Dit jaar zendt Klara een reeks uit over de Franse Revolutie. Daarin poogt Johan Op De Beeck op een populariserende manier interesse op te wekken voor dit historisch breukmoment. De voormalige journalist en auteur van meerdere boeken over de Franse geschiedenis kiest hierin wel volledig voor simplistische verhaallijnen en sentimentalistische petites histoires. Terwijl mensen eerder een verklarend en omvattend interpretatiekader nodig hebben om de uniciteit van de Franse Revolutie te kunnen begrijpen. Hierbij ontneemt hij ook elke nuance en complexiteit aande Convention Nationale en de cruciale rol van de Jacobijnen. Meer specifiek wordt Robespierre voorgesteld in de meest clichématige termen, die reeds decennia achterhaald zijn door historisch onderzoek. Daarmee recycleert Op De Beeck de imaginaire diabolisering door de katholieke en reactionaire rechterzijde, die in de negentiende eeuw gekant waren tegen de democratisering van de samenleving en net daarom Robespierre aanzagen als hun grootste vijand …
Johan Bijttebier is ereadvocaat en was de stichter van de Multatuligroep Antwerpen (1990), gemeenteraadslid Groen (2000-2006) en stichter van Eutopia Brugge 2012. Hij is levenslang begaan met de geschiedenis van de Franse revolutie en de persoon, die er de kristallisatie van was, Maxime Robespierre.
Binnen het internationale veld van academisch onderzoek heeft men reeds lang afscheid genomen van de achterhaalde voorstelling van Robespierre die de Klara reeks zo sterk kleurt. Maar denkbeelden die hevige emoties oproepen kunnen een zeer hardnekkig leven leiden in ons collectief ideologisch bewustzijn. Wat zich ook materialiseert in onze huidige publieke ruimte. In Frankrijk vind je de namen van alle presidenten terug op pleinen, straten en boulevards. Maar waar is de naam van de eerste leider van de Franse republiek? Het is zoeken met een vergrootglas. Ja, je kan zijn naam uiteindelijk terugvinden in een afgelegen metrostationnetje in een buitenwijk van Parijs.
Maar in de recente geschiedenis van Frankrijk zijn er ook pogingen ondernomen om hier verandering in te brengen. Academici hebben de eenzijdige – negatieve – kijk op Robespierre bekritiseerd op basis van diepgaand bronnenonderzoek. Zodat er in de hedendaagse Franse politieke en academische wereld verschillende scholen en stromingen bestaan, die met elkaar in debat gaan over de betekenis van de Jacobijnen in hun strijd tegen het Ancien Régime.
Wordt het ook in onze regio niet hoog tijd voor de opmaak van een meer evenwichtig balans, waarbij we komaf maken van de katholiek-conservatieve en reactionaire diabolisering? We moeten dan ook helaas Op De Beeck verwijzen naar de categorie van pre-wetenschappelijke fictie. Een revolutie bestaat niet louter uit zwart-en-wit. Voor Op De Beeck zijn bepaalde figuren altijd juist in hun handelen en denken, en anderen zijn dan ook altijd fout. Hij laat geen enkele ruimte voor discussie, waardoor ook nieuwe invalshoeken a priori worden versperd door een reeks aan moralismen en metaforische dooddoeners. Elke vorm van bredere verklaringen vanuit een structurele analyse ontbreekt, hij gaat steeds de weg op van hyperintentionalistische vooronderstellingen. Kortom, popularisering kan pas gebeuren wanneer men eerst de literatuur van experten kent.
