19 dec 2022

Johny Lenaerts – Gustav Landauer: verzet als scheppende kracht

Anarchisme is voor Gustav Landauer geen naar de toekomst verschoven ideaal, maar iets dat op elk ogenblik en overal mogelijk is, waar mensen zich anders organiseren, zich anders tegenover elkaar gedragen, los van de staat en het kapitalisme, en volgens de principes van wederkerige hulp, solidariteit en samenwerking. Want verzet is volgens Landauer een scheppende kracht.

Johny Lenaerts is publicist en vertaler. Vertaalde o.m. Murray Bookchin, ‘Paden naar een groene toekomst’ (2020) & Municipalisme (2020); Gustave Landauer, ‘Revolutie” (2020); Michael Lausberg, ‘De Filosofie van Peter Kropotkin’ (2019); Simone Weil, ‘Onderdrukking en vrijheid’ (2018); Siegbert Wolf, ‘Milly Witkop, anarchiste en feministe’ (2016). Hij is tevens lid van Masereelfonds Leuven.

Als jonge intellectueel van Joodse afkomst, wiens vader een schoenwinkel uitbaatte, had Gustav Landauer (1870-1919) tijdens zijn studieperiode voor de arbeidersbeweging gekozen en sympathiseerde hij met de radicale oppositionele stroming in de Duitse sociaaldemocratie, die het blad Sozialist uitgaf. Toen Gustav Landauer in 1893 de redactie van de Sozialist overnam, zou het definitief een wending naar het anarchisme maken. Met de publicatie van de roman Der Todesprediger trad Landauer in dat zelfde jaar in de openbaarheid.

Gedreven door een fundamenteel onbehagen over het verlies aan zingeving in de moderniteit, zag Landauer reeds vroeg in dat veranderingen enkel op politiek of economisch vlak geenszins zouden volstaan om tot een fundamentele regeneratie van de maatschappij te komen. Wat méér nodig was, was een revolutionering van de culturele, dagelijkse en private leefterreinen en op de eerste plaats een bewustzijnsverandering van de mensen. De aandacht voor het cultuurrevolutionaire element behoort voor Landauer tot het fundament van zijn federatief-communautair anarchisme. Revolutie is noodzakelijk, zei Landauer, maar als een eenmalige, afgesloten gebeurtenis zou ze doelloos zijn en nooit haar doel bereiken. “Welke revolutie,” schreef hij in 1892 aan zijn jeugdliefde Clara Tannhauser, “kan goed genoeg zijn om een situatie te creëren die aan ons verstand en aan ons verlangen beantwoordt? … Ik ben ervan overtuigd dat een revolutie in de gewone politieke betekenis niet volstaat en niet veel kan bereiken … Wat vooral nodig is, dat is een misschien zeer langzame maar des te stabielere revolutie, namelijk de omvorming van de geesten, de systematische opvoeding van de volwassenen en de kinderen tot geestelijke en morele vrijheid.”

Uitgangspunt is zijn onophoudelijke verontwaardiging over de sociale onrechtvaardigheid en de heerschappij van de mens over de mens. Herhaaldelijk wees hij op de noodzaak het middel in overeenstemming te brengen met het doel, en beklemtoonde hij de noodzaak om geweld in alle maatschappelijke verhoudingen uit te schakelen en eiste hij in het “hier en nu” met de maatschappelijke en persoonlijke transformatie te beginnen. Wat Landauer van Bakoenin en Kropotkin onderscheidt, is het inzicht dat het libertaire socialisme niet met de overrompeling van een politieke revolutie kan gerealiseerd worden, dat het dus niet volstaat de huidige staat omver te werpen, maar dat de revolutie lang op voorhand dient voorbereid te worden. Landauers anarchistische staatskritiek is gebaseerd op het inzicht dat de staat niet enkel het resultaat van externe dwang is, maar ook de door de macht bepaalde verhouding van volwassen mensen in de schoot van een maatschappij. “Socialisme is een gerichtheid van de wil van eensgezinde mensen, om ter wille van een ideaal nieuwe waarden te scheppen.”

