De coronacrisis opent onze ogen voor een paar ongemakkelijke waarheden: onze kwetsbaarheid en die van de natuur, ons vals gevoel van veiligheid, het besef dat we niet eeuwig kunnen doorgaan met roofbouw plegen op de planeet. De vraag is: welke lessen zullen we trekken uit deze crisis? Is de pandemie een epochmakende gebeurtenis, te vergelijken met de wereldoorlogen of de financieel-economische crash van 1929? Maken we de zwanenzang mee van het neoliberalisme dat nu al ruim veertig jaar ons openbare leven beheerst? Het antwoord is neen, als het van de verdedigers van de bestaande orde afhangt. Het economisch relancecomité dat de Vlaamse regering heeft opgericht bestaat uitsluitend uit profeten van de status quo ante: een nationalistische burgemeester, een rechtse arbeidssocioloog, een vermogensbeheerder – pardon econoom – die ook klimaatscepticus is en andere adepten van de neoliberale consensus. Zo gauw mogelijk terug naar “het normale” is het devies.
En toch is de bestaande toestand – het “normale” – met de toenemende ongelijkheid, de dreigende klimaatcatastrofe, de wanhoop van de miljoenen uitzichtlozen in de vluchtelingenstromen overal ter wereld op termijn onhoudbaar. Tot voor kort leek het alsof opstand en rebellie op het punt stonden een nieuwe wereld te baren: de gele hesjes in Frankrijk en België, de klimaatbetogers, de rebellen in Hongkong en Libanon, de straatprotesten in Chili: het joeg de hartslag omhoog bij al wie smacht naar verandering. “Wat mij betreft wordt 2020 inderdaad het jaar van de anti-neoliberale revolutie”, schreef de financieel geograaf Ewald Engelen in een optimistische opwelling. En toen kwam de coronacrisis. Of die de revolutie dan wel de contrarevolutie zal bevorderen moet nog blijken.
In een recente uiterst informatieve reeks uitzendingen ging het Duits-Franse Arte dieper in op verleden, heden en toekomst van het neoliberalisme. De oorsprong van de marktreligie die nu al vier decennia ons bestaan regelt, is te vinden in de economische theorieën van Friedrich Hayek, Milton Friedman en Ludwig von Mises, de grondleggers van wat later de Chicago school of de Chicago boys werd genoemd. Hun analyse van het nazisme vormt de grondslag voor hun wantrouwen tegenover alles wat met staatsinterventie te maken heeft. Ze waren ervan overtuigd dat het naziregime de verre erfenis was van de ontluikende welvaartsstaat onder Bismarck (1815-1895) en dat elke bemoeienis van de staat om armoede en ongelijkheid te bestrijden tot dictatuur moest leiden. Het systeem van sociale voorzieningen zoals dat in het Verenigd Koninkrijk na de Tweede Wereldoorlog door de socialist William Beveridge werd uitgebouwd was hun een gruwel omdat het de kiemen van de dictatuur in zich droeg: socialisme leidt tot nationaalsocialisme.
Het neoliberalisme is meer dan een economische doctrine: het is een ideologie, een filosofie die vrijwel alle aspecten van het maatschappelijk leven is gaan overheersen – van mobiliteit tot gezondheidszorg, van kunst en cultuur tot onderwijs en media. Het is een geloof, een religie als het ware. Het politieke doel van de neoliberale ideologen was volgens Michel Foucault heel duidelijk: de vernietiging van marxisme en communisme, de notie van een maatschappij waarin sociale klassen bestaan. De ambitie was – aldus de Franse filosoof en econoom Frédéric Lordon – niet minder dan de creatie van “de nieuwe mens”, naar analogie van wat de Sovjetunie nastreefde: niet de homo sovieticus, maar de homo oeconomicus.
De proletariër verdwijnt, de werknemer die door de kapitalist van zijn tijd en arbeidskracht werd beroofd is nu zelf een kapitalist. Hij biedt zijn kapitaal: zijn tijd, zijn vaardigheid, zijn werkkracht en zijn talent op de vrije markt aan, onderhandelt over de juiste prijs. Elke consument wordt een ondernemer en sluit een contract af met een andere ondernemer. Van collectieve actie geen sprake meer: het is ieder voor zich. De atomisering van het industrieproletariaat wordt wel eens de grootste overwinning van het neoliberalisme genoemd. De politieke consequenties zijn evident. Het neoliberalisme kon pas overwinnen waar de linkse politieke partijen overgenomen werden door pro-kapitalistische krachten, zoals Labour in het Verenigd Koninkrijk (De “Derde Weg” van Blair) of de Democraten in de VS met Clinton en Obama.
