23 okt 2024

Wanneer de muziek stopt, wordt er nog gedanst? De complexiteit van de klimaatcrisis

In december 2023 berichtte de VN hoopvol dat het ‘begin van het einde’ aangebroken was voor het fossiele tijdperk. Voor het eerst in meer dan 30 jaar internationale klimaatdiplomatie concludeerde een consensustekst dat een ‘transitie weg van fossiele brandstoffen’ ingezet moest worden. De olifant in de klimaatkamer – fossiele brandstoffen – werd dus eindelijk expliciet benoemd. Een absolute mijlpaal tijdens het warmste jaar van de afgelopen 120.000 jaar.
Mathieu Blondeel is universitair docrnt aan het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij is co-auteur van het klimaatessay Staat de wereld in brand? Over geopolitiek, energie en een klimaat in crisis (2023, ASP editions).

Maar de conclusie van de VN contrasteerde sterk met wat de voorzitter van COP28, sultan Ahmed Al Jaber uit de Verenigde Arabische Emiraten, nog tijdens de onderhandelingen zelf zei. Namelijk dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat de uitfasering van fossiele brandstoffen nodig is om de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs te halen. En nog controversiëler: dat de uitfasering van olie, steenkool en gas ons terug zou katapulteren naar het stenen tijdperk.

Deze opmerkelijke spreidstand toont waar de échte moeilijkheid zal liggen in de energietransitie. Vandaag bereiken ons steeds meer hoeraberichten over de steile opmars van hernieuwbare energie, zon en wind op kop, in de mondiale energiemix. Goed nieuws uiteraard, maar even belangrijk, zo niet belangrijker, is de zaak om op ongeziene schaal en met grote snelheid fossiele productie en consumptie uit te faseren. Maar die noodzaak botst op een steeds grimmigere geopolitieke realiteit, die een effectieve aanpak van de klimaatcrisis bemoeilijkt.

De dubbele transitie

Eerst even terug naar de essentie. Vandaag valt bijna driekwart van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen op het conto te schrijven van de energiesector. De sector draagt dus een verpletterende verantwoordelijkheid in de klimaatcrisis. Een verantwoordelijkheid die enkel aangepakt kan worden door in te zetten op een verregaande energietransitie, waarbij we de switch maken van een mondiaal fossiel energiesysteem naar een systeem gedomineerd door koolstofarme, voornamelijk hernieuwbare energie, zoals zon en wind. 

We moeten dus een dubbele transitie vervolledigen. De eerste is de hernieuwbare transitie, of de groei in de productie van hernieuwbare energie, voornamelijk zon en wind, en een groei in de vraag naar koolstofarme technologieën zoals waterpompen en elektrische auto’s. Het is deze transitie die momenteel de meeste aandacht krijgt, ook wat betreft haar geopolitieke dynamieken. Denk maar aan de nieuwe grondstoffenafhankelijkheden die zo ontstaan of de concurrentie tussen de VS, Europa en China om controle te verwerven over strategische productieketens, bijvoorbeeld deze van batterijen en elektrische wagens.  

De tweede fossiele transitie houdt een daling in van de productie en consumptie van fossiele brandstoffen. Dit is absoluut essentieel, want uiteindelijk geeft het klimaat geen zier om hoeveel zon en wind we relatief toevoegen aan de energiemix. In 1973 waren fossiele brandstoffen verantwoordelijk voor ongeveer 87 procent van de wereldwijde energieproductie. In 2021 was dit gedaald tot zo’n 81 procent. Een (beperkte) relatieve daling dus, dankzij de groei van hernieuwbare energie. En toch verbrandden we nooit meer olie, steenkool en gas dan vandaag en pompten we nooit meer CO2 in de atmosfeer. Juist omdat de absolute vraag naar energie alleen maar gegroeid is in die periode. 

Er zou dus veel meer aandacht moeten gaan naar die fossiele transitie, niet alleen omwille van de klimaatimpact, maar ook omwille van de geopolitieke uitdagingen die ermee gepaard gaan. Hoe veranderen we bijvoorbeeld de machtsverhoudingen tussen importeurs en exporteurs van fossiele energie of wat is de impact van het verlies aan inkomsten voor olie- en gasexporteurs? Kan Rusland gevaarlijker uit de hoek komen wanneer het nergens nog zijn gas en olie kwijt kan en dus, in theorie, niets meer te verliezen heeft? En wat met de Saudische invloeden, die zich een plaats in de Europese strategische sectoren weten te bemachtigen door rijkelijk het oliegeld te laten circuleren, in de hoop hun economie te diversifiëren?

