8 aug 2024

Schop de mensen tot wanneer ze uit de keuken zijn

Wanneer je de doorsnee mens van op een afstand bekijkt, lijkt hij of zij eerder op een laagvlakte dan op een majestueuze bergketen die zich in alle grilligheid en wildheid boven de wereld verheft. Deze neiging tot horizontale nietszeggendheid verdwijnt echter vaak volledig wanneer je dichter tot de mens komt en hem of haar leert kennen als een wezen met een waarachtige en niet makkelijk te reduceren ethische complexiteit.
Frank D’hanis is schrijver, copywriter en online polemist. Hij studeerde filosofie en japanologie aan de Universiteit van Gent en Japans aan de Ritsumeikan Universiteit in Kyoto. TT en IG: sorry_ voor_de_overlast, meer teksten op zijn website: www.frankdhanis.com.

Mijn excuses op voorhand aan Søren Kierkegaard, maar zijn beschrijving van het esthetische leven als eerste existentiële stadium van de mens lijkt me daarom geheel en al onwaarachtig, en gaat zelfs voor kleine kinderen, eens ze de peutertijd voorbij zijn, niet meer op. De arme wormen in dit stadium zouden namelijk niet in staat zijn om voorbij het genot en plezier te leven en weten alleen het schone en aangename te appreciëren. Volgens Kierkegaard zal de mens pas het ethische stadium bereiken indien hij het hier en nu weet te overstijgen voor hogere doeleinden, de tweede etappe van de steeds driester wordende en dologige tocht die bij de Deen onvermijdelijk naar godknuffelen leidt. We hoeven onze tocht naar de hoogvlaktes van de menselijke psyche echter niet zover door te zetten, voor rancuneus religieus geblaas van nieuw bekeerden verwijs ik u graag door naar Christophe Vekeman en Kristien Hemmerechts. 

Hoe ethische motieven consequent mensen van jongs af bepalen, wordt mij duidelijk telkens ik een dreunende krachtterm gebruik en het vijfjarige manneken, dat hier rondloopt, me terecht op mijn transgressies wijst. Of neem het exemplarische moment toen een bevriende negenjarige (ik heb ook volwassen vrienden, geen zorgen), die voor mijn voeten door de stad dendert, bij de aanblik van een man zonder vast onderdak met zijn vriendje bediscussieert welk percentage van zijn inkomen, of eigenlijk dat van zijn moeder, hij aan de armen zou willen geven. “Godverdomme ja!”, roep ik hen geestdriftig toe, omdat ze op een erg hoog cijfer uitkomen, en ik krijg meteen twee boze blikken vanuit de diepte.  

Het lijkt mij dan ook dat Kierkegaard het helemaal omgekeerd had met zijn stadia. We laven ons, van zodra we de taal verwerven, in het diepe meer van het ethische. We dalen op een drafje af van de toppen van “Mount Good & Just” naarmate ons leven vordert. We merken dat de dingen niet altijd lopen zoals ze zouden moeten lopen en hierbij adopteren we steeds meer esthetische criteria. Ook in mijn eigen leven heb ik die beweging naar een grotere appreciatie van mijn eigen plezier en genot zien gebeuren. Rond mijn vijfentwintigste levensjaar was het allerbelangrijkste dat ik mijn idealen kon nastreven. Het was daarbij bijzaak dat ik moest leven in een door een nieuw-Gentse entrepreneur haastig in elkaar geflanste bijkeuken en mijn dieet vooral bestond uit blikken bonen in tomatensaus en de occasionele zak Velpon. Vandaag kan ik me niet meer voorstellen dat ik in dergelijke materiële ellende zou moeten leven. Ik woon in een zachte gewatteerde betonnen doos met een EPC van onder de 100, verschillende keren per week bestel ik sushi en op mijn allerslechtste, meest driest esthetische momenten droom ik van een breed omwalde tuin, waarin ik alleen Vlaamse gaaien, mussen en kalfszwezeriken hoor tsjirpen. Wel jammer dat ik niks van de natuur ken.

En toch, hoe erg het verlangen naar epicurisch comfort en degelijke Vlaams-provinciale keukenbouwers me ook vastgrijpt, een volledig plat genotsmens in het hier en nu zal ik gelukkig nooit worden. Je moet je heel erg hardnekkig vastlassen aan het estheticisme en niet meer voorbij de nobele, mooie wereld kijken, die je voor jezelf hebt uitgekerft, om zo’n totaalverblijf in het hier-en-nu vol te houden. De ergste vijand van de solidariteit is niet het rechtse populisme, dat vaak nog een exclusionistische vorm van solidariteit voorop plaatst (die nauwelijks ooit echt wordt uitgevoerd), maar de wellnessgoeroe die je blind, doof en gevoelloos maakt voor het lijden van de ander. Begrijp me niet verkeerd, ook ik heb wel al eens 23 euro betaald om met een voet achter het oor in de Kapucijnaap-pose tussen 15 vrouwen in strakzittende acrobatenmaillots te zitten. Maar deze toevluchten tot de spiritualitieit van het zelf doe ik enkel om de stress die mijn betrokkenheid me oplevert even te ontvluchten, en ze uiteindelijk beter om te kunnen zetten in werkbare solidaire acties, en dus niet om mezelf te verdoven en uiteindelijk permanent te verblinden.

