Koji Yamamoto, Taming Capitalism before its Triumph. Public Service, Distrust & ‘Projecting’ in Early Modern England. Oxford: Oxford University Press, 2021.
Er bestaat een zeer hardnekkige mythe binnen de economische wetenschap. Wat nog steeds wordt gepropageerd door neoklassieke en neo-institutionele economen. Vanuit geschiedkundig oogpunt bestond er eerst een situatie van economische “imperfectie”. Samenlevingen uit de oudheid of middeleeuwen waren per definitie economisch “imperfect” omdat politieke, institutionele en culturele factoren de marktwerking onderdrukten. Deze samenlevingen werden vervolgens opgevolgd door samenlevingen die wel de markt haar ding lieten doen. En dit vanaf de vroegmoderne periode in West-Europa. Door de markt haar inherente kwaliteiten los te laten op de wereld zijn we vervolgens beland in een situatie van overvloed en welvaart. Tot zover de zienswijze van neoklassieke en neo-institutionele economen. Veelal zullen zij beweren dat hun gedachte gebaseerd is op de geschriften van Adam Smith. Deze economen beweren dat het deze vermaarde Schotse denker was die voor het eerst volledig besefte dat marktwerking automatisch leidt tot een optimale economische situatie. Gelukkig bestaan er echter mensen die daadwerkelijk The Wealth of Nations hebben gelezen, en de afgelopen decennia werd alvast de mythe over Adam Smith danig bekritiseerd. Nergens valt af te leiden in Smiths werk dat hij een volledige voorstander was van vrije marktwerking. In tegendeel, hij herhaalde keer op keer dat de markt institutioneel en politiek moest ingebed worden om haar negatieve effecten te mediëren. Optimale economische situaties bestaan niet, en het valt niet a priori uit te maken dat overheidsingrijpen een negatieve zaak is.
Met Yamamoto’s boek gaan we nog een stap verder in deze herziening. Ten eerste maakt Yamamoto duidelijk dat de vroegmoderne periode niet kan worden bestempeld als een kapitalistische periode. Mercantiele activiteiten en geldhandel zijn geen synoniemen aan kapitalistische productie. Ten tweede ondermijnt hij ook de mythe – gebaseerd op de aangehaalde foute interpretatie van Smith – dat de transitie naar het kapitalisme een organisch en automatisch proces was (“de onzichtbare hand”). In tegendeel. Yamamoto beschrijft hoe directe interventie van de soevereine macht en zijn administratieve tentakels rechtstreeks het kapitalisme hebben mogelijk gemaakt. Meer specifiek gaat hij in op het fenomeen van “projecting”. Vanaf eind vijftiende tot midden achttiende eeuw waren “projectors” een inherent deel van de Engelse politieke economie. Een “projector” was een burger die nieuwe mercantiele projecten bedacht om hierbij directe fiscale inkomsten voor de soeverein te genereren – om op die manier de koehandel tussen koning en parlement over belastingen te omzeilen. Eenieder vrij burger kon subsidies aanvragen bij de soeverein om dit project te financieren. De soevereine macht gaf hen een patent om dit idee te realiseren, en vaak werden ook private investeerders aangetrokken. Enkele voorbeelden. Veel projecten waren gericht op het verplicht aan het werk zetten van de armste delen van de bevolking, aangedreven door repressieve wetgeving en de Protestantse ethiek. Andere projecten hielden grote infrastructurele werken in, zoals het graven van nieuwe kanalen. Maar evengoed, en zelfs vaak, neigden deze projecten naar regelrechte fantasmen en oplichterij. Veel “projectors” poogden hun ideeën onder de publieke aandacht te brengen via de gedrukte pers. Zij benadrukten dat hun projecten steevast het algemene belang zouden dienen. De publieke opinie zelve was danig verdeeld over deze avonturiers. Waren zij het speerpunt van “betterment” en “progression” van de samenleving? Of waren zij eerder uit op de lichtgelovigheid van burgers om hen op te lichten? De discussie zou alvast nooit stoppen. Bijvoorbeeld Daniel Defoe schreef een boek genaamd “An Essay upon Projects” (1693). Hijzelf was ook betrokken in speculatieve handelsprojecten, dus hij kon af en toe zijn sarcasme over de “projectors” niet onder stoelen of banken steken: “Others, being masters of more cunning than their neighbours, turn their thoughts to private methods of trick and cheat, a modern way of thieving every jot as criminal, and in some degree worse than the other, by which honest men are gulled with fair pretences to part from their money, and then left to take their course with the author, who skulks behind the curtain of a protection, or in the Mint or Friars, and bids defiance as well to honesty as the law.”
Yamamoto geeft ook een algemene politieke en economische context waarbinnen “projecting” moet worden begrepen. Eerst en vooral moet onderstreept worden dat niemand had verwacht dat Engeland de eerste kapitalistische natie zou worden met een ongeziene en versnellende industriële ontwikkeling. In de zeventiende eeuw kende het land een langlopende burgeroorlog met een staat die zich onmogelijk militair kon meten met Frankrijk. En toch begon zich na de restauratie in de jaren 1680 een politieke en economische omwenteling af te tekenen. Het aantal handelsmonopolies en uitgifte van patenten vermenigvuldigde zich met de soevereine macht als haar beschermheer, terwijl de staat zelve wist haar fiscale inkomsten gigantisch te vergroten. Het staatsbeleid was sinds de latere Tudor-periode gericht op import substitutie, en dit kwam tot volle wasdom onder de Stuarts ondanks alle binnenlandse problemen. Dit waren ideale omstandigheden om ook grote infrastructurele werken op te starten, waar ook de “projectors” een graantje van meepikten. Kortom, Yamamoto toont aan dat niet de marktwerking deze economische evoluties aanstuurden. Het boek is zeer toegankelijk geschreven, en kan elkeen met een interesse in de Engelse vroegmoderne periode bekoren.