Interview met Jan Blommaert, afgenomen door Jelle Versieren
De coronacrisis heeft duidelijk gemaakt dat de mens steeds behoefte zal hebben aan direct contact met zijn sociale omgeving. Men gebruikt de digitale kanalen om op sociaal en professioneel vlak te kunnen overleven. Het resultaat was ongetwijfeld een confrontatie met onze plaats in de samenleving, en hoe we zijn terechtgekomen in nieuwe vormen van (zelf-)bevreemding. En tegelijkertijd grepen opnieuw veel mensen terug naar zekerheden, ook op vlak van publieke communicatie. De debatprogramma’s op verschillende zenders kregen plots een nieuwe relevantie. Maar of de kwaliteit navenant was, dat is een andere vraag. Aktief ging in gesprek met Jan Blommaert – antropoloog en sociolinguïst – om te weten te komen hoe we communicatief omgaan met deze crisis.
Kunnen we stellen dat publieke communicatie wel een zeer centrale rol innam betreffende hoe we omgingen met deze crisis?
Dat kan je best wel zeggen. Ten eerste was het duidelijk dat quasi niemand van de leidende figuren in de politiek of media wist hoe om te gaan met deze crisis. Het was een totale schok voor hen, op enkele dagen tijd leefden we in een compleet andere realiteit. En nog steeds beseffen velen niet dat we momenteel een historisch moment aan het beleven zijn. Het heeft onze ervaringswereld danig overhoop gehaald. En hoe we communiceerden over deze crisis, het was op zijn minst eigenaardig te noemen. Mensen hadden meer dan ooit nood aan communicatie. We hadden een houvast nodig op een moment dat niemand nog ons afdoende antwoorden kon verschaffen. De digitale communicatie heeft duidelijk de aard van de mens als sociaal wezen niet fundamenteel weten te wijzigen. De digitale wereld blijkt nu toch maar een aanvulling te zijn op ons bestaan, Baudrillard en de hyperrealiteit ten spijt. We werden geconfronteerd met een crisis, die niet terug te leiden viel tot een louter evenementieel onderwerp. Corona drong door in alle structuren en relaties van onze samenleving.
De klassieke media bleken een herontdekte houvast te zijn. Terzake en De Afspraak, veelal gedoemd tot een sluimerbestaan, kwamen opnieuw op de voorgrond te staan. Helaas dat niet de kwaliteit van dergelijke programma’s plots de hoogte inschoot. Er werd toch wel bijzonder veel onzin verkocht. En dat was ook duidelijk bij onze politieke elite. Onduidelijke en zelfs tegenstrijdige informatie werd voortdurend de publieke ruimte ingestuurd. Met andere woorden, de coronacrisis heeft duidelijk gemaakt dat onze wereld een schrijnend gebrek aan accurate informatie creëert. En dat de gespendeerde zendtijd voornamelijk ging over hoe we omgaan met onafdoende communicatie. De media vonden het blijkbaar zeer zinnig om vooral eindeloos te palaveren over de communicatieblunders in plaats van de mensen in te lichten over de medische en maatschappelijke facetten van een pandemie.
Dus we kunnen stellen dat de coronacrisis ons ook iets heeft bijgeleerd over de staat van onze media?
Wel, wat mij voornamelijk opviel, is dat de evolutie van de afgelopen dertig jaar nu zeer zichtbaar is geworden. Ten eerste hebben de klassieke media voortdurend aan hun rol gewerkt dat zij de enige “professionals” zijn in het communicatievak. Zij produceren een representatie over zichzelf, een ideaalbeeld, dat zij exact weten hoe andere actoren moeten communiceren. Zij beschouwen van zichzelf dat zij uniek geplaatst zijn om de communicatie in onze samenleving te beoordelen.