Wie wordt de Last Man Standing?

Voor petrostaten, landen waarvan de inkomsten olie- en gasproductie een groot deel van de staatskas spijzen, komt het er in essentie op neer om zo lang en zoveel mogelijk te blijven produceren. Ondanks de urgentie van de klimaatcrisis. Dat is waar Al Jaber op alludeerde. De Saudische minister van Energie, prins Abdulaziz bin Salman, verwoordde het op zijn beurt als volgt: ‘We zullen de last man standing zijn en elke druppel olie oppompen.’ Zolang de muziek speelt, zullen ze dus blijven dansen.

De Saudi’s zijn inderdaad uitstekend geplaatst om als laatste op de dansvloer te blijven. Wanneer de mondiale vraag naar olie namelijk uiteindelijk zal terugvallen, volgens het Internationale Energie Agentschap (IEA) aan het einde van dit decennium, zullen enkele criteria bepalen welke landen het best voorbereid zijn. Zij die het goedje op de meest goedkope manier weten te produceren, en dit tevens doen op de minst vervuilende wijze, staan het sterkst. Naarmate de vraag daalt, daalt uiteraard ook de prijs, dus staten en bedrijven met de hoogste productiekosten worden het eerst uit de markt geduwd. Ook de olie die het moeilijkst uit de grond te halen valt, zal sneller uit de markt geconcurreerd worden dan de olie die gemakkelijker te produceren is. De VS, de grootste producent ter wereld, bezit op haar beurt dan weer hegemonische staatsmacht die desgevallend sancties aan ander producenten kan opleggen om zo de markt te manipuleren. Iets wat ze nu al doen met productie in Rusland, Iran en Venezuela trouwens. 

Nu het nog kan, zullen dure en vervuilende producenten ongetwijfeld proberen hun olie kwijt te geraken. Omdat de beter geplaatste concurrenten hun marktaandeel niet kwijt willen spelen, kunnen zij als reactie hun olieproductie opschroeven, zodat prijzen zakken en de dure, meest vervuilende producenten weggeconcurreerd worden. 

Hoe dan ook, tijdens de fossiele transitie zal de toenemende concentratie van de olieproductie worden beheerd door een handvol landen. Het IEA schat bijvoorbeeld dat 65 procent van alle olie-export uit het Midden-Oosten zal komen, tegenover 45 procent vandaag. Dergelijke afhankelijkheid van een kleine groep leveranciers vergroot natuurlijk strategische economische risico’s wanneer zij hun export om welke reden ook als wapen zouden willen inzetten. 

Daarenboven zal het relatieve geopolitieke belang van sommige regio’s dus groter worden, ondanks die afnemende vraag naar olie. Neem bijvoorbeeld de Straat van Hormuz. Gelegen tussen Oman en Iran verbindt die de Perzische Golf met de Arabische Zee. Het is, zonder overdrijven, vandaag reeds de belangrijkste geopolitieke flessenhals op mondiaal vlak. Ongeveer een vijfde van alle ruwe olie en vloeibaar gas (LNG) dat wereldwijd geconsumeerd wordt, passeert hier. Het belang van de Straat zal enkel groter worden indien de productie en export van olie en gas steeds meer in deze regio plaatsvindt. Onderbrekingen in de flows van de resterende olie en gas die we gebruiken, zullen nog voor lange tijd grote economische gevolgen blijven hebben. 

Bovendien kan zo’n geopolitieke race to the bottom ook perverse effecten voor het klimaat met zich meebrengen. De Duitse econoom Hans-Werner Sinn noemt die spiraal van escalatie de ‘groene paradox’. (1) Terwijl de fossiele transitie zich doorzet, proberen olieproducenten op korte termijn nog zoveel mogelijk inkomsten te maximaliseren door hun product (al dan niet) tegen dumpingprijzen te verkopen. Paradoxaal genoeg zou de fossiele transitie op die manier kunnen leiden tot meer productie en consumptie, en dus meer uitstoot van broeikasgassen. Met als gevolg dat we onbedoeld een turbo op de klimaatcrisis zetten.

