22 jan 2025

Jonathan Israel: “Met Spinoza weten we dat een vrije en democratische samenleving zich geen bijgeloof en onwetendheid onder de bevolking kan permitteren”

Richard Lindner – The man who is guided by reason … (1956)
In het kader van een reeks lezingen die het Masereelfonds in Brugge organiseert over ‘Kopstukken in de filosofie’ ging Sonja Lavaert op zondag 24 november in gesprek met Jonathan Israel over het belang van Spinoza voor de Verlichting, democratie, vrijheid en gelijkheid, en het politieke leven vandaag. Jonathan Israel is een internationaal gerenommeerd historicus, sinds de jaren 1970 gespecialiseerd in de politieke en intellectuele geschiedenis van het Europese Jodendom, de Verenigde Provinciën en de Franse Verlichting en Revolutie. Hij staat voor het grote publiek gekend omwille van zijn opdeling tussen een “radicale” en “gematigde” Verlichting. Spinoza, aldus Israel, was de vader van de radicale variant. Zodoende heeft Israel zich de laatste twee decennia opgeworpen als een Spinoza-kenner. 

Interview met Jonathan Israel, afgenomen door Sonja Lavaert

Jonathan Israel is een Britse historicus, gespecialiseerd in de Nederlandse geschiedenis, de Verlichting, Spinoza en Europese Joden. Hij staat bekend om zijn theorie van de “Radicale Verlichting,” gebaseerd op Spinoza’s rationalisme. Israel bekleedde prestigieuze academische posities, waaronder aan het Institute for Advanced Study in Princeton, en ontving onderscheidingen zoals de Wolfson History Prize en de Heinekenprijs.

Sonja Lavaert is Prof. em., doceerde tot voor kort aan de VUB Filosofie van de Verlichting, Vrijdenken, Maatschappijtheorieën en Taalfilosofie. Haar onderzoek is gericht op de genealogie van het modern politiek denken en focust op actueel radicaal denken, de late zeventiende eeuw met vooral Spinoza en zijn kring en de vroege Renaissance met Machiavelli. Ze is de auteur van Het perspectief van de multitude (2011), Vrijheid, gelijkheid, veelheid (2020) en Democratic Thought from Machiavelli to Spinoza (2024). Daarnaast is ze co-editor van The Dutch Legacy: Radical Thinkers of the 17th Century and the Enlightenment (2017), Aufklärungs-Kritik und Aufklärungs-Mythen. Horkheimer und Adorno in philosophiehistorischer Perspektive (2018) en Spinoza et la politique de la multitude (2021).

In uw recente biografie Spinoza. Life & Legacy focust u zich op het bijzondere belang van deze revolutionaire radicale zeventiende-eeuwse denker voor onze democratische staatsvormen. De ondertitel sluit perfect aan bij het thema van ons gesprek, met name ‘Spinoza’s politieke denken en zijn relevantie vandaag’. Wat is volgens u de erfenis van Spinoza vandaag?

In de eerste plaats kan de erfenis van Spinoza gevonden worden in zijn belang voor de algemene filosofie. Zijn concept van de ethiek, geleid door de vraag hoe een goed en vrij leven te leiden, kan fungeren als een hedendaagse gids voor veel mensen. Daarnaast kunnen we Spinoza aanzien als een rebel tegen de toenmalige traditionele stromingen binnen de filosofie. Hij heeft zich steeds verzet tegen de evidentie van heersende denkbeelden. De rebellie van Spinoza laat ons begrijpen hoe de moderne filosofie zich heeft gevormd en is geworden tot wat ze is. Spinoza breekt met traditionele denkkaders en dat gebeurt vrij abrupt. Bovendien heeft hij anders dan andere grote denkers van de zeventiende eeuw, zoals Descartes of Leibniz, tevens een blijvend belang voor de politieke theorie. 

Als historicus besteedt u in de biografie veel aandacht aan de politiek-historische context, zoals u trouwens eerder ook deed in de vier werken over de Verlichting. Hoe belangrijk is geschiedenis in reflecties over politieke theorie of filosofie?