Een revolutie is een intens en kortstondig gebeuren, een breukmoment dat de trage bedding van de longue durée verlegt. Het is een vulkaan, waarvan de gevolgen voor de deelnemers ongezien zijn. Het is een tsunami veroorzaakt door lange opgekropte volkswoede. “History and especially the history of an event as the French revolution can never be pinned down like a dead butterfly in a display case.” (1) Het is een mythe dat de geschiedschrijving zich onpartijdig moet en zal uitspreken. Uit de vele geschriften en boeken over de Franse Revolutie blijkt dat de meeste geschiedschrijvers zich als partizanen gedragen. Op zich geen bezwaar, zolang de geschiedschrijving de feiten en de chronologie respecteert. (2)
Het Ancien Régime en verloop van de revolutie
Het bestuursapparaat van het Ancien Régime was eind achttiende eeuw tot op de draad versleten. De monarch zetelde te Versailles omringd door hoge ambtenaren die onafhankelijk van elkaar opereerden. Het was een machteloos bestuur, verscheurd door aristocratische factiestrijd. Het belastingsysteem vertoonde vele gebrekkigheden, waarbij geprivilegieerde groepen steevast probeerden om hun eigen fortuin vrij te stellen van heffingen. De inning gebeurde op een gefragmenteerde manier, waarbij tal van malversaties schering en inslag waren. En uiteindelijk was de opbrengst al bij al gering. Het mag dan ook niet verbazen dat dit regime in zwaar weer kwam door een fenomenaal bankroet van de schatkist na het voeren van decennia van kostelijke oorlogen.
Het zou de derde stand en de opkomende burgerij zijn die het gelag moeten betalen. Een snel aangroeiende bevolking kampte met ongekende armoede. Na meer dan honderd jaar werd de Staten-Generaal uit de mottenballen gehaald. De samenkomst van deze feodale instelling met drie gescheiden standen vond plaats in het paleis van Versailles. Het hof maakte onmiddellijk en onomwonden duidelijk dat het onderscheid tussen de drie standen moest gehandhaafd blijven. Daardoor werd de grote meerderheid van de afgevaardigden, die lid waren van de derde stand, gereduceerd tot een minderheid.
Met de Eed op de Kaatsbaan (Serment du Jeu de Paume) werd een mijlpaal in geschiedenis geschreven. De vorst erkende de beginselen van een constitutionele regering. Het Ancien Régime stortte vervolgens in elkaar. Mannen en vrouwen (vrouwen echter pas 50 jaar later) werden citoyens van een staat waarmee ze zich politiek kunnen vereenzelvigen. Op 9 juli 1789 riep de Assemblée zich uit tot de Assemblée Nationale Constituante. Met de vlucht van Louis Capet (Lodewijk XVI) naar het buitenland, die werd verijdeld in Varennes, kwam een definitief einde aan de discussie of een monarch politieke prerogatieven mocht bezitten. In drie jaar tijd democratiseerde de republiek zichzelf: Grondwetgevende Vergadering, Wetgevende Vergadering en vervolgens de Nationale Conventie met de Jacobijnen aan het stuur. Het cijnskiesstelsel werd afgeschaft. De Nationale Conventie zorgde voor een wereldprimeur in de geschiedenis: het algemeen universeel stemrecht. Wie was de onvermoeibare promotor die vanaf het begin dit algemeen stemrecht bepleitte? Maximilien Robespierre.
De persoon Robespierre
Robespierre, geboren in Arras op 6 mei 1758, werd op tienjarige leeftijd als uitmuntend beursstudent toegelaten tot het prestigieuze college Louis-Le-Grand. Hij had een passie voor literatuur, antieke geschiedenis en taal. Rousseau vormde zijn inspiratie omwille van diens visie dat ”iedere mens van nature goed is. De mens is niet “slecht.” “Het is de maatschappij die zo is ingericht dat zij enkel de belangen van de corrupte elite dient.” Robespierre behaalde vervolgens het diploma van advocaat in Parijs en keerde terug naar de provincie, waar hij zich op 8 november 1781 inschreef aan de balie van Arras. Hij stond in zijn geboortestad bekend als een bevlogen advocaat, en soms zetelde hij ook als rechter. De afspraak met de geschiedenis zou deze jonge jurist niet missen. Hij stapte in de politieke arena en werd verkozen op de lokale kieslijst (5de plaats op 8 voor de derde stand). Hij trok naar Parijs voor de Staten-Generaal om daar de belangen van de stemlozen te vertolken.