Bovenal is de vraag hoe lang de muziek nog blijft spelen. De klimaaturgentie wordt alsmaar groter. Volgens het IEA mogen we geen nieuwe olie- en gasvelden of steenkoolmijnen openen indien we het 1.5°C doel van het Akkoord van Parijs in het vizier willen houden. Anderen concluderen dan weer dat zelfs de bestaande fossiele productie al voldoende is om dit doel te missen. (2) De risico’s voor de industrie en petrostaten stapelen zich dus op. 

De dood van een sociaal contract

In die context zijn sommige exporteurs dus kwetsbaarder dan andere, niet alleen doordat hun olie duurder en vervuilender is, maar óók omdat vooral die inkomsten zo belangrijk zijn voor de staatskas. In Irak, bijvoorbeeld, maakten in 2021 de inkomsten uit olie maar liefst 43 procent van het totale BBP uit. In Saudi-Arabië gaat het om een kwart en in Rusland 10 procent. Het verlies van zo’n groot aandeel inkomsten tijdens de fossiele transitie kan in de eerste plaats leiden tot binnenlandse financiële instabiliteit, die gemakkelijk kan omslaan in politieke onvrede en zelfs geopolitieke verschuivingen.

In petrostaten kan de fossiele transitie het bestaande ‘sociale contract’ tussen overheid en burgers onder druk zetten. Dat sociale contract houdt in dat in nogal wat petrostaten, voornamelijk in de Perzische Golf, burgerlijke vrijheden (bijvoorbeeld het algemeen stemrecht of vrijheid van meningsuiting) opgegeven worden in ruil voor een overheid die goedbetaalde publieke jobs aanbiedt en de (energie-)prijzen en de belastingvoet laag houdt. Allemaal gefinancierd door hoge inkomsten uit de lucratieve verkoop van olie en gas.

Maar wat gebeurt er wanneer die inkomsten wegvallen? Enkele opmerkelijke politieke keuzes tijdens de afgelopen jaren lichten een tipje van de sluier op. In 2018 voerden Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten bijvoorbeeld voor het eerst een vorm van BTW in. Vanaf dan moest een belasting van vijf procent betaald worden op een aantal producten en diensten. De beslissing kan niet los worden gezien van de lage olieprijzen in de voorafgaande periode. Zeker omdat Saudi-Arabië de taks enkele jaren later verdriedubbelde op het hoogtepunt van de COVID-19 pandemie en de ineenstorting van oliemarkt. 

Naarmate de vraag naar olie en gas daalt tijdens de fossiele transitie, zullen petro-overheden dus alternatieve inkomsten moeten aanboren. Belastingverhogingen lijken dan een snelle en gemakkelijke optie. Maar wat dan met het oude (Amerikaanse) revolutionaire motto ’No taxation without representation’? De kans is inderdaad groot dat burgers zich niet langer zullen neerleggen bij het gebrek aan vrijheden wanneer hun overheid haar deel van het bestaande sociale contract niet langer nakomt. Met alle politieke gevolgen van dien. Een beproefde tactiek om de aandacht van binnenlandse problemen af te leiden, is de creatie van een gemeenschappelijke (externe) vijand, al dan niet met oorlog en regionale instabiliteit tot gevolg.

Een meer legitieme optie voor petrostaten is om hun economie te diversifiëren. Historisch is het succes van dergelijke diversificatieplannen echter beperkt gebleven, op enkele uitzonderingen na zoals Maleisië. Al is er een belangrijk verschil: Maleisië transformeerde haar economie om de eenvoudige reden dat de reserves begonnen op te geraken, terwijl de petrostaten in het Midden-Oosten nog steeds op gigantische reserves zitten.  

Het ‘Oegandaprobleem’

De laatste jaren is er een grote en luidruchtige ‘Keep it in the Ground’ beweging gegroeid in activistische en academische kringen. Maar hoe overtuig je een land in volle ontwikkeling om zijn olie- en gasreserves in de grond te laten zitten? Hoe zeg je tegen een bevolking dat de gigantische potentiële winsten niet mogen worden gerealiseerd omdat het mondiale koolstofbudget zo goed als opgebruikt is? Opgesoupeerd door diezelfde (westerse) landen die hen nu belerend toespreken.