De politiek investeert momenteel zeer veel in hun communicatie naar de bevolking toe hoe zij de uitdagingen van de komende maanden en jaren zal tegemoet treden. De rechterzijde wil een status quo behouden, daar in gesteund door allerhande opiniemakers. De linkerzijde wil het momentum aangrijpen om daadwerkelijk een maatschappelijke verandering te bewerkstelligen. En de klassieke media, zij beweren over zichzelf dat zij hierin geen actieve rol spelen als kanaal van publieke communicatie. Een eigenaardige situatie is nu wel zeer duidelijk geworden. Enerzijds willen deze media zichzelf onzichtbaar maken als actor. Zij pretenderen gewoon informatie te verschaffen over een crisis. Maar anderzijds is het nu kristalduidelijk geworden dat zij wel het kader van A tot Z bepalen. Met andere woorden, het is een zeer pertinente vraag wat achter de schermen gebeurt. Het zijn de redacties die bepalen wat al dan niet relevant is, welke persoonlijkheden op de buis komen, welke vragen worden gesteld, etc. En dus welke gedachten aan bod zullen komen over waar we naartoe gaan na de crisis.
De selectiemechanismen zijn gedreven door twee hoofdzaken. Enerzijds de jacht op kijkcijfers. Zowel de publieke als private zenders volgen eenzelfde logica. Anderzijds is het ook redelijk duidelijk geworden dat zowel journalisten als politici in één en dezelfde biotoop leven. De sociale verwevenheid tussen beiden is compleet. Het is zelfs onduidelijk geworden wie nu precies de ideologische klemtonen legt. We hebben nu journalisten die ons komen vertellen welk politiek DNA we bezitten. Dit proces van symbiose tussen journalistiek en politici kende de afgelopen jaren nog een versnelling door de mediaconcentratie tussen en binnen de monopoliegroepen. Met als meest gekend voorbeeld DPG-media, die sinds hun verhuis naar Antwerpen elke kritische noot heeft laten varen tegenover de heersende politieke machten. Voor alle duidelijkheid, wij leven niet in een autoritair regime, waarin een communicatief monopolie bestaat onder de paraplu van een eenvormige staatspers. Wat we wel duidelijk hebben, zijn systeemmedia. Een oligopolie aan enkele belangrijke mediaconcerns die ons publiek communicatief kader poogt vorm te geven. De media leven dus in een officieuze symbiose van vazalschap tegenover de politieke en economische machten.
Het is ook opvallend hoe weinig aan mediakritiek wordt gedaan in onze regio.
Dat heeft dus te maken met het verhullend karakter van de media. Wat is uiteindelijk hun eigen representatie tegenover ons? Dat zij een “doorgeefluik van de stem van het volk” zijn. Ergo de situatie waarin journalisten plotseling praten over ideologische constellaties als voldongen feiten, ons DNA. Ze beschouwen zichzelf als communicatieve professionals, die beter dan wie ook een objectieve weerspiegeling aanbieden van onze eigen gedachten. Indien dit waar zou zijn, dan zitten we eigenlijk 24/24 te luisteren naar onze eigen monologen. Wat hebben de klassieke media ondertussen vakkundig uitgewist? Het stimuleren van actief en kritisch burgerschap, alsook elke vorm van pedagogie om onze eigen monologen te analyseren. Functies die de journalisten zelve in de afgelopen dertig jaar in diskrediet hebben gebracht. We leren dus eigenlijk weinig bij wanneer we kijken of luisteren naar die media.
Wat van het meeste belang is voor de journalistiek, is dat zijzelf een centrale rol kunnen opeisen in hoe we aan de slag gaan met publieke communicatie. Een talkshow is niets meer dan het communicatief oordeel van een journalist over hoe andere actoren communiceren over samenlevingsproblemen. En dat verklaart ook waarom journalisten zeer zenuwachtig zijn geworden door de opkomst van sociale media, en daarbij horende alternatieve mediabronnen. En nieuwe kanalen die voortdurend de representatie van het doorgeefluik beginnen te delegitimeren. Ja, er wordt ontzettend veel onzin geschreven op die sociale mediakanalen. Niemand die dat zal betwisten. Maar journalisten gedragen zich ook zeer defensief wanneer zij geconfronteerd worden met kritische en onderbouwde vragen. Het is een ongemakkelijke confrontatie met datgene wat zij via hun mediahuis niet kunnen managen of controleren. Het zijn stemmen uit de sociale media die onder de aandacht brengen dat klassieke media ook zaken onderbelichten of ideologisch kleuren. Er is een strijd ontstaan over dat kader, en klassieke media zullen steeds hameren op het feit dat zij alleen een legitieme positie bezitten om te bepalen wat binnen dat kader mag passen.