Robespierre was een man van de Verlichting. Hij combineerde een opvallende vastberadenheid met een soort onderliggende kwetsbaarheid. Een verfijnde verschijning met twee felgroene ogen, die voortreffelijk Frans sprak met een noordelijk accentje. Wanneer hij het spreekgestoelte beklom, waren de tribunes gevuld met vrouwelijke fans. In de Wetgevende Vergadering verwierf hij een groot moreel gezag; hij was gerespecteerd bij de Parijse Commune. Zijn thuishaven in Parijs was de woning van meubelmaker Duplay. (3) Dat is een ideale uitvalsbasis voor Robespierre: het parlement is om de hoek, het Couvent des Jacobins, de vergaderplaats van de Jacobijnen, is op loopafstand. “L’Incorruptible”, de naam die het volk hem gaf, sliep daar op een mansarde.
Met 700 toespraken was hij de “soundtrack” van de revolutie. Roosevelt had zijn wekelijkse radiopraatjes, Kennedy leerde de knepen van het vak op de televisie. Maar Robespierre ging hen vooraf met de drukpers als megafoon. Zijn wetsvoorstellen en tussenkomsten werden verspreid door de Moniteur van de Nationale Conventie of werden in eigen beheer uitgegeven. Zijn toespraken werden voorgelezen binnen de Jacobijnse clubs en volksgenootschappen. Het Couvent aan de rue Saint Honoré was het centrum van een netwerk van 3000 dochterclubs in alle departementen. Zijn prachtige teksten en toespraken blijven tot vandaag erg leesbaar met veel historische referenties en glasheldere formuleringen. (4)
Robespierre is aan zet in het laatste jaar van de revolutie
Een dertigjarige advocaat met lokale bekendheid werd in 1789 verkozen als lid van de door de koning samengeroepen Staten-Generaal. Met een onderbreking van een jaar was hij actief in de kamers van de volksvertegenwoordiging. Hij had als eerste het verbod van cumul van het openbaar ambt bij wet van 16 mei 1791 laten goedkeuren door de Wetgevende Vergadering. Hij bepleitte ook de verschaffing van gratis en verplicht lager onderwijs voor alle kinderen. Onder zijn bewind realiseerde hij het staatsburgerschap voor joodse en protestantse Fransen, schafte hij de doodstraf af en verbood slavernij in de Franse kolonies.
De jonge republiek kwam in zwaar weer. De Nationale Conventie was niet de enige speler op het politieke veld. Er bestond de machtige Commune met zijn 48 bewapende secties, clubs, de sansculotten en “de menigte”, die regelmatig aan de vensters van de rechtbanken opdook. Het vraagt van Robespierre een grote behendigheid om te laveren tussen de voortdurend wijzigende krachtsverhoudingen. Het was een heksenketel in Parijs, de rechtbanken werden vaak gegijzeld door ontevreden “bezoekers”, de broodprijzen bleven stijgen, het straatgeweld was aan de orde van de dag.
Binnen- en buitenlandse rampen maakten de situatie niet gemakkelijker: een abrupte aftocht in het Rijnland en de opstand in de Vendeé. Het gedemoraliseerde en in paniek geraakte vrijwilligersleger deserteerde of sloeg op de vlucht, Spaanse legers staken de Pyreneeën over, de haven Toulon werd bezet door de Engelse vloot. De Parijse Commune eiste vergelding en het instellen van een revolutionair gezag. Bertrand Barère, een politicus van het centrum, stelde de Nationale Conventie voor om een nationale noodregering op te richten. Het Comité van Openbaar Welzijn (Comité de Salut Public) zou ingesteld worden op 5 april 1793. De staat van beleg werd uitgeroepen. De moord op Marat op 13 juli en een dramatisch voedseltekort zouden leiden tot een nieuwe samenstelling van de noodregering.