Organiseert u!

De maatschappij van de toekomst waar Gustav Landauer voor pleitte, was ondubbelzinnig het socialisme. Want voor Landauer en zijn medestanders bestond er geen tegenstelling tussen anarchisme en socialisme. Hij maakte een onderscheid tussen twee richtingen in de arbeidersbeweging: de sociaaldemocratie en het anarchisme (in die tijd waren de marxisten nog lid van de sociaaldemocratie en drukten ze hun stempel op diens programma). De sociaaldemocratie is “verwaterd”, schreef hij, ze was “salonfähig” geworden, brede kringen uit de burgerij hadden begrip voor dit soort socialisme gekregen. Toch opteerde Landauer voor het socialisme. “Anarchisme en socialisme vormen helemaal geen tegenstelling voor wie zich het socialisme kan voorstellen zonder machtsuitoefening,” zo stelde hij. “Wij willen dus allemaal samen het individualisme en wij willen dit realiseren op basis van een goed doordachte economische fundering, het socialisme. Zit daar echt een tegenstelling in?”

In 1895 zouden Landauer en zijn medestanders het blad Sozialist de ondertitel “orgaan voor anarchisme-socialisme” meegeven. Gustav Landauer verantwoordde dit in de volgende termen: “Het anarchisme wordt beschouwd als het doel dat bereikt moet worden: de afwezigheid van gezag en staat, de vrije ontwikkeling van het afzonderlijke individu. En dan wordt aangeduid met welk middel we deze vrijheid van de mens willen bereiken en garanderen: door het socialisme, door de solidaire samenwerking van de mensen aan alles wat hen gemeenschappelijk is, en door de coöperatieve arbeid.” Gustav Landauer sluit zich aan bij het toekomstbeeld van Kropotkin, zoals deze dat beschreven heeft in boeken als Wederkerige hulp en Landbouw, industrie en handarbeid. En hij specificeert: “Ik twijfel er niet in ‘t minst aan dat ook in de anarchistische maatschappij er zeer sterke organisaties zullen bestaan; en net zo ben ik er zeker van dat verenigingen die momenteel reeds bestaan, in het anarchisme zullen “in groeien”: hier is die uitdrukking helemaal op zijn plaats. Ik denk dan aan de organisaties van alle echte producenten, ik bedoel daarmee die van de arbeiders.”

In de schoot van de huidige maatschappij valt er voor de arbeiders niets te bereiken, zo werd soms tegenover de sociaaldemocratische voorstanders van het parlementaire reformisme opgeworpen. Dat is niet de mening van Landauer! Deze kritiek richt zich namelijk volgens hem niet enkel tegen het parlementaire werk, tegen de compromissen met de heersende klasse, maar tegen elke positieve arbeid in het algemeen. Zoals Landauer eerder in zijn roman Der Todesprediger tot uitdrukking bracht, ziet hij op het einde van de 19de eeuw een speciale rol weggelegd voor de vakbond, en gelooft hij in het stakingswapen en de gezamenlijke strijd tegen afzonderlijke uitbuiters: “Het is… voor de proletariërs mogelijk door zelfstandige, solidaire strijd hun toestand te verbeteren, en niet het minste theoretische argument, niet de geringste “wetenschappelijke” dwaling kan hen ervan afhouden vastbesloten en hardnekkig deze strijd te voeren en voor te bereiden. Onze eerste oproep aan alle arbeiders is daarom: organiseert u! Het is niet mogelijk de economische strijd zonder organisatie te voeren.” Gustav Landauer roept zijn medestanders dan ook op aansluiting te zoeken bij “de proletarische broeders”, waar ze zich in de strijd tegen de ondernemers ook maar mogen verenigd hebben. “Niet smalend aan de kant blijven staan, niet tobbend en kniezend alleen in de kroeg blijven hangen, maar: meedoen, meestrijden!