Op de sociale media circuleren ook meer dan ooit de meest wilde complottheorieën over corona.
Dit is een toevallig bijproduct van allerhande sociale evoluties die in snelheid zullen toenemen. Laat mij de situatie beschouwen vanuit een algemene observatie. Ik meen te mogen concluderen dat het gehele statuut van waarheid onder vuur is te komen liggen. Je krijgt zelfs tijdens een pandemie met politieke krachten te maken die wetenschappelijke bevindingen willen wegduwen omwille van het eigen electorale gewin. Ook door machten die nominaal als democratisch worden bestempeld. Je kan eigenlijk zeggen dat zowel bij extreem-rechts als bij centrum-rechts een eigen definitie van de waarheid is ontstaan. Een definitie die feiten en data in vraag stellen. Zij voeren een oorlog tegen de rationaliteit.
En helaas valt deze aanval volledig binnen het kader van de klassieke media – het is voor hen een stem als een ander. Wat dan ook een terugkeer van abject obscurantisme buiten het kader verklaart. Tot de jaren 1970 leefden we in een situatie waarin de kerk nog steeds allerhande vormen van bijgeloof bleef stimuleren. De laattijdige secularisering van onze regio leek plots toch de totale acceptatie van de ratio in het publieke debat te vestigen. Niet dus. Veertig jaar nadien zien we dus een terugkeer van eigentijdse vormen van obscurantisme. En dat is ook het gevolg van de recente evolutie om waarheidsaanspraken te individualiseren, te moraliseren en in een emotief kader te steken. Elke dorpsgek kan nu een microfoon onder zijn neus geduwd krijgen. Eenieder heeft toch recht op zijn mening? Alle informatie krijgt plots een gelijkvormig statuut indien het verschijnt binnen het kader, waarbij de media haar handen in onschuld wassen door te verwijzen naar de functie van doorgeefluik.
Een grote uitdaging voor links zal zijn hoe we opnieuw komen tot een structurering van kennis. De media, en zelfs ons onderwijs, leren mensen niet meer aan hoe we abstracties kunnen maken van willekeurige nieuwsfeiten, hoe we de grotere verbanden kunnen maken, en hoe we dus de samenleving in zijn geheel kunnen analyseren. En dan zitten we toch in een zeer merkwaardige situatie. Het internet heeft ons nog nooit zoveel mogelijkheden aangereikt om data en gegevens te vinden. En toch zijn we een pak dommer dan de voorgaande generaties, wanneer het komt op het lokaliseren van die gegevens, en om ze vervolgens op coherente wijze te verwerken. Het is aan links om mensen aan te leren hoe we opnieuw “leerstelsels” kunnen ontwikkelen: handvaten en mentale roosters die de stroom aan informatie weten vorm te geven om een verklaring te bieden over hoe het gesteld is met onze samenleving. Het is aan links om “structuren van waarheid” aan te bieden. We verliezen sowieso de strijd indien we op dezelfde manier communiceren als rechts. Rechts wint altijd wanneer het gaat om goedkoop communicatief inspelen op de instincten en lagere emoties van de bevolking. Maar links won altijd op vlak van gedegen informeren verschaffen aan haar electoraat.
En het is ook aan linkse mensen om duidelijk te maken aan de klassieke media dat er au fond niets mis is met deze leerstelsels. Indien we er opnieuw in slagen om informatie om te zetten in een coherente analyse, dan valt deze informatie ook gemakkelijker te controleren wat betreft haar waarheidsaanspraken. Met andere woorden, dan zullen die klassieke media pas echt aan de slag kunnen gaan met een kritische methodologie gebaseerd op verificatie en falsificatie. En dat gaat best een stuk verder dan een eenvoudige “fact check”.
Ik lees zowel binnenlandse als buitenlandse media. Het valt mij enorm op dat bepaalde debatten in pakweg de VS of Duitsland hier totaal geen enkele ingang krijgen.
