieorganisatie – ook in de dienstensector – de invloed van het Fordisme en Taylorisme. De productie, en als afgeleide ook arbeid, verliepen op een uitermate gestandaardiseerde wijze. De arbeidsorganisatie was en is hierbij zeer hiërarchisch uitgewerkt. De sturing van arbeidsrelaties gebeurt volgens het principe van strikte centralisatie en geschied volgens een voorgeprogrammeerd stramien. Het veralgemeend werken op afstand breekt duidelijk met dit Fordistisch patroon. Arbeid presteren is niet langer een groepsgebeuren. De arbeidsbeleving wordt individueel. De werknemer raakt, ondanks het feit dat hij via digitale weg met de gehele wereld is verbonden, toch ruim geïsoleerd. De collegialiteit verkrijgt, als ze al niet verdwijnt, een volledig nieuwe en allicht meer oppervlakkige inhoud. Anders gesteld, met het verdwijnen van centralisatie en standaardisering verliest arbeid ook grotendeels zijn sociale en verbindende functie. Samen met de collegialiteit loopt ook het groepsbewustzijn (lees klassenbewustzijn) het gevaar af te kalven, waardoor ook de collectieve weerbaarheid dreigt weg te ebben. Werknemers dreigen nog meer verzeild te geraken in sociale concurrentievormen met hun collega’s, waar ook de administratie van de Human Resources op aanstuurt.
Oproep tot het herwerken van het arbeidsrecht en sociaal overleg
De nieuwe perceptie van arbeid als een meer individuele beleving bedreigt dus ook op onrechtstreekse manieren het bestaan van een sociale tegenmacht, een tegenmacht die zichzelf organiseert om haar collectieve belangen te verdedigen. Dit betekent concreet dat de nieuwe organisatievorm van arbeid in de ondernemingen de collectieve werknemerinspraak zal ondermijnen. Redenen genoeg dus om de syndicale organisaties tot waakzaamheid op te roepen, en ze te overtuigen om een nieuwe aangepaste wettelijke en reglementaire kadering van de veralgemeende invoering van thuisarbeid op te eisen. Het in stand houden van minimale persoonlijke contacten onder de werknemers voor werk- en syndicaal overleg lijkt ons hierbij een essentieel gegeven. Even noodzakelijk als het ontwerpen van een nieuwe wetgeving om het verruimde beroep op afstandswerk verplicht te betonneren in sectoraal overleg en ondernemingsovereenkomsten.
Verder lijkt het aangewezen om na te gaan of de gestructureerde werknemersinspraak aangepast moet worden voor ondernemingen met een substantieel aantal afstandswerkers. Allicht moet ook een meer adequate wettelijke bescherming van de privacy van de thuisarbeider ingevoerd worden, en dit om zijn recht tot uitoefening van individuele en collectieve behartiging van zijn sociale belangen te vrijwaren. Tenslotte, en niet in het minst, lijkt het ons ook aangewezen dat de nieuwe wetgeving een brug slaat tussen het sociale en het ecologische luik, en dit door ecologie een onderwerp te maken van de sociale dialoog en de CAO’s. De wettelijke reorganisatie van het totale productieproces moet dus ook de prangende ecologische problematiek aanpakken.
De vraag naar een nieuwe aangepaste wet- en regelgeving wat betreft de sociale arbeidsrelaties zal dus een gevolg zijn van onze coronamaatschappij. De huidige juridische regeling voor thuisarbeid werd ontworpen als een fenomeen van beperkte omvang. Een fenomeen dat uiteindelijk enkele professionele niches aanbelangde. De huidige – en overigens zeer gebrekkige – wet “Wendbaar en Werkbaar Werk” legt vooral het accent op thuisarbeid als een element om de arbeidsorganisatie vlotter aanpasbaar te maken aan de soms snel wisselende economische noden. Het huidig algemeen gebruik van werken op afstand van de onderneming doet dus de vraag rijzen naar een meer geïntegreerde regeling van het fenomeen. Een nieuwe regelgeving is nodig, die de thuisarbeid niet enkel in zijn individuele dimensie behandelt, maar die vooral ook oog heeft voor de collectieve inslag van de problematiek, zoals een betere inpassing van het sociaal overleg in de onderneming en het collectief onderhandelingsproces. Ook een grotere aandacht van de wetgever voor het welzijnsaspect van het geïsoleerd werken lijkt ons onontbeerlijk.
Hoe dan ook, de problematiek van de veralgemeende arbeid op afstand maakt nog maar eens duidelijk hoezeer het lot van arbeid en haar sociale tegenmacht wordt bepaald door de werkgeverskeuze, waarbij het de werkgever is die unaniem beslist hoe de productieorganisatie moet verlopen. Een juridisch kader is dus noodzakelijk om sociale correcties door te voeren aan het nieuwe proces van arbeidsorganisatie, en ook correcties zullen noodzakelijk zijn om de veranderende processen binnen de arbeidsmarkt te kunnen sturen. Indien dit niet gebeurt, dan zal de sociale concurrentie tussen werknemers alleen maar toenemen. De coronatijd heeft nu reeds aangetoond dat de erfenis van de sociale welvaartstaat een zeer broos gegeven is, en met veranderende sociale productierelaties zal dit proces alleen maar versnellen.
Solidariteit en sociale tegenmacht
In elk geval dienen de progressieve krachten in de samenleving zich van de ernst van de problematiek bewust te zijn. De verruimde overschakeling naar thuiswerk is niet meer een doordeweeks arbeidsfenomeen. Het is een structureel gegeven hoe wij onze arbeid zullen uitvoeren en ervaren. De sociale dialoog zal hierbij van cruciaal belang zijn om te komen tot verbeterde collectieve arbeidsovereenkomsten. Maar het geïsoleerd werken kan een cruciale impact hebben op onze collectieve beleving van arbeid. Het is dus ook een politiek vraagstuk hoe de sociale tegenmacht van arbeid kan worden bewaard. Onze democratie kan niet bestaan zonder de behartiging van de sociale belangen.