Hoe komt het toch dat progressieve ideeën zo moeilijk ingang vinden in Vlaanderen? Dat de progressieve partijen niet aan een meerderheid geraken? Dat er zo weinig weerwerk is tegen verrechtsing, tegen de toenemende invloed van het nationalistisch discours? Hoe komt het dat sinds Zwarte Zondag, ruim dertig jaar geleden, 24 november 1991, racisme en xenofobie nauwelijks zijn afgenomen?
Eric Corijn, cultuurfilosoof en sociaal wetenschapper, hoogleraar Stadstudies aan de VUBrussel, oprichter van onderzoeksgroep Cosmopolis, lid van jury’s en adviesraden, maar ook activist in de civiele maatschappij, lid van het bestuur van de Zinnekeparade, co-voorzitter van Brussels2030, codirector Policy and Reseach van het Global Parliament of Mayors, auteur van vele boeken, waaronder recentelijk: “Een stad is geen land”(ASP), “De stad beter na corona” (ASP), “Gramsci lezen. Van klassenstrijd tot woke” (ASP) en “Vlaanderen ontwaak! Tegen de grondstroom” (Ertsberg).
“De ideeën van de heersende klasse zijn in elk tijdperk de heersende ideeën, dat wil zeggen dat die klasse die de heersende materiële macht in de maatschappij vormt, tegelijk haar heersende geestelijke macht is.” Dat is de beroemde zin van Marx en Engels uit 1846 in hun Duitse Ideologie-boek. Daarmee gaven ze al aan dat de sociaal-economische verhoudingen niet in stand kunnen worden gehouden als die niet ook overwegen in de voorstellingswereld van de mensen. Toch bleef dat culturele veld lang minder belangrijk in de klassenstrijd van de ontluikende arbeidersbeweging. Het is pas wanneer de geschiedenis enkele rare kronkels maakte, dat die “heersende ideeën” opnieuw onder de aandacht werden gebracht. Omdat de socialistische revolutie niet eerst in het geïndustrialiseerde Engeland of Duitsland had plaatsgevonden, maar in het “achterlijke” Rusland. Omdat daar de arbeidersbeweging een opening naar de boeren had moeten maken. Omdat naderhand de Russische revolutie geïsoleerd bleef en opstanden in het Westen werden neergeslagen. Omdat in het interbellum het fascisme had gewonnen van een zeer verdeelde arbeidersbeweging.
De leider van de Itialiaanse communistische partij, Antonio Gramsci, werd in 1926 door de fascisten van Mussolini gevangengezet. In de gevangenis (hij zal van ziekte en ontbering sterven op 27 april 1937) schrijft hij 32 gekartonneerde schriften vol, 2848 pagina’s, het equivalent van ruim 4000 vellen. Daarin gaat hij in op vele vragen van strategische aard, waaronder de kwestie van de ideeënstrijd. In een samenleving gaat het om hegemonie, om erkend leiderschap. Dat steunt op twee peilers: dwang en instemming. Daarvoor bestaan er instrumenten. Religie, cultuur, onderwijs, media … om de mensen mee te krijgen in een verhaal en een dominante maatschappijvisie. En dan ook wetten, rechtbanken, leger en politie om dat verhaal met dwangmiddelen kracht bij te zetten en toe te passen. Gramsci onderzoekt de verschillende verhoudingen tussen al die elementen en hoe daar weerwerk aan te bieden. Maar ook andere auteurs, zoals Ernest Mandel of Ernesto Laclau en Chantal Mouffe, gaan in op die vragen, en hebben verschillende analyses en antwoorden.
De Vlaamse grondstroom
In Vlaanderen is de grondstroom rechts. Dat was al zo bij het ontstaan van België, wanneer in het overwegend rurale Vlaanderen de Katholieke kerk en haar partij een ruime meerderheid hadden. De ontluikende socialistische beweging is er, in tegenstelling tot Wallonië, altijd in de minderheid en bleef beperkt tot de grotere steden. Vlaanderen is pas na de tweede wereldoorlog werkelijk geïndustrialiseerd. De expansiewetten en Duits en Amerikaans kapitaal brachten de nieuwe industrie – automobielassemblage, petrochemie, farmaceutische nijverheid, en dergelijke – naar het noorden omwille van de lagere lonen en de minder georganiseerde vakbeweging. De “CVP-staat” zorgt ervoor dat die industrialisering niet rond de steden gebeurt en geen nieuwe opgang van de arbeidersbeweging in volkse buurten teweegbrengt. De economische activiteit gebeurde op afgelegen industrieterreinen, “in the middle of nowhere”, zonder andere voorzieningen, terwijl het woonbeleid de arbeiders in hun dorpen of kleine steden hielden. Zo blijven werken en wonen gescheiden werelden voor de pendelende nieuwe arbeidersklasse. Dat leidt niet alleen tot een ruimtelijke wanorde in verkavelingsvlaanderen, maar ook tot een erg suburbane aan de grond gebonden mentaliteit. Ook al verzwakt de CVP doorheen de verkiezingen, met de opkomst van het nationalisme en het rechtse liberalisme blijft het conservatieve kamp boven de 60%.