We zitten opnieuw met een paradox. We leven in geglobaliseerde tijden. Het kost ons maar enkele klikken om zeer kwaliteitsvolle informatie te vinden. En België, met hoofdstad Brussel, is een centraal kruispunt van deze globalisering. En toch merken we dat de klassieke media meer dan ooit zeer parochiaal te werk gaan. Wat is een van de meest centrale thema’s tijdens de coronacrisis? Wat een burgemeester in Middelkerke ons wist te vertellen over de buitenverblijven in zijn gemeente. Welke relevantie bezit dit kader die ons wordt opgedrongen door de media? Totaal geen. En toch zijn het zeer bewuste redactionele keuzes. Er is een doelbewust proces aan de gang waarin onze ideologische en politieke horizon wordt verkleind. En dat maakt ook dat we totaal niet bewust zijn over wat de representatiekaders zijn van kwalitatieve media in onze buurlanden. Het is toch ontstellend om te merken dat presentatoren uit de lucht komen vallen, wanneer onze eigenste Paul De Grauwe een internationale mainstream mening verkondigt over het belasten van hogere vermogens en de moorddadigheid van besparingen. Een mening die geaccepteerd wordt door alle onderzoekers aan zijn London School of Economics. Of lees het recente interview met Thomas Piketty in Humo, waarin de econoom wordt geconfronteerd met allerhande opinies van binnenlandse stemmen. We noemen geen namen over wie hij het had, maar zijn antwoord was wel steeds brutaal over zoveel onwetendheid.
Fundamenteel kennen we het internationale kennisveld niet in Vlaanderen. We leven onder een stolp. Qua publieke communicatie leven we reeds een tijdje in Beieren aan de Noordzee. Mijn raad aan de lezers? Leer andere talen. Lees anderstalige boeken. Een nieuwe wereld gaat voor jou open. Voor jonge mensen? Ga eens een tijd naar het buitenland. Je leert pas werkelijk de Belg in jou kennen wanneer je eens andere stemmen hoort. En ook is er in Vlaanderen de stuitende onwil, of beter de weigering, om te leren. Mensen met een hoger diploma zijn het aan zichzelf verplicht om zich een zekere rigueur eigen te maken. Indien men de pretentie heeft om intellectueel te zijn, dan is het ook een plicht om zichzelf te verbeteren in humanistische zin. Om kennis te verwerven en deze te verspreiden. En om ook te luisteren naar anderen. Er bestaat hier een ongelooflijk gevoel van gemakzucht, men is veel te snel tevreden over zichzelf en wat men weet. Men weet au fond weinig. Veel te weinig. Het is tijd dat mensen zichzelf uitdagen op intellectueel vlak. Om vervolgens ook anderen uit te dagen.
Is u van mening dat het gemakzucht ook een verklaring kan bieden voor de kwaliteit van onze publieke communicatie?
Journalisten zijn veel te afzijdig tegenover de strijd om de waarheidsaanspraken. En we leven ook onder een regime waarin allerhande mensen willekeurig worden gebombardeerd tot expert. Met de coronacrisis kon het niet anders dan virologen aan het woord te laten. Dat is evident. En zelfs dan bestonden er “experten” die deze virologen poogden te discrediteren. En die vervolgens zetelen in een expertencommissie.
De plotse opkomst van “experten” is een plaag geworden. Het is begonnen in het bedrijfsleven, met allerhande coaches en bedrijfspsychologen op HR-diensten, die pseudowetenschappelijke psycho-technische proeven voorschotelden aan sollicitanten. Ook business-management schools zijn de ground zero van onwaarheid, van pseudowetenschappelijke woordenbrij. En die evolutie heeft zich maatschappelijk doorgezet. Veel gevraagde “experten” maken namelijk geen enkel gebruik van gezonde argumentatie, gestaafd door feiten en data. Ze zijn goed in het vullen van papier. In vroegere tijden was expertise gebaseerd op wetenschappelijk weten en het kennen van de regels van wetenschapsbeoefening. Momenteel bestaat expertise uit niets meer dan verbositeit, een bepaalde communicatieve techniek. “Het kunnen zeggen” is van belang, niet wat wordt gezegd.