Op 27 juli 1793 werd het Comité, op vraag van de Nationale Conventie, aangevuld door de benoeming van Robespierre. De samenstelling van deze revolutionaire regering bestond uit verschillende facties: drie Montagnards (Robespierre, Saint-Just, Couthon), twee vertegenwoordigers van de sansculotten (Billaud-Varennes en Collot d’ Herbois), drie politici van het centrum (Carnot, Barère, Lindet), aangevuld door drie “technocraten” (Prieur de la Marne, Jeanbon Saint André en Prieur de la Côte d’ Or). (5)
Dit bont gezelschap van alle strekkingen van het parlement zou de jonge republiek redden door een algemene dienstplicht met een drastische zuivering van de legertop. Er werden niet minder dan veertien legers op de been gebracht. Statelijke actoren kregen de opdracht om de economie te stabiliseren: het sturen van de graanprijs en het aanwakkeren van investeringen in zowel de primaire als secundaire sectoren:
When the National Convention first assembled in Paris on 21 September 1792, the women of Lyons, for their part, were in no mood for jesting. These citoyennes had invaded the city shops to fix the prices of vital commodities, bread, meat, butter and eggs, at what they considered a ‘fair price’, that is half the published value, without so much as a protest from the local officials … The economic debate which ensued and lasted several months, involving as it did all political persuasions and spilling over from parliament into the provinces, is one of the most revealing and fascinating series of exchanges to be found in the political records of the period. For the discussion soon transcended the basic concern of food availability and encompassed supply and demand in general, the desirability of price regulations, the role of the state and state intervention in the means of production, distribution and exchange and the advisability of limiting private ownership and free enterprise. (6)
Deze beslissingen en een tijdelijk schrikbewind werden door de verschillende facties unaniem aangenomen. Tegen april 1794 was de opstand van reactionaire bendes en milities de kop ingedrukt door een ongenadige terreur. Afrekeningen tussen de verdedigers en de vijanden van de revolutie waren toen aan de orde van de dag. Deze revolutionaire regering zou door een ongeziene mobilisatie van manschappen en middelen erin slagen de coalitie van de buitenlandse legers tot vrede te dwingen. Dit was een formidabele prestatie van het Comité van Openbaar Welzijn, waarvan Robespierre de politieke leider was.
Populaire geschiedschrijving als fictie
In films, literatuur en populaire geschiedschrijving wordt Robespierre wel vaker weggezet als een wereldvreemde asceet. Dat is alvast het procedé dat cineast Wajda hanteert in de film “Danton”. Clichés worden ingezet om het verhaal te reduceren tot een soap. Enkele hoofdfiguren worden opgevoerd en tegen elkaar opgezet, eendimensionaal in hun motivaties en ideeën. Op De Beeck gebruikt exact hetzelfde simplistische script. Hij brengt enkele tot de verbeelding sprekende figureren naar het voorplan. De gehele context wordt geschetst aan de hand van met pieken bewapende lui, louche pamflettisten, deugnieten van de Conventie en iemand van de “keurige” Verlichting in de gedaante van Condorcet. Lodewijk XVI, een brave man, die veel knutselde en het goed voorhad met het Franse volk. Marie-Antoinette was aanvankelijk lichtzinnig, maar sterft waardig op het schavot. Rioolrat Marat ontsnapt niet aan de gerechtigheid. Kortom, de analyse van sociale machtsverhoudingen wordt nergens gemaakt. We worden verplicht om een toeschouwer te zijn zoals tijdens een toneelspel, alleen wachtend op een volgend sensationeel moment.
Geschiedenis als fictieverhaal. Soms riskeert men om alleen fictie te schrijven. Op De Beeck beschrijft een scène van een diner tussen de levensgenieter Danton en de gecrispeerde Robespierre, die zou plaatsgevonden hebben op 24 maart 1794. (7) Het is vermakelijke “poppenkast”: de gulzige Danton, die alle gerechten proeft, en de stijve Robespierre, die een waterwijntje drinkt. Alleen weten historici ons mede te delen dat deze bijeenkomst nooit heeft plaatsgevonden. (8)
Doden, slachtoffers, cijfers. Napoleon of Robespierre?