Je krijgt een veel accurater beeld van wat een bepaalde auteur precies wilde zeggen als je de uitspraken situeert in de historische context. Het historisch perspectief is nodig om te komen tot een algemeen begrip over de betekenis van het werk van een filosoof, om te begrijpen waarom tijdgenoten van een filosoof op een specifieke manier hebben gereageerd. Elke belangrijke denker veroorzaakt bepaalde controverses. Wanneer je geen idee hebt van de context, kun je zijn of haar ideeën niet begrijpen of evenmin de argumenten interpreteren die in de toenmalige discussies rondgingen. Filosofen en theoretici die nadenken los van de context, zonder kennis van de argumenten die in een bepaalde historische periode circuleerden, zonder besef van argumenten en tegenargumenten die werden gesteld en de redenen daarvoor, kunnen niet komen tot een goed begrip van conceptuele zaken. Als student in Cambridge werd ik begeleid door Quentin Skinner, die een eigen “school” creëerde met de nadruk die hij legde op de historische context van intellectuele debatten. Om een voorbeeld te geven hoe professionele filosofen vaak de bal misslaan: het Cambridge Critical Guides-boek over de Tractatus politicus, Spinoza’s laatste werk geheel gewijd aan het thema van de politiek, zoals de titel suggereert, is een collectief volume met vijftien bijdragen van stuk voor stuk gewaardeerde experten over Spinoza’s oeuvre. In mijn ogen is het een ondermaatse uitgave, omdat in geen enkele bijdrage wordt verwezen naar de Nederlandse context van de tweede helft van de zeventiende eeuw. De Tractatus politicus gaat over politiek! Het is een reflectie over en filosofisch-theoretische reactie op de neergang van Johan De Witt, de rol van de stadhouder in de gebeurtenissen, de strategieën van Willem III, etc. Als je de zeventiende-eeuwse geschiedenis van de Lage landen niet kent, kun je niets zinnigs inbrengen over de Tractatus politicus.

Is The Dutch Republic (1995) een noodzakelijk etappe in uw omvattend oeuvre over Verlichting, democratie en Spinoza? Of laat het me zo vragen: wanneer kwam u tot het inzicht van het grote belang van Spinoza voor de Verlichting en democratie?

Inderdaad, tijdens het schrijven van The Dutch Republic heb ik Spinoza ontdekt. Aangezien ik werkte over de politieke aspecten van de zeventiende-eeuwse geschiedenis van de Verenigde Provinciën, was het tevens noodzakelijk om te focussen op wat er zich intellectueel speelde in die tijd. Ik merkte op welke grote rol Spinoza hierin speelde, maar ik kon echter niet de precieze betekenis van zijn interventies reconstrueren. Daarom begon ik in de jaren 1990 te focussen op zijn denken. In tal van bronnen viel me op hoe vaak en hoe intens Spinoza werd vermeld door tijdsgenoten, en welke hevige emoties hij opriep. Er bestonden trouwe volgers van zijn denken, maar nog veel meer hardnekkige tegenstanders; geen andere auteur in de zeventiende eeuw wiens werk zo vaak werd bediscussieerd en weerlegd. Reeds tijdens zijn leven en meteen na zijn overlijden in 1677 ontstond er een enorme productie van weerleggingen en tegenschriften in verschillende talen: Latijn, Duits, Engels, Spaans, Hebreeuws, etc. Ik realiseerde me stilaan welke impact zijn denken had op de intellectuele tijdsgeest. Eens ik startte met het lezen van de hedendaagse lectuur en studie over zijn werk, viel me op dat fantastische experts in de filosofie de betekenis van Spinoza konden uitleggen binnen het filosofisch canon, maar dat ze weinig oog hadden voor zijn impact op tal van toenmalige debatten. Ik herinner me hoe gechockeerd ik was toen ik een commentaar las van een auteur die stelde: “We hoeven niet te kijken naar Spinoza’s impact op zijn tijd, want die bestond gewoonweg niet”. Dit ging in tegen al het onderzoek dat ik op dat moment aan het verrichten was. Dit is wat me op mijn onderzoeksspoor bracht. Wat me recent tot het schrijven van de biografie bracht, is nog steeds de les van Skinner over het belang van de historische context van ideeën. Er moet worden onderzocht wie precies reageerde op en discussieerde met een bepaalde denker. Ik wilde alle details kennen over Spinoza’s leven. Er bestaat een uitstekende Spinoza-biografie van Steven Nadler, maar Nadler had ook te weinig aandacht voor de intellectuele reacties, en dit was voor mij reden om zelf aan de slag te gaan. In veel opzichten was Spinoza een activist, en dus is het noodzakelijk om te weten welke handelingen hij stelde als reactie op politieke gebeurtenissen.