De golem is de gedroomde werkkracht van menig kapitalist, net omdat hij nooit iets voelt en dus nooit tegenspartelt; zijn psychologisch leven is een laagvlakte, hij kent geen gevoel voor anderen. Ik hoor de zelfbenoemde entrepreneurs al sissen en vloeken dat dit niet waar is. Maar is de huidige trend tot automatisering niet meer dan een poging om de grillige, sociale, emotionele, menselijke factor uit de arbeid weg te gommen? Ik hoor bedrijfsleiders, zonder een gelaatsspier te verrekken, beweren dat ze nu AI-systemen gebruiken voor routinetaken, zodat er meer ruimte komt voor de meer aangename, creatieve taken voor hun werknemers. Dat ze die leukere, meer creatieve taken ook wel met twee mensen in plaats van tien kunnen uitvoeren is een essentieel detail, dat voor het gemak al te vaak uit dit verhaaltje wordt weggelaten. Dus nee bedankt, lieve werkgever, voor mij geen mindfulnesssessies tijdens de middag, ook als dat impliceert dat ik dan niet even weg mag van mijn kantoor met prachtig zicht op de E40 om op een badlaken in een perengaard te kunnen zitten. En excuses dat ik zo achterdochtig ben over genereus aangeboden coachingssessies en persoonlijke ontwikkelingstrajecten. Ik ben liever zo’n flapfoto uit een polaroïdcamera dan een rol film uit een analoge camera: ik ontwikkel mezelf wel. Het is vriendelijk, die zachte duw in de donkere kamer, dank u, maar nee.

Uiteindelijk kan ik dit hele stuk doen slinken tot de reductie. We moeten ze nooit geloven, de mensen die beweren dat andere mensen dit of dat doen, enkel om die of die reden. Het causale simplisme waarmee we anderen omschrijven om ze te kunnen classificeren als inherente dommeriken, is zelden waar. We schrijven de ander vaak egoïsme toe, terwijl we van onszelf wel de complexe, veelgelaagde motieven zien. De zelfgerichtheid die dankzij het ontstaan van digitale werelden nieuwe hoogten heeft bereikt, zorgde helaas ook voor een kennisvervlakking over de existentie van de ander. En de ander dat is dan niet Edward, die net zoals jij vegan is, progressief stemt, in vakbonden en vooruitgang gelooft en af en toe quotes van Gramsci op zijn sociale media zet. De ander is Sjanani, die enkel rood vlees van zelfgeslachte buffels eet, in omvolking gelooft, een tradwife wil, naar de boksclub gaat omdat hij het avondland wil redden en boeken van Jordan Peterson leest.

“Schop de mensen tot ze een geweten krijgen”, is de al te vaak geciteerde, maar nu wat uit de mode geraakte laatste zin van Mijn kleine oorlog van Louis-Paul Boon. Ik wil een tegenwicht geven, want bijna iedereen bezit een geweten. Morele kompassen zijn vaak verkeerd gericht omdat ze op de verkeerde feitelijke premissen steunen. De ingebeelde fortuinen van mensen zonder papieren, die ze van de staat zouden krijgen, willen afnemen, getuigt van een grote betrokkenheid bij ethische kwesties zoals rechtvaardigheid en gelijkheid. Het feit dat deze betrokkenheid uitmondt in een dom en totaal verkeerd standpunt is betreurenswaardig, maar ik verkies ze boven het bewuste cynisme of de hardnekkige zelfbegoocheling van wie enkel geeft om winst.

Dus komaan Frankske, ik weet dat ze prachtig is, uw met noeste centen samengespaarde handige keuken annex veranda, en dat ze een gebruiksgenot oplevert dat zelfs de goden op Olympos wellicht hebben moeten ontberen, maar ge moet uw deur opensmijten en naar buiten gaan. Spreek Sjanani aan en vraag hem een keer wat er scheelt. En zit niet elke middag, tijdens de schrale pauzetijd die ge maar tot uw beschikking hebt, met uw innerlijke oog naar binnen en chakrakralen op uw kop op een mat van zacht plastiek te suffen, maar praat een keer met met andere mensen, en liefst niet over idiote tv-series of de nieuwe biografie van Hugo Claus. Het zijn niet de antwoorden die er toe doen, maar de vragen die ge stelt. Het is een grote opgave en ge hebt spataders en ge zijt al zo moe, maar ge zijt zo wit van het gebrek aan zonlicht dat ge wel een blocnote lijkt. Dus hop: het zal moeten, hersocialiseren, andere mensen echt leren zien, niet van ver, van dichtbij, niet op het scherm, stinkend of welriekend, waar ze leven, in het vlees, op de aarde, in de voorlopig nog vrije buitenlucht.