Het is in die context dat ook Vlaanderen de neoliberale draai maakt vanaf de jaren tachtig. Liberalisering, privatisering en flexibilisering zijn de leidraad. Inpassing in de Europese eengemaakte markt. Minder staat en bezuinigingspolitiek. Maar ook die nieuwe hegemonie zal niet vanuit links worden bevochten. Integendeel. De Derde Weg van het sociaal-liberalisme is in de jaren negentig de motor van de Europese ombouw. De mentaliteit van de mensen wordt steeds meer individualistisch, op zichzelf aangewezen, solidariteiten brokkelen af, de arbeidersbeweging geraakt in het defensief, de nieuwe sociale bewegingen worden geïnstitutionaliseerd en door decreten aangestuurd. Individuen op zoek naar hun innerlijke identiteit, een zoektocht met veel stress, burn out en vertwijfeling.
De enige nog aantrekkelijke samenhang lijkt wel het nationalisme, en dat keert zich tegen de multiculturele samenleving en maakt het sluimerend racisme salonfähig. In die context wil de N-VA van voorzitter (voor het leven lijkt wel) Bart De Wever naar een regimeshift: van een overlegeconomie met de CD&V als spil naar een neoliberale concurentiële markt, zonder sterk middenveld, met het nationalisme als spil. Het primaat van de politiek, zo heet het. Daarrond draait het in het Vlaams-Belgisch hegemonisch spel. En daarin wordt het cordon sanitaire stelselmatig afgebouwd om extreem-rechts mee in de rekening te kunnen betrekken. De strijd tussen een conservatief nationalisme en een neoliberaal globalisme speelt zich af in dezelfde vijver van ruim tweederden van de bevolking.
Het systeem botst tegen grenzen
Die kleine politique politicienne, die ons elke avond uitgebreid wordt “geduid” met steeds dezelfde opiniemakers, versluiert de grote maatschappelijke uitdagingen. Het wereldsysteem kraakt in zijn voegen. De covid-pandemie toonde een totaal onaangepast bestuurlijk model: een wereldcrisis zonder wereldbestuur, natiestaten die het beleid bepalen, terwijl de pandemie zich vooral ontrolt in dichtbevolkte steden. De oorlog zal de wereld blijvend in diverse kampen verdelen. De klimaatcrisis wordt erkend doch onderschat. Sinds Kyoto tot en met de Parijse akkoorden blijft de uitstoot steeds maar stijgen. De opwarming wordt dus niet tegengehouden en de gevolgen worden steeds meer voelbaar in overstromingen, stormen, droogte, watertekort en voedselcrisissen. Het gaat om een algehele verstoring van onze verhouding met de natuur, die leidt tot een verschraling van de biodiversiteit en een ecosysteemcrisis. Het beleid blijft schromelijk ondermaats en blijkbaar onverstoorbaar.
De neoliberale mondialisering heeft daarenboven de ongelijke verdeling van de rijkdom geaccentueerd. Zeker, er is een globale vooruitgang voor de meest minbedeelden op aarde (grotendeels in China), maar de rijken hebben een nog groter deel van de nog steeds groter wordende koek genomen. Dat heeft geleid tot een losgeslagen financiarisering van de wereld en zeer speculatieve investeringen. Het casinokapitalisme, zoals sommigen het noemen. Die ontwrichting zet de welvaartsvoorzieningen onder druk, omdat overheden geconfronteerd worden met schulden en bezuinigingen, terwijl kapitalen belastingen ontvluchten in hun “paradijzen”. En dus blijven de sociale noden stijgen: armoede, huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, openbaar vervoer, cultuur …
En dan is er dat andere effect van de mondialisering: migratie en verstedelijking. De overgrote meerderheid van de mensheid leeft nu in steden. Stedelijkheid is samenleven vanuit het verschil, eerder dan vanuit gemeenschappelijkheid. Steden zijn multicultureel, multireligieus, meertalig en steeds moeilijker te herleiden tot de nationale identiteit. Een nieuwe vorm van cosmopolitisch samenleven moet worden uitgewerkt en dat veelal tegenover het nationalisme, extreemrechts, autoritaire regimes en religieus fundamentalisme.