Het schrikbewind wordt altijd geassocieerd met totalitaire praktijken. Geschat wordt dat er 50.000 mensen om het leven kwamen. Is dat veel of weinig? Dit vragen historici zich terecht af. Over de witte terreur, het contrarevolutionaire geweld in 1795, bestaan weinig officiële cijfers. Maar naar alle waarschijnlijkheid was het aantal slachtoffers gelijkaardig. En dit in een context waarin geen burgeroorlog gaande was of geen buitenlandse mogendheid dreigde het land te overvallen. Onder Napoleon zouden daarentegen drie miljoen jonge mannen sterven voor de roem van de Corsicaan.
De coup van Napoleon was een contrarevolutie. De beate bewondering voor deze autoritaire figuur valt kennelijk meer en gemakkelijker goed te keuren, zo blijkt uit talrijke oude schoolboeken in Frankrijk. Waarom? Omdat een algemene consensus heerste dat oorlogsvoering als een perfecte legitieme activiteit kan beschouwd worden. Dit is eveneens het geval voor de nationale verering van pakweg Joseph Joffre, die miljoenen jonge Fransen de gehaktmolen instuurde tijdens de Eerste Wereldoorlog. Viel het Napoleontisch regime te prefereren boven dat van de Nationale Conventie? Het cijnskiesstelsel werd heringevoerd. Algemene censuur in pers en theater. Joseph Fouché werd minister van politie, die talrijke opponenten liet verdwijnen. Robespierre was daarentegen geen generaal en geen politieke iconoclast. Hij beschikte niet over privémilities of over een zak geld om huurlingenlegers te betalen. Toen de overwinning in Fleurus was behaald, was Parijs moegestreden, en konden contrarevolutionaire krachten van het momentum gebruik maken. Met als direct gevolg dat het algemeen kiesrecht voor decennia opnieuw een onbereikbaar ideaal zou blijven voor de kleine luiden.
Zonder een schrikbewind had deze jonge republiek zich niet staande kunnen houden tegen zowel binnenlandse als buitenlandse reactionaire krachten. Robespierre had de macht en het geld van dynastieke figuren ontnomen. De revolutie was een collectieve activiteit. Zijn medestanders uit de volksklassen verdedigden hun afgedwongen rechten. Kortom, we moeten de dingen in het juiste perspectief zien. Alle maatregelen van het schrikbewind, zonder uitzondering, zijn door alle deelnemers van de onderscheiden fracties goedgekeurd. Eenieder die wenste de republiek overeind te houden, ging akkoord met de strijd die moest gevoerd worden. (9) Een lastige waarheid. Wat maakte dat in de negentiende eeuw geprivilegieerde klassen er alles aan deden om de Jacobijnen te associëren met waanzinnigheid.
(1) Lynn Hunt, “Louis XVI wasn’t killed by ideas,” The Republican, 28 juni 2014.
(2) Eric Hobsbawn, On History. New York: New Press, 1998: pp. 57-8.
(3) Rue Saint Honoré 398. Op de gevel is een koperen gedenkplaat bevestigd.
(4) Integraal uitgegeven in : Œuvres de Maximilien Robespierre. Societé d’études robespierristes.
(5) David Andress, The Terror. Civil War in the French Revolution. London: Abacus, 2014: p. 86.
(6) Jean-Pierre Gross, Fair Shares for All. Jacobin Egalitarianism in Practice. Cambridge: Cambridge University Press; 1997: p. 67.
(7) Johan Op de Beeck, De Franse Revolutie II. Van Robespierre tot Napoleon. Antwerpen: Uitgeverij Horizon, 2022, pp. 138- 141.
(8) David P. Jordan, “The Robespierre problem.” In Robespierre, red. Colin Haydon en William Doyle. Cambridge: Cambridge University Press, 1999, p. 33.
(9) Jacques Pauwels, Het Parijs van de sansculotten. Antwerpen: EPO, 2007, p. 199.