In uw biografie gaat veel aandacht naar het feit dat Spinoza de zoon was van immigranten. Meer nog, van bannelingen, en bijgevolg was hij in Nederland lid van een culturele en religieuze minderheid. Was het volgens u belangrijk voor de vorming van zijn ideeën dat hij deel uitmaakte van een minderheidsgemeenschap en bovendien een rebels lid was van die minderheid?

Heel zeker! Spinoza’s voorouderlijke familie waren conversos in Vidigueira – een kleine Portugese stad in de regio Alentejo, ‘nieuwe christenen’ bij wie het crypto-jodendom sterk aanwezig was. De voorgeschiedenis van zijn familie, de rol van de inquisitie, hun emigratie naar Nantes en daarna Amsterdam zijn elementen die een belangrijke rol hebben gespeeld in het leven van Spinoza, maar de zaak ligt ingewikkeld. Hij was in feite lid van twee minderheden. Teruggaand in de tijd naar de generatie van zijn grootouders, zien we dat de Portugese joden in twee groepen verdeeld waren. Enerzijds waren er de Sefardische joden die hun geloof behielden en ervoor opteerden om weg te trekken en anderzijds de ‘marranos’ of ‘conversos’, dit wil zeggen, de bekeerlingen. Van de groep in Spanje die zich weigerde te bekeren en gedwongen werd het land te verlaten, ging een deel naar Portugal, maar daar werden ze alsnog gedwongen om zich te bekeren in 1497. Vanaf dat moment verloren ze hun religie of de religie overleefde ondergronds als een geheime cultus. Er bestonden geen boeken om het geloof te ondersteunen, de enige manier waarop de religie werd overgedragen was mondeling van ouders op kinderen. 

De marranos die alleen naar de buitenwereld toe hun geloof hadden afgevallen, moesten dat geloof zorgvuldig verbergen. Het geloof werd heimelijk en clandestien beleden in de besloten huiselijke omgeving. Eens aangekomen in bijvoorbeeld Amsterdam, zoals het geval was voor Spinoza’s grootouders, werden zij aanzien als minderwaardig door de eigen congregatie. Er werd op hen neergekeken, ze werden beschouwd als mensen die hun religie niet echt kenden. Er is hierover een sprekend voorbeeld aan te halen. Spinoza werd Baruch genoemd naar zijn grootvader Baruch senior. Toen deze overleed, vond de joodse gemeenschap zijn leven zo waardeloos dat men hem niet in het Sefardische deel van de joodse begraafplaats wou begraven, en hij verbannen werd naar een deel voor onwaardige mensen. Door zijn voorgeschiedenis was hij niet besneden, wat na zijn dood alsnog moest worden rechtgezet, nog een vernedering. Spinoza was op de hoogte van die dingen, hij kwam regelmatig op de begraafplaats van Ouderkerk aan de Amstel en zal zich hebben afgevraagd waarom zijn grootvader begraven was op de onwaardige sectie. Daarnaast kende hij de regels van de religie, hij was goed opgeleid in de joodse filosofie en Hebreeuwse taal, las de teksten, etc. Er bestonden dus tweederangs joodse burgers binnen de Sefardische congregatie. Als we teruggaan in de tijd, zien we dat dit verhaal van uitsluiting reeds vroeg begint. Veel van Spinoza’s voorouders belandden in de gevangenis of werden vermoord. Ook de vervolging van de inquisitie was ongelijk, sommigen hadden het erger te verduren dan anderen. Voorts is van belang dat wie zijn joodse identiteit, cultuur en religie kon behouden, dit enkel kon beoefenen via een ondergronds netwerk van geheime bijeenkomsten. Dit alles heeft naar mijn mening een invloed gehad op de vorming van zijn politieke ideeën.