Eerst opbouwen!

In het voorjaar van 1895 nam Landauer deel aan de oprichting van de verbruikerscoöperatieve “Bevrijding” in Berlijn. “Doel van onze coöperatie is de afzonderlijke leden gebruiks- en levensmiddelen te verschaffen met voorbijgaan aan de tussenhandel en zo mogelijk met voorkeur voor de productieve arbeiderscoöperaties.” Want naast de vakbond ziet Landauer een belangrijke rol weggelegd voor de verbruikers- en productiecoöperatieven. Hij geeft toe dat de arbeiders geen ander streven hebben dan een macht te worden. “Maar deze macht,” zo waarschuwt hij, “verkrijgt ze niet door deelname aan het politieke steekspel, door de poging uit de regeringssoepketel mee te lepelen en zo groot mogelijke brokken eruit te vissen.” Er moeten nieuwe organisaties gevormd worden, benadrukt hij. En hij stelt vast dat er zich vrije gemeenten en verenigingen van velerlei soorten gevormd hebben: volkstoneel, arbeidsontwikkelingsscholen, lees- en discussieclubs, etc. “Dat is de juiste weg,” zegt hij, “hoewel er nog maar zwakke beginnetjes voorhanden zijn.” Om te besluiten: “Precies zo moeten de arbeiders optreden als ze zich daadwerkelijk van de fysieke machtsmiddelen van hun meesters willen bevrijden.”

Landauer: “Zoals de vormingsorganisaties van het proletariaat buiten de staat op een nieuwe grondslag worden opgebouwd en nog veel meer uitgebouwd zullen worden, zo moet de arbeidersklasse, als ze zich bewust wil worden van haar eigen macht, zich afsluiten tegenover de huidige staat en de burgerlijke maatschappij, ze moet deze maatschappij in de eerste plaats haar economische diensten opzeggen, een vrij georganiseerde maatschappij in de maatschappij zijn. Ze moet haar productie in de eerste plaats zichzelf ter beschikking stellen; de arbeidende klasse moet voor de bevrediging van haar eigen behoeften werken en niet voor de roofbehoeften van haar vijanden. Dit kan gebeuren langs de weg van economische zelfhulp, als de eindelijk tot het inzicht van hun nood gekomen arbeiders zich in grote verbruikscoöperaties aaneensluiten, die hun behoeften zonder de tussenkomst van industriëlen en handelaren door de eigen leden van de coöperatie laten maken, terwijl elke consument, al naargelang de beroepstak waartoe hij behoort, in een productiegroep, die in nauwe verbinding staat met de grote coöperatie, de benodigdheden voor zijn kameraden en zichzelf helpt voort te brengen.”

Voor Landauer zijn de economische zelforganisaties door hun antikapitalistische tendens voortreffelijke scholen, voorbereidende elementen voor de socialistische maatschappij. Hij stelt dat de arbeidersklasse niet enkel in het productieproces moet ingrijpen, maar ook op het vlak van de consumptie zelfstandig zou moeten handelen: “Het gaat hier precies zo als op het gebied van de productie, waar de staking, de opzegging van het werk, pas zijn volle betekenis krijgt als de arbeiders gelijktijdig hun productie zelfstandig verenigen in productieve coöperaties.”

“Positieve arbeid is noodzakelijk voor de voorbereiding van de socialistische maatschappij,” stelt Landauer. En als de vraag: “Hervorming of revolutie?” wordt opgeworpen, dan antwoordt hij dat deze vraag verkeerd gesteld is: “Ze zou moeten luiden: Hervorming of frase? En dan spreken we ons toch wel uit over hervorming; dat wil zeggen niet voor staatshervormingen, maar voor het opbouwen van grote, vrije arbeidersorganisaties via de weg van krachtige en onverbiddelijke zelfhulp.” 