Hoe paradoxaal dat Milton Friedman en de Chicago Boys, de grote voorvechters van de Vrijheid, een dictatuur nodig hadden om hun neoliberale theorieën in de praktijk te brengen. Friedman werd door dictator Pinochet in Chili uitgenodigd voor het eerste grootschalige experiment met neoliberalisme. De dictatuur had de gunstige voorwaarden gecreëerd voor een ongebreideld marktfundamentalisme: de vakbonden verboden, de pers gelijkgeschakeld, de media aan banden en politieke opponenten “verdwenen”, vermoord, gevangengenomen of verbannen. Het was wachten op Thatcher en Reagan voor het vervolg. Ook onder hen was de eerste stap de Kaltstellung van de vakbonden: de mijnwerkers in Groot-Brittannië, de verkeersleiders in de VS. Thatcher en Reagan zouden de nieuwe eenheidsgedachte in een paar treffende citaten samenvatten: “There is no such thing as society” voor Thatcher, “Government is the problem, not the solution” voor Reagan. Daar bovenop: TINA, “There is no alternative”.
Veertig jaar na Thatcher en Reagan is de overwinning van het neoliberalisme totaal. Tegelijk komen de contradicties scherper dan ooit in beeld: toenemende ongelijkheid, dreigende klimaatcatastrofe, en daar bovenop nu een pandemie die het hele economische raderwerk tot stilstand brengt en miljoenen mensen (opnieuw) in extreme armoede dreigt te storten. De vermaledijde staat treedt weer op de voorgrond: de regeringen worden verzocht om de zwaarste gevolgen van de crisis – gezondheid en klimaat – op te vangen: privatisering van de winsten, socialisering van de kosten. Het verzet groeit en het neoliberale gebouw davert op zijn grondvesten. Maar met de natiestaat is ook het extreme nationalisme terug. De Franse economisch historicus Arnaud Orin gelooft dat het ultraliberalisme zal blijven gelden voor de arbeidsmarkt en voor diensten binnen de natiestaat, maar dat de natiestaten meer en meer tegenover elkaar komen te staan. Einde van de globalisering dus.
De Nederlandse econoom Maarten Schinkel vergelijkt onze tijd met de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Ook toen was er sprake van een geglobaliseerde wereld waarin ondernemers, maar ook arbeiders elkaar over de grenzen heen vonden. En ook toen had de wereld een lange periode van vrede achter de rug. De oorlog verbrokkelde de wereld opnieuw, en het zou tot 1990 duren eer hetzelfde niveau van globalisering werd bereikt. Niemand kon geloven dat de oude tribale reflexen van “de stam, het eigene” in een oogwenk als bij toverslag zouden terugkeren. Hetzelfde lijkt nu te gebeuren. Sinds het uitbreken van de pandemie gingen in een mum van tijd de grenzen dicht. Het “America First” van Trump krijgt navolging, ook in de EU. Om zijn eigen verantwoordelijkheid voor de coronaravage in zijn land te ontvluchten, haalt Trump zwaar uit naar China en schuwt daarbij het rauwe racisme niet.
We zien een explosie van de militaire budgetten. Conflicten om schaarse grondstoffen en het beschermen van de afzetmarkten hangen in de lucht. De confrontatie tussen China en de kwijnende grootmacht Amerika is niet langer een schrikbeeld in de toekomst. De incidenten tussen Chinese en Amerikaanse vaartuigen in de Zuid-Chinese Zee nemen toe, net zoals de kans op gewapende confrontaties. De toenemende welvaartskloof kan door de coronacrisis tot explosieve situaties leiden. Er zijn altijd economische motieven geweest voor oorlog, zegt de Duitse econoom Fritz Helmedag. Als mensen vertwijfeld zijn grijpen ze naar geweld. “Wie geen stuk brood in zijn hand heeft, pakt een steen”.