En hij was ook een rebels lid van de minderheid binnen de minderheid: hij werd verbannen uit de Joodse gemeenschap.

Ja. In 1656, toen hij 23 jaar was, werd hij omwille van een conflict verbannen uit de joodse gemeenschap. Als je de zaak bekijkt op bredere schaal en niet enkel in relatie tot de joodse gemeenschap, was Spinoza hierin niet zo uitzonderlijk. In feite bestond Amsterdam in die tijd uit een en al minderheden, die op hun beurt bestonden uit minderheden. Kortom, er was nauwelijks een dominante confessionele groep te ontwaren. Er bestond een grote katholieke minderheid en een belangrijke minderheid van mennonieten. Er waren arminianen, remonstranten, moravische broeders, lutheranen, quakers, collegianten, etc. Men kan een lange lijst maken van de verschillende sekten in Amsterdam, en ze stonden allen zonder uitzondering kritisch tegenover de hoofdkerken. Er heerste een algemene sfeer van rebellie, ingaan tegen de dogma’s en instituten was schering en inslag. Het werd de hoofdkerken aangewreven dat zij weinig of niets begrepen van de heilige teksten. Met andere woorden, de meerderheid was een verzameling van minderheden. En dit was de achtergrond van Spinoza’s vrienden: velen van hen kwamen uit een minderheidsgroep, bewogen zich aan de rand van de religieuze gemeenschappen en ageerden tegen de orthodoxie, welke deze dan ook was.

Spinoza werd verbannen uit zijn gemeenschap, en bijgevolg werd hij gescheiden van zijn familie die zelf bestond uit bannelingen. Stond Spinoza helemaal alleen?

Helemaal niet. De groep van vrienden, wat men de ‘cirkel van Spinoza’ noemt, speelt een hoofdrol in zijn leven en activiteiten. Zonder die groep zou zijn werk nooit zijn gepubliceerd en zou het nooit de repressie hebben overleefd. We weten niet helemaal exact wanneer en waar hij zijn vrienden ontmoette. Hij leerde ze alvast kennen tijdens zijn jonge jaren terwijl hij in Amsterdam woonde. Hij verbleef niet lang meer in de stad nadat hij was verbannen uit de joodse gemeenschap. Voor het grootste deel van zijn creatieve leven, vanaf 1661 tot aan zijn dood, woonde hij in Rijnsburg, een dorp in de buurt van Leiden, in Voorburg, vandaag een voorstad van Den Haag, en in de laatste jaren van zijn leven in Den Haag. 

Verschillende van zijn vrienden kwamen uit marginale christelijke groepen, zoals Jarig Jelles die het voorwoord schreef voor de Opera Posthuma – het verzameld filosofische werk van Spinoza dat werd gepubliceerd enkele maanden na zijn dood in 1677. Jelles was het Latijn niet zo goed machtig en schreef het voorwoord in het Nederlands. Een andere vriend, Lodewijk Meyer met een lutherse achtergrond, een echte vrijdenker, vertaalde het in het Latijn. De belangrijkste vertaler van Spinoza’s werk in het Nederlands, Jan Glazemaker, bracht ook in 1677 de Nagelate Schriften uit. Glazemaker, afkomstig uit een collegianten-groep, vertaalde ook de Tractatus theologico-politicus in 1671, maar deze vertaling verscheen pas na de dood van beiden in 1693. Alle vrienden die hebben meegeholpen met publicaties en vertalingen waren subversief tegenover hun respectievelijke hoofdkerken. De bekendste was de uitgever Jan Rieuwertsz, die behoorde tot de collegianten. De antitrinitaire sociniaanse ideeën waren sterk aanwezig bij deze mensen, ze verwierpen de dogma’s van de drievuldigheid, herrijzenis, doodzonde, etc., die werden gezien als fundamenteel in de katholieke of gereformeerde kerk. Ze zagen Jezus als een groot moreel leider en bovenal als een mens onder de mensen. Ze verwierpen dus het idee dat Jezus omschreven werd in goddelijke termen. Spinoza’s leraar Latijn, Franciscus van den Enden, speelde eveneens een belangrijke rol. Hij kwam uit Antwerpen en had een katholieke achtergrond; ik vermoed dat hij zijn katholieke identiteit altijd heeft behouden, maar hij vond het geweldig om deel te nemen aan de discussies van de collegianten. Uiteindelijk werd hem verzocht niet meer aanwezig te zijn bij deze samenkomsten, niet omdat hij zijn mening uitte als katholiek, maar omdat de collegianten hem eerder typeerden als atheïst.