De ecosysteemcrisis, de sociale ongelijkheid en het multicultureel samenleven zijn grote maatschappelijke uitdagingen. Ze zetten de democratie onder druk, tonen de tekorten van de parlementaire politiek, accentueren de kloof tussen burger en politiek en versterken de autoritaire verleiding. Het zijn uitdagingen die roepen om een maatschappelijk alternatief, om een nieuw hegemonisch project.
Welk alternatief en hoe het op te bouwen?
Het heersende regime lijkt niet in staat die complexe uitdagingen echt op te pakken. Normaal, want ze brengen de grondvesten van een kapitalistische markteconomie in het gedrang. In het bijzonder in Vlaanderen waar ook de ruimtelijke ordening en de mobiliteitsstructuren de zaak nog ingewikkelder maken. Vandaar een conservatisme en “business as usual” aanpak zowel bij de neoliberale globalisten als bij de conservatieve nationalisten. Maar zover lijkt de politieke keuze te rijken. Buiten nationalisme en liberalisme is geen alternatieve hegemonie zichtbaar.
In feite zitten alle stromingen in een fase van wederopbouw. Beweging.net zoekt nieuwe politieke partners na het debacle van CD&V (en van het Arco-dossier). Vooruit herpakt zich via een internet-voorzitter na de sociaalliberale periode. Groen poogt de politieke ecologie te verbreden buiten de witte middenklasse. En PVDA werkt verder aan een klassenpolitiek na de eerste doorbraak in Vlaanderen in 2019. Programmatorisch zitten ze elk op een eigen spoor dat niet de gehele systemische crisis overspant. Electoraal pogen ze elkaars kiezers over te nemen en zitten dus veelal in een polemiek binnen het linkse kamp. Organisatorisch zitten ze, met een nuance voor PVDA, gevangen in de zo typische particratie die de Belgische democratie parasiteert. Het gezichtsveld wordt beperkt tot de volgende verkiezingen en coalitievorming. Kortom van samenwerking en opbouw van een progressief alternatief is geen sprake. Deelnemen aan het bestuur zal dus steeds in coalitie met rechtse partijen gebeuren. Dat bepaalt ook sterk de profilering: de politieke horizon van links rijkt niet verder dan de heersende rechtse hegemonie. En dus blijven binnen de partijen de gematigde systeembeheerders aan zet.
Dat is de “catch 22” van links in Vlaanderen. Om een progressief antwoord voor te stellen op de complexe systemische uitdagingen, moet gewerkt worden aan een grensoverschrijdend project voor verschillende gevoeligheden. Zie de dynamiek in de Franse verkiezingen: de keuze tussen extreem rechts en rechts liberalisme werd slechts verbreed door een linkse samenwerking. Maar om in de volgende coalitie met rechts te geraken, moet men hier binnen de linkse vijver de sterkste worden en dus elkaar bekampen.
Een tegenhegemonie valt voorlopig niet van de partijen te verwachten. Van het middenveld dan maar? De sociale kracht van de civiele maatschappij valt niet te onderschatten. Vakbonden met miljoenen leden. Uiterst actieve nieuwe sociale bewegingen. En daar is de wil tot samenwerken vrij groot. Er zijn verschillende eenheidsiniatieven geweest, waarin Hart boven Hard tegen de bezuinigingen het meest veelbelovend was. Maar telkens het moment van politisering daar is, vallen de initiatieven stil. Ofwel lijden ze onder de algemene depolitisering van vele bewegingen, ofwel worden ze gevat in de politique politicienne van de bestaande partijen en hun sectarismen.
Een andere wereld is mogelijk en ook dringend nodig. Maar in Vlaanderen wordt hij niet aangeboden. Het verkiezingsjaar 2024 zal gaan tussen liberaal globalisme of conservatief nationalisme, zal gaan over de vraag of N-VA met VB een meerderheid zal durven vormen, of Vooruit zal mikken op een coalitie met N-VA en in hoeverre ze daarvoor Groen en PVDA in de gracht willen rijden. En intussen zal de organisatie van het samenleven volgens VOKA-normen blijven verlopen en zonder dat de structurele uitdagingen inzake klimaat, inkomensherverdeling of multicultureel antiracistsch en postkoloniaal samenleven een werkzame linkse stem krijgen. De impasse van links, waarop elke partij afzonderlijk geen antwoord kan formuleren.
