Analyse – Marc Rigaux .
De oktoberverklaring van de Regering-De Croo had prettig nieuws voor werkgevers. In 12 bijkomende sectoren zijn voortaan flexi-jobs mogelijk, bijbaantjes waarbij de werkgever geen sociale bijdragen hoeft te betalen. Hoe is het zo ver gekomen, en hoe geraken we hieruit?
Voor zover in de twintigste eeuw het arbeidsrecht erin geslaagd was een aanzet te bieden voor sociale emancipatie, was dat omdat onder druk van de arbeidersbeweging de sociale concurrentie was ingeperkt door collectief aangestuurde correcties.
Onder invloed van het neoliberalisme dat de opkomst van het mondiaal kapitalisme in de jaren zeventig vergezelde, zullen de diverse correctiemechanismen evenwel systematisch ontmanteld worden. Het toverwoord hierbij is flexibilisering. Opdat de ondernemingen efficiënt zouden kunnen werken, dienden de arbeidsverhoudingen zonder meer geflexibiliseerd. Een flexibilisme kwam tot stand dat vlotjes rijmde met precarisme, pauperisme en bovenal neoliberalisme.
In de hiernavolgende bijdrage schuilen twee delen. Een eerste stuk heeft betrekking op het begrotingsakkoord van de regering-De Croo, dat aanzien kan worden als het hoogtij van het flexibilisme. In een tweede deel worden tien uitgangspunten geformuleerd die moeten toelaten om van het arbeidsrecht opnieuw een systeem te maken dat de sociale emancipatie bevordert.
De Croo I of het hoogtij van het flexibilisme
Of hoe aan een monochroom blauw geworden horizon van de arbeidsverhoudingen opnieuw de ongelimiteerde sociale concurrentie wenkt…
Met als rechtstreekse grondslag de liberale individuele vrijheid van arbeid, voltrok zich in de voorbije vijftig jaar het fenomeen van het flexibilisme, dat het definitieve einde van de fordistische sociaalpolitiek bezegelde. Onder de aangehouden druk van de arbeidersbeweging groeide in de eerste zeven decennia van de vorige eeuw een sociaal beleid, dat de sociale correcties aan de arbeidsmarkt en aan de sociale concurrentie centraal stelde. De individuele contractvrijheid werd zwaar sociaal bijgestuurd, de collectieve wil van de georganiseerde werknemers primeerde op de individuele wil van de afzonderlijke arbeidskrachten en de werknemers werden burgers in hun onderneming doordat ze politieke rechten verkregen (sociale verkiezingen).
Onder de aangehouden druk van de arbeidersbeweging groeide in de eerste zeven decennia van de vorige eeuw een sociaal beleid
De doorbraak van het neoliberalisme medio jaren zeventig zorgde voor een politieke kentering en een kentering in de marktverhoudingen. Gesteund door de omvorming van de Europese Unie en door de versnelde informatisering ging het staatsmonopolie kapitalisme over in een neoliberaal aangestuurd mondiaal marktkapitalisme. Het sociaal recht, gebaseerd op nationaal aangebrachte correcties aan een in wezen nationale arbeidsmarkt, kwam gaandeweg steeds meer onder druk van neoliberale flexibiliseringseisen. Alles wat in de sociaal gecorrigeerde arbeidsverhoudingen als emanciperend werd aanzien, moest zogezegd ten behoeve van de economische efficiëntie geflexibiliseerd, geprecariseerd en dus geïndividualiseerd worden.
Door het Europees Unierecht afgeschermd kwam een multitude aan precaire arbeidscontracten tot stand, net zoals precaire (lees flexibele) loon- en arbeidsvoorwaarden allerhande het licht zagen. Om de belangen van de kapitaalbezitters beter te dienen, moesten de arbeiders inleveren en zich opnieuw verzoenen met een agressieve sociale concurrentie en de bijhorende uitbuiting en uitsluiting. Maar nog was het hoogtepunt van het flexibilisme niet bereikt…
Om de belangen van de kapitaalbezitters beter te dienen, moesten de arbeiders inleveren en zich opnieuw verzoenen met een agressieve sociale concurrentie
Dat lijkt er wel te komen met de zogenoemde flexi-jobs. Het betreft in omvang, duurtijd en beloning zeer beperkte vormen van tewerkstelling, bedoeld om op te nemen onder de vorm van een bijkluscontract. Maar het zwaartepunt van de precariteit ligt elders… Het flexicontract wordt onttrokken aan de fiscale en sociale solidariteit. De werkgever van de job is vrijgesteld van sociale bijdragen en de werknemer betaalt geen belastingen op zijn flexiloon.