Wanneer we het hebben over Spinoza’s kring, hoorden daar ook de De la Court-broers bij?

De De la Court-broers zijn een ander verhaal. Onderzoekers zijn er niet in geslaagd om een direct verband te vinden tussen hen en Spinoza. Spinoza was wel vertrouwd met hun werk en werd erdoor beïnvloed. Ze kwamen van een gereformeerde achtergrond. Hun werk gaat evenwel uitsluitend over politiek, ik geloof niet dat religieuze ideeën enige rol speelden.

Ik dacht ook onmiddellijk aan het belang van hun politiek denken.

Daarmee komen we tot het centrale thema van ons gesprek. Spinoza’s denken heeft een brede reikwijdte, maar het politieke aspect is ongetwijfeld het meest innovatieve element. Hij is de eerste filosoof die dacht dat de democratie de beste regeringsvorm is. De meeste bestaande republieken in Spinoza’s tijd of daarvoor – de Nederlandse, de Zwitserse van Genève of Zürich, de republieken van Venetië of Genova – waren aristocratische oligarchieën en dus zeker geen democratische republieken. Waar kwam dit idee plots vandaan? De democratische republiek is een revolutionair concept. Ook bij de antieke Grieken vinden we geen denker die zijn filosofie hiermee verbindt. Spinoza is dus de eerste grote denker die de democratische republiek superieur acht aan de monarchie en aristocratie en ze filosofisch verdedigt. Maar het is duidelijk dat de tendens niet uitsluitend bij hem ontstond, wel bij een groep van denkers in het midden van de zeventiende eeuw in de Nederlanden. Wellicht vinden we bij Johan de la Court de eerste uitdrukking van dit concept. Van den Enden en Spinoza zijn hevig geïnspireerd door de la Court, en in zekere zin ook Koerbagh, en zo onstaat een nieuwe traditie. Volgens mij vormt het democratisch republicanisme een compleet nieuwe tendens in het westers politiek denken. Voor zover ik weet was Machiavelli anderhalve eeuw vroeger niet bepaald bezorgd over het concept democratie. Het Engels republicanisme, dat door toenmalige Engelse politieke filosofen werd verbonden met Machiavelli, valt niet te onderscheiden van de werking van een oligarchische aristocratie. Dat was de reden waarom de aristocratie het zo aantrekkelijk vond midden de zeventiende eeuw en daarna. Een goed voorbeeld vinden we op het einde van de achttiende eeuw, toen in de VS de grondwet werd ontworpen. John Adams, de politieke denker van de Amerikaanse Revolutie, wilde helemaal niet dat de Verenigde Staten een democratie zou worden. Hij wilde een consultatieve republiek vestigen, geregeerd door een hoogopgeleide elite van adel, een aristocratische republiek. Ik meen ook dat George Washington in die zin dacht. Het idee van democratisch republicanisme komt pas op in de vroege negentiende eeuw in West-Europese landen als een constitutionele en politieke mogelijkheid. Maar het idee werd oorspronkelijk dus bedacht tijdens de zeventiende eeuw in het noordelijke deel van de Lage Landen.

Ik ben het niet eens met uw visie op Machiavelli. Zonder het concept woordelijk in de mond te nemen verdedigt hij volgens mij juist wel een democratische republiek. En dit is belangrijk omdat De la Court, Van den Enden en Spinoza allen naar Machiavelli verwijzen op dit punt. Dit zou volgens mij zelfs de vorming van het nieuwe revolutionaire democratisch republicanisme kunnen verklaren: omdat ze op dat moment en in die context Machiavelli lazen.