Denken en doen
En toch blijft dat de uitdaging. Een uitdaging op verschillende vlakken. Er moet aan een transversaal programma worden gewerkt dat antwoorden op elke uitdaging samenneemt en met elkaar verbindt. Vandaag is dat een splijtzwam. Hoe moeten de ecologische en de sociale noden in één prioriteit worden verenigd? En hoe moet daarvoor een draagvlak en een krachtsverhouding worden gevonden? Want ook dat is niet eenvoudig? Wordt de drager van zo’n programma de arbeidersbeweging? Of moet direct worden gewerkt aan een veel bredere sociale basis? En is die wel te vinden in onze erg geatomiseerde en egocentrische samenleving? Is er überhaupt nog ruimte voor iets als een ecosocialistisch programma?
The proof of the pudding is in the eating. Het antwoord op die vragen zal uit de praktijk moeten komen. Of beter nog, uit verschillende praktijken, in de aanvang zelfs niet gecoördineerd. We moeten in Vlaanderen werken aan een opwaardering van ernstig programmatorisch onderzoek. Vandaag gebeurt dat aan de universiteiten in functie van contracten met de industrie of het beleid. Of in de studiediensten in functie van een volgend wetsvoorstel of verkiezingscampagne. Korte termijn. Er is (te) weinig ruimte voor systeemkritiek, voor radicaal transitiedenken en onderzoek naar krachtsverhoudingen. Dat blijft een opdracht. Hier en daar zijn er aanzetten toe. Initiatieven als de Vooruitgroep of #Beternacorona, dat verschillende denktanks en tijdschriften samenbrengt, pogen verschillende gezichtspunten op elkaar af te stemmen. Maar het blijft een opdracht een dynamiek op gang te brengen waarin grondige systeemkritiek, transitiemodellen en politieke strategie samen worden gebracht. In het jargon: er moet een transversale vertooggemeenschap worden opgebouwd.
Het denkwerk op een hoger niveau tillen is onvoldoende. Er moeten ook nieuwe praktijken worden ingezet. Die praktijken hebben een dubbel karakter. Ze steunen op samenwerking, delen en in gemeenschap brengen van middelen en vaardigheden. En: ze hebben het bijkomend positief effect individuen opnieuw te leren samen werken. Die nieuwe praktijken bestaan. Het gaat om nieuwe vormen van coöperatie, om het gemeengoed, om “commoning”. Tussen de overheid en de markt wordt opnieuw een veld van niet vermarkte samenwerking gecreëerd, in vele gevallen om de gaten in de welvaartstaat op te vullen of om op kleine schaal transitieprocessen op gang te trekken. Sommige mensen zeggen: “The next big thing is a lot of small things”. Het zijn inderdaad zeer interessante nieuwe praktijken, maar ze moeten worden gefedereerd en ze zullen op een bepaald moment de heersende verhoudingen en praktijken moeten doen kantelen. Dat zal alleen kunnen wanneer zowel politieke partijen, als grote sociale bewegingen, als bepaalde overheden faciliterend willen optreden voor die sociale vernieuwing. Tot vandaag blijven ze in de marge, zijn ze nog niet echt een “alternatief”.
Nog een weg te gaan
Een onderzoeker of een schrijver kan alleen proberen een bijdrage te leveren tot het debat. Dat wordt vandaag gedomineerd door duidingsprogramma’s en opiniemakers die de bestaande orde genegen zijn. Na jaren van neoliberale TINA (there is no alternative) wordt vandaag ook het rechtse nationalisme als redelijk maatschappelijk alternatief gepresenteerd. Veelal zonder de autoritaire verleiding en de bedreiging voor de democratie in het debat te betrekken. Het cordon sanitaire wordt in vraag gesteld, ondanks de voorbeelden uit Hongarije, Polen, Rusland, Brazilië of Mali … Linkse stemmen komen nu en dan één of andere maatregel verdedigen of een meer progressief compromis binnen de heersende orde voorstellen.
Maar een echt alternatief op een systeem dat verdergaat het ecosysteem te ontwrichten, de menselijke arbeid om te zetten in verrijking van een steeds kleiner deel van de bevolking, en dat niet verder komt dan assimilatie in een bestaande cultuur en orde om nieuwkomers op te vangen, mag niet in het gesprek worden betrokken. Dergelijk alternatief wordt steeds weggezet als populistisch, irrealistisch en gevaarlijk. Tot het ook een deel van de bevolking kan aanspreken, zoals we hebben gezien in Spanje, de VS, Frankrijk of verschillende landen in Latijns-Amerika. Daar neemt links deel aan het debat. Met een programma en een eenmakende beweging. En dat ontbreekt nog in rechts Vlaanderen.