De gevoelige uitbreiding van het aantal bedrijfstakken, waarin flexi-jobs mogelijk worden volgens het begrotingsakkoord, wordt door de neoliberalen en sociaalliberalen dan wel als een sociale vooruitgang afgedaan, in werkelijkheid luidt het het begin in van een ernstige sociale regressie… en dit om verschillende redenen.
Vooreerst kan niet voorbij aan de ernstige verzwaring van de sociale concurrentiedruk. Het op grotere schaal toelaten van sociale en fiscale afbraak weegt op de reguliere sociaal en fiscaal getaxeerde arbeidsvormen. De artificieel gecreëerde goedkope arbeidskrachten dreigen de reguliere krachten uit de markt te prijzen. Voorts breekt de sociale vrijstelling van de flexiwerkgever van deelname aan de opbouw van de sociale zekerheid de solidariteitsband met de andere werkgevers. De flexiwerkgever pleegt roofbouw op de solidariteit van de andere werkgevers, doordat de flexi-jobber reeds van een sociale bescherming is verzekerd door zijn contract met de eerste werkgever.
De flexiwerkgever pleegt roofbouw op de solidariteit van de andere werkgevers
Maar het aanmoedigen bij werknemers van het aannemen van een bijklusjob lijkt ook nog een ander gevaar voor ontwaarding van arbeid in contractdienst in te houden. De werknemer, die een hoger inkomen wenst, wordt er makkelijker van overtuigd dat niet ‘een legitieme loonsverhoging vragen’ de meest aangewezen weg is daartoe… maar wel het opnemen van een bijkomend werk. Anders gesteld, met het aanmoedigen van bijklussen dreigt voor de arbeid in loondienst eenzelfde veralgemeende werkontwaarding als deze die nu reeds aanwezig is voor arbeid in onderaannemerschap (zie bijvoorbeeld de koerierdiensten).
Tenslotte kan niet voorbij de vaststelling dat om de kapitaalinbrengers (particulier en of publiek) terwille te zijn, door hen van een verhoogde sociale participatie aan de tewerkstelling te onttrekken, de wetgever bereid lijkt om de financiële solidariteit van het stelsel van sociale bescherming op de helling te zetten… en daardoor de toekomst ervan ernstig te hypothekeren.
Hoog tijd om het geweer van schouder te veranderen en opnieuw te ijveren voor meer respect voor de werkende mens
Samengevat, onder De Croo I bereikt het flexibilisme een nieuw hoogtepunt. De toegenomen sociale concurrentie met de bijhorende toename van de sociale uitbuiting en -uitsluiting kan enkel een reeds zwaar op de proef gesteld recht van de arbeiders op eerbied voor hun menselijke waardigheid verder onder druk zetten. Hoog tijd allicht om het geweer van schouder te veranderen en opnieuw te geloven in en te ijveren voor meer respect voor de werkende mens. Hoogtijd allicht ook om de kapitalist eraan te herinneren dat hij sociale en ecologische verplichtingen heeft… en dat de geschiedenis reeds meermalen heeft aangetoond hoe liberalisme en kapitalisme met de winstmaximalisatie enkel de samenleving door een ongebreidelde verzakelijking van zijn menselijkheid kunnen beroven.
Durven denken over een arbeidsrecht 2.0. Tien uitgangspunten.
- Breken met het flexibilisme, het precarisme en het individualisme. Breken met het neoliberalisme en zijn reducerende rol voor het arbeidsrecht tot een instrumentje ten dienste van het ondernemingsprofijt.
- Het arbeidsrecht opnieuw durven ontwerpen als een oefening in sociale solidariteit. De solidariteit versterkt de band tussen de verdrukten in de productieverhoudingen.
- Sociaal solidaire arbeidsverhoudingen steunen op een politiek bewust syndicalisme, dat zelf steunt op een eigen waardengebonden analyse van de sociale verhoudingen.
- Een arbeidswetgeving ontvouwen die het belang van arbeid als gelijkwaardig aanziet als dat van kapitaal.
- Optimaal en ongecomplexeerd inzetten op de syndicale vrijheid als sluitstuk van een consequente politiek van sociale tegenmacht.
- Een permanent gecontroleerde sociale correctie aan de arbeidsmarkt en aan de sociale concurrentie als grondslagen van de syndicale demarche. Werken met een sociale concurrentienorm
- Een upgrading van de sociale en ecologische grondrechten ten bate van hun afdwingbaarheid.
- Streven naar een optimale toegankelijkheid van het arbeidsrecht als primaire factor van bescherming.
- Het recht op de eerbied van de waardigheid van de werkende mens als ultieme norm. Investeren in een betere kennis van het recht op eerbied voor de waardigheid van de werkende als brug naar een eigentijdse sociale bescherming.
- IJveren voor de omvorming van het EU-recht tot de grondslag voor een sociaal solidaire en ecologisch bewuste samenleving.
Afbeelding van Alterio Felines via Pixabay