“Ik zeg niet: eerst vernietigen, dan opbouwen,” zegt Landauer. “Dat laat ik over aan diegenen die in de algemene chaos een heersersrol willen spelen. Veeleer is onze leuze: Eerst opbouwen! In de toekomst zal blijken of er überhaupt nog iets is blijven rechtstaan dat het vernietigen waard is.”

Beginnen!

Naast vakbonden, verbruikers- en productiecoöperatieven pleit Landauer voor de oprichting van werk- en leefgemeenschappen (“nederzettingen”) in rurale gebieden. Die zouden moeten trachten zich los te koppelen van de kapitalistische markt, terug aan te sluiten bij de natuur en de sociale relaties te ontwikkelen. Hij droomde van socialistische dorpen met een verregaande gesloten, gedecentraliseerde en overzichtelijke productie- en circulatiesfeer. Daarin zou het tot een samenwerking van hoofd- en handarbeid, van landbouw, handwerk en kleinschalige industrie moeten komen. “De oude tegenstellingen tussen afbreken en opbouwen beginnen hun betekenis te verliezen: het gaat erom vormen te scheppen die er nog niet eerder waren.” 

Waar moeten we beginnen, werpt Landauer op. “We beginnen met het socialisme door niet langer knechten van het kapitaal te zijn. We beginnen met het socialisme door niet meer als loonarbeiders voor de warenmarkt te produceren. De arbeid die we zelf verrichten om het leven mooi te maken en inwendig geluk te bereiken, in dienst van de eigen consumptie, samen met de werkende en helpende broeders en zusters: dat is het begin van het socialisme. We willen nederzettingen oprichten; wij willen dat de arbeiders de agrarische arbeid op de velden en in de tuinen combineren met de industriële arbeid in bedrijven en fabrieken; wij willen zelf voorzien in vele behoeften, en indien mogelijk, in alle behoeften. De grond, waar alles uit voortkomt wat de industrie dan verder verwerkt en waarin onze levensmiddelen voortkomen, is een deel van de natuur, net als de lucht die we inademen, net als het licht en de warmte waarzonder er geen leven mogelijk is. … We kunnen enkel het stuk natuur dat aan iedereen toebehoort terugverlangen wanneer het stuk natuur dat we zelf zijn een ander wordt, wanneer een nieuwe geest van egalisatie en vernieuwing van alle levensomstandigheden over ons komt.”

Klaar en duidelijk stelt Landauer: “De werkelijkheid is in de beweging en het ware socialisme is steeds een beginnend socialisme, een socialisme dat steeds onderweg is.”

Gemeenschapsgevoel

In het midden van de Eerste Wereldoorlog ondersteunde Gustav Landauer het in het Berlijnse proletarische Scheunenviertel geopende Jüdische Volksheim (1916-1929), waarin het modernste sociale werk in de richting van een klasseloze, egalitaire samenleving in praktijk gebracht werd. Het bood een ambachtelijke opleiding en bijscholingen, bezat een schrijnwerkersatelier, een kindercrèche, alsook een consultatiebureau voor jonge moeders en stond uitdrukkelijk open voor meisjes en jongens, vrouwen en mannen. 

Op 18 mei 1916 hield Landauer naar aanleiding van de inwijding van het Jüdische Volksheim voor 200 aanwezigen zijn voordracht “Jodendom en socialisme”. Met het “volkstehuis” verbond hij een “vernieuwing van de volkeren uit de geest der gemeente” voorbij de staat en het staatssocialisme. Het Jüdische Volksheim groeide tot aan haar sluiting in 1929 uit tot een toevluchtsoord voor kinderen en jongeren die in de kleine donkere woningen van het Scheunenviertel woonden. Door middel van feesten en vakantiekampen moest er een gemeenschapsgevoel en een levendige uitwisseling tussen Oost en West nagestreefd worden. Naast Martin Buber behoorde ook Gustav Landauer tot de vriendenkring van het Jüdische Volksheim. Zo hield hij daar in het voorjaar van 1916 een cursus over socialisme. Vooral aan Landauers programmatische Oproep tot socialisme (1911) was het te danken dat de veeleer onpolitieke beweging van de nationale Joodse jeugd boven het Joodse element uit een bestemming vond. 