Wat zoeken de klassieke media? “Experten” die op enkele uren tijd iets weten te schrijven of te zeggen wat past binnen het voorbedacht format. De enige kwaliteit die ze bezitten, is de journalist behagen, die op zijn beurt op zoek is naar enkele communicatieve oneliners. De selectieprocedure van wiens “expertise“ belicht wordt, is gebaseerd op de vaardigheid om te passen binnen het format. In de VS spreken ze dan ook niet meer over intellectuelen, maar over “thought leaders”; mensen die een simplistisch idee weten te verkopen binnen een jasje van doordachtheid. TED-talks zijn een dergelijk voorbeeld. En je krijgt nu een nieuwe golf aan mensen die uiteindelijk geen enkele inhoudelijke kwaliteit bezitten, denk maar aan de “social media influencers”. Een nieuw register wordt ontwikkeld om het concept van expertise verder te legitimeren.
Is er dan geen zelfkritische reflex binnen de klassieke media?
Dat is afhankelijk van persoon tot persoon. Sommigen accepteren zeer graag deze evolutie, anderen lijden in stilte. In beide gevallen is er een zeer sterk bewustzijn over het feit dat zowel zij als de “experten” binnen het geijkt format moeten opereren. De redacties zijn hierin zeer strikt. Er bestaat dus via het concept van het format zowel een technische als een ideologische selectie onder de mom van het “professionalisme”. En dit professionalisme is opvallend sterk gehecht aan zeer starre regels en details. Eenieder moet zijn aangeduide rol vervullen. Het is dus compleet taboe om een journalist zelf te ondervragen waarom hij of zij bepaalde vragen stelt. Om het kader te bekritiseren. Want dat gaat in tegen de regels van het format.
Dit “professionalisme” wil dus het format produceren. Informatie verschaffen is eigenlijk van weinig belang. Wat de redacties eigenlijk zoeken, is herkenbaarheid. Wanneer men een krant openslaat of de kijkbuis aanklikt, dan “weet je wat je zal krijgen”. Je kan veelal op voorhand voorspellen wie er aan bod komt en in welke vorm de boodschap zal gecommuniceerd worden. Dit alles maakt ook maatschappelijke duiding gemakkelijk verteerbaar op cognitief vlak. Het is dan ook geen toeval dat het concept van format zijn oorsprong kent in de principes van productontwikkeling. Iedereen kent het merk coca cola zoals men ook de voorspelbaarheid van Rik Torfs kan anticiperen. “Expertise” en “professionalisme” zijn dus totaal geen meritocratische concepten. En toch zijn de selectieprocedures zeer elitair, een zeer kleine groep aan mensen bepaalt ons publieke communicatiekader.
Je kan dus best wel spreken over een algemene maatschappelijke evolutie?
Zeker. Nogmaals, het is zeer frustrerend om vast te stellen dat we zoveel mogelijkheden bezitten om te komen tot een rationele publieke ruimte. Het grootste probleem start reeds in het onderwijs. Kennis wordt herleid tot een technisch utilitair iets. Studenten krijgen de opdracht om uit te voeren, maar niet om te creëren. Best wel tegengesteld aan de grote woorden en gedachten over innovatie. Je kan dit ook afleiden van hoe beleidsmakers spreken over het onderwijs. We hebben het niet meer over pedagogie, maar over didactiek. En wat zijn de doelstellingen van het onderwijs? Iets waar we voortdurend mee te maken kregen toen de scholen sloten. Niet dat we bevreesd waren dat onze jongeren hun brein niet meer zouden gebruiken. Maar dat we het zouden moeten doen zonder scores en evaluaties! Ook in het onderwijs zijn we stilaan elke notie van verdieping van een onderwerp aan het verliezen. We laten niet meer toe om op een trager tempo een conceptueel raamwerk aan te leren. De uitdagingen zijn immens!
U kan ook het recente werk van Jan Blommaert lezen over dit onderwerp. “U zegt wat wij denken. Een praktische handleiding voor framing”, uitgegeven door Epo.