Een eurocraat vertrouwde me enkele jaren geleden toe dat dat binnen de muren van de Europese Commissie dit soms het ‘Oegandaprobleem’ wordt genoemd. Dat land zit op heel wat onontgonnen oliereserves, maar de ontwikkelingsplannen, vooral in kwetsbaar natuurgebied, zijn al jaren heel controversieel. Toen een Eurocommissaris besloot de telefoon op te pakken om de Oegandezen te overtuigen de ontwikkelingsplannen niet door te zetten, riposteerde men aan de andere kant van de lijn – niet geheel onterecht – dat ze nog eens mochten terugbellen wanneer de Europeanen zelf gestopt waren fossiele brandstoffen te gebruiken. 

Niet zo lang geleden gaf ik les aan een groep Centraal-Aziatische diplomaten uit sommige van de grootste olie- en gasproducerende landen in die regio. Zij hadden simpelweg nog nooit gehoord van het idee om reserves in de grond te laten omwille van het klimaat. Voor hen zijn olie en gas eenvoudigweg grondstoffen die ontgonnen worden voor economische ontwikkeling. 

Vooral de Oeganda-anekdote leert ons dat discussies over wie hoeveel reserves in de grond moeten laten, in essentie vraagstukken zijn over internationale herverdeling en rechtvaardigheid. Het is historisch een enorme splijtzwam gebleken tussen wat we gemakshalve het Globale Zuiden en het Globale Noorden kunnen noemen. Niet in het minst tijdens de VN-klimaatonderhandelingen. Er worden dan ook vaak ronkende beloftes gemaakt door geïndustrialiseerde landen, die vervolgens niet nageleefd worden. Zo beloofden ze in 2009 al om vanaf 2020 jaarlijks 100 miljard dollar in klimaatfinanciering vrij te maken voor ontwikkelingslanden. Hoewel ze er naar eigen zeggen in geslaagd zijn om dat jaar 83 miljard dollar te voorzien, berekende Oxfam dat de werkelijke waarde van de klimaatfinanciering slechts rond de 25 miljard dollar zou liggen. (3) Het is een aanfluiting van gemaakte beloftes en afspraken en dus ook een van dé redenen waarom de energietransitie op zoveel scepsis kan rekenen in bepaalde delen van de wereld. 

Een nieuwe wereld

De tragiek van het verhaal van de fossiele transitie is dat het geschreven wordt in een tijd van alsmaar versnellende klimaatcrisis en in de context van nog sneller veranderende geopolitieke verhoudingen. Met de huidige bestaande klimaatmaatregelen stevenen we nog steeds af op een opwarming van bijna 3°C tegen het einde van deze eeuw. De afgelopen jaren verbrandden we meer fossiele brandstoffen dan ooit tevoren en pompten we een recordaantal broeikasgassen in de atmosfeer. De gevolgen van die crisis zijn nu al navenant. Elke week worden we wel om de oren geslagen met alweer een klimaatrecord dat ergens ter wereld gebroken werd. 

Tegelijk wordt het alsmaar duidelijker dat we een weg vooruit moeten zoeken in een wereld gekenmerkt door steeds grotere geopolitieke rivaliteit, die nu ook kan leiden tot (gewapend) conflict. De vraag is niet langer hoe we kunnen samenwerken om uit de klimaatcrisis te geraken, maar eerder hoe we uit de crisis geraken zonder noemenswaardige samenwerkingen tussen de grootmachten en grootvervuilers.  

Bewust heb ik in dit essay geen voorstellen tot ‘oplossingen’ geponeerd. Wat ik hier wou doen, is de contouren van een werkelijkheid schetsen.  De muziek is nog niet gestopt, al wordt de volumeknop nu snel stiller gedraaid. Maar de dansvloer lijkt nog overvol. 


(1) Sinn, H.W. (2012). The Green Paradox: A Supply-Side Approach to Global Warming. Cambridge: MIT Press.

(2) Trout, K., Muttitt, G., Lafleur, D., Van de Graaf, T., Mendelevitch, R., Mei, L. & Meinshausen, M. (2022). Existing fossil fuel extraction would warm the world beyond 1.5 °C. Environmental Research Letters, 17, 064010. 

(3) Oxfam (2023). Climate Finance Shadow Report 2023. Nairobi: Oxfam.