Radendemocratie

Het ecolibertair postulaat van de uitstap uit het kapitalisme en de industriemaatschappij, dat voorzag in de oprichting van rurale werk- en leefgemeenschappen, werd tegenover het dreigend oorlogsgevaar vanaf 1911 door Landauer verbonden met een antimilitaristische en antinationalistische boodschap. Hij pleitte voor een decentrale en federalistische zelforganisatie van de arbeidersklasse en de landbevolking – voorbij centralistische partijen en vakbonden. Hiervoor verwees hij sedert 1909 naar de betekenis van een uit verschillende beroepscategorieën bestaande vergadering van afgevaardigden met imperatief mandaat. Twee jaar later breidde hij deze opvatting uit tot het concept van een door een algemene staking voort te brengen “Freien Arbeitertages” op basis van de radenidee. Tenslotte pleitte hij voor een “Sozialistischen Landtag”, met wier hulp het traditionele representatieve parlementarisme en de centralistische staat zouden vervangen worden door een in hun beroepscorporaties te kiezen raden, alsook door een federalistische bond. Landauer beschouwde de gemeente als de kiemcel van de maatschappij. In de grondwet zouden decentralisering en federalisme ingeschreven moeten worden. Hij vond daarvan voorbeelden in de gemeente- en stadsvergaderingen van de middeleeuwse grondwetten van Noorwegen en Zwitserland, maar vooral in de sectievergaderingen van de Franse Revolutie. De maatschappij moest van beneden naar boven gestructureerd worden.

Toen in november 1918 de keizer afgezet werd en de zgn. Novemberrevolutie begon, was Landauer van mening dat de arbeiders-, boeren- en soldatenraden een nieuw perspectief openden. Duitsland zou volgens hem opgedeeld moeten worden in autonome republieken die samen de “Verenigde Duitse republieken” zouden vormen en die mandatarissen naar de “Bundesrat” zouden sturen, dat zich vooral voor de buitenlandse politiek moest bekommeren. Tussen november 1918 en april 1919 werden er voor Gustav Landauer in Beieren concrete mogelijkheden geboden om deze libertaire ideeën te verwezenlijken. De bloedige contrarevolutie zou ze de kop indrukken – en een einde maken aan Landauers actieve en vruchtbare leven: op 2 mei 1919 werd Landauer op gruwelijke wijze door soldaten vermoord.

Instellingen

“Heel het oude systeem zou reddeloos verloren zijn indien het volk zou beginnen zich daadwerkelijk buiten de staat te organiseren,” zo had Landauer steeds geponeerd. En hij stelde onverbloemd: “Een tafel kan men omverwerpen en een raam kan men kapotslaan; maar het zijn ijdele mooipraters en naïeve woordaanbidders die de staat beschouwen als iets of als een fetisj dat men kan vernietigen, simpelweg door hem te verwoesten. De staat is een verhouding, een betrekking tussen de mensen, een wijze waarop de mensen zich tot elkaar verhouden; en men vernietigt die door andere betrekkingen aan te gaan of zich anders tegenover elkaar te verhouden. De absolute monarch kon zeggen: de staat, dat ben ik. Wij – die onszelf in de absolute staat gevangen gezet hebben – wij moeten deze waarheid onder ogen zien: de staat, dat zijn wij. En dat zullen we blijven zolang we niet dié instellingen gecreëerd hebben die een werkelijke gemeenschap en een werkelijk menselijke maatschappij mogelijk maken.”

Verder lezen:

– Gustav Landauer, ‘Revolutie’ (1907), met een voorwoord van Matthias Lievens, Utrecht: Kelderuitgeverij, 2020;

– Gustav Landauer, ‘Oproep tot socialisme’ (1911), Utrecht: Kelderuitgeverij, 2015.