De la Court was inderdaad beïnvloed door Machiavelli, ik moet mezelf corrigeren. Ook Spinoza vermeldt hem meerdere keren in de Tractatus politicus op waarderende toon, wat opmerkelijk is aangezien hij verder iedereen afwijst, zelfs Hobbes. Tot op zekere hoogte respecteert hij Hobbes, maar inderdaad, Machiavelli is de enige die hij expliciet noemt en looft als een scherpe geest. Ik meen evenwel dat het democratisch aspect in Spinoza’s republicanisme niet teruggaat op Machiavelli, zoals u stelt.

Zo zie ik het, ja, en daarbij komt dat de politieke betekenis van Machiavelli als democratisch denker een Nederlandse zaak is – wat dat betreft komen onze interpretaties samen. Spinoza en zijn vrienden doorbreken het machiavellistische beeld dat men van de Florentijnse denker heeft, en lezen hem als een bruikbaar en inspirerend auteur voor de vorming van een vrije republiek, wat helemaal anders is dan de manier waarop hij gedurende eeuwen en zelfs tot vandaag wordt gelezen, en ook helemaal anders dan in de Engelse interpretaties van de zeventiende eeuw.

Zoals Spinoza en zijn kring ook Hobbes anders interpreteren, maar wel door hem conceptueel te vervormen, zodat hij past in hun republikeinse ideeën.

Het verschil tussen het Nederlands republicanisme en Engels republicanisme doet me denken aan het verschil tussen radicale Verlichting en gematigde Verlichting. Is deze associatie terecht?

Er bestaan in de Verlichting twee essentiële tendenzen. Alle verlichtingsdenkers willen een meer tolerante samenleving, vrijheid van uitdrukking, persvrijheid; de schaal waarop wordt gepubliceerd neemt een enorme vlucht; het onderwijs moet worden hervormd, dit zijn zaken die ze allen met elkaar delen. Een groot deel echter denkt dat hervormingen naar een meer tolerante vrije samenleving kunnen worden gerealiseerd met behulp van monarchen en aristocraten. Ze willen allen de macht van de kerk inperken, maar de meesten, Voltaire incluis, willen de nieuwe vrijheden realiseren in samenspraak met monarchen en aristocraten, en zijn bijgevolg niet gericht op politieke en sociale veranderingen, maar op een politieke status quo. De sociale en politieke hiërarchie die aan de basis ligt van de Europese samenlevingen in de zeventiende en achttiende eeuw blijft onaangetast voor wat ik de gematigde Verlichting noem. De radicale Verlichting daarentegen is meer revolutionair, subversiever en stelt een veel bredere schaal van fundamentele veranderingen voor. Dit ziet men concreet in de combinatie van twee basiselementen die de radicale verlichtingsdenkers voorstaan. Enerzijds de verwerping van religieuze autoriteit die zich het recht toe-eigende censuur toe te passen, onderwijs te controleren en de mensen te dicteren hoe ze moeten denken en leven. En anderzijds op politiek vlak de promotie van het democratisch republicanisme. Wanneer deze twee perspectieven samenkomen, dan krijg je de stroming van de radicale Verlichting.

Het is een traditie die start met De la Court, Van den Enden, Koerbagh die hun ideeën reeds uitdrukten vooraleer Spinoza dat deed. Spinoza is echter diepgaander, filosofisch meer gesofisticeerd, maar het is niet zo dat hij dit proces op zijn eentje had gestart. We hebben te maken met een groepsactiviteit, een collectief proces dat een traditie creëert, en die verder gaat doorheen de achttiende eeuw in de radicale tendens van Diderot, Holbach, Condorcet en Brissot. Deze tendens heeft een grote impact op de Franse revolutie. Ik situeer echter Robespierre niet in deze radicale stroming, en ik ben het niet eens met veel Franse historici omtrent hun classificatiemethode.

We hadden het eerder over Spinoza, die Hobbes op een bepaalde manier interpreteert. Op welke wijze kon Spinoza Hobbes’ naturalistische denken toe-eigenen, maar vervolgens zijn politieke boodschap pro-monarchie omkeren in het voordeel van democratie?  Wat zijn de precieze verschillen in hun politieke theorieën?

Hobbes is een monarchist en verdedigt een sterke staatskerk, terwijl Spinoza de tegenovergestelde positie inneemt. Hobbes plaatst soevereiniteit in het staatshoofd, terwijl Spinoza deze soevereiniteit vindt in het welzijn van de maatschappij in haar geheel, de salus populi of het algemeen goed. Hobbes laat onderwijs in handen van de staatskerk, voor Spinoza hebben religieuze actoren niets te zoeken in onderwijs. Hobbes ontwikkelt een sterke contracttheorie, waarbij het natuurrecht in zijn geheel irrelevant wordt gemaakt. Spinoza daarentegen behoudt zoveel als mogelijk dat natuurrecht, voor hem vervult het een regulerende functie in de maatschappij. Spinoza keert Hobbes dus om. 

Hobbes is van groot belang voor zijn denken, maar Spinoza verlegt grondig de conceptuele focus van het politieke debat. Hobbes legt de nadruk op het sociaal contract dat het natuurrecht opheft. De relatie tussen subjecten en soeverein is er een van hiërarchische gehoorzaamheid. Niet dat het regerend apparaat noodzakelijk moet belichaamd worden door een koning, maar de soevereine macht moet op zich absoluut zijn. Over religie laat Hobbes zich vaak sarcastisch uit, waardoor tijdgenoten hem aanzagen als een atheïst, maar hij erkent evenwel de grote invloed en macht van religie op de maatschappij. Voor hem is ‘ware religie’ datgene wat de soeverein als dusdanig bestempelt, terwijl bijgeloof gewoonweg datgene is wat de soeverein niet erkent als deel van de beoefende theologie. In het Engeland van zijn tijd is de Anglicaanse kerk de staatsreligie, en bijgevolg heeft deze de controle over het onderwijs. Bij Spinoza krijgen we een heel ander denkkader, waarbij de naturalistische principes worden ingezet in democratische richting.

U spreekt in de biografie uitgebreid over Spinoza’s algemene wil-theorie. Hoe ziet u deze concreet?

De volonté générale speelt een belangrijke rol in de politieke filosofie en wordt gewoonlijk geassocieerd met Rousseau. Maar ook Diderot, D’Holbach, Condorcet en Volney stellen het concept centraal. Alleen bezit het bij deze laatsten een andere conceptuele betekenis, meer in de lijn van wat Spinoza reeds besprak, met name die van een beleid dat wordt gevoerd in relatie tot wat het beste is voor het welzijn van het volk. De ware soeverein kan voor Spinoza koning noch institutie zijn, doch enkel de maatschappij in haar geheel. De salus populi is hetgeen dat wordt beslist als zijnde het meest redelijke. Sommige dingen blijven doorheen de tijden altijd dezelfde, zoals de vrede die altijd beter is voor iedereen. Helaas hebben we altijd maar oorlogen. Waarom voeren we deze? Spinoza meent dat ze altijd worden veroorzaakt door koningen, aristocraten en priesters. Deze elites starten overal en altijd oorlogen die nooit in het belang zijn van gewone mensen en het algemeen goed. In een betere samenleving wordt geen oorlog gevoerd tenzij om het eigen territorium te verdedigen.

Met de salus populi komt de rede in het spel. De rede is de beste manier om te komen tot fundamentele wetten in het belang van iedereen: in grondwetgevende vergaderingen komen de meest deskundige mensen samen en voeren oneindig lange discussies om de meest ideale fundamentele wetten te ontwerpen die de wetgevende procedures mogelijk maken op de meest redelijke basis. Zo kom je tot een constitutioneel wettelijk kader waar alle burgers aan kunnen gehoorzamen, omdat ze begrijpen dat het voor hun eigen bestwil is en in het belang van iedereen. Twee van de belangrijkste elementen in dit rationeel systeem van constitutionele wetten zijn de bewaring van persvrijheid en van de vrijheid om te discussiëren. Het eerste wat tirannieke leiders doen om hun macht te bestendigen is het onderdrukken van vrijheid van uitdrukking en denken. Het belangrijkste dat men moet vrijwaren is dus bijgevolg dat iedereen kan zeggen wat hij of zij denkt. Er moet vrijheid tot discussie bestaan om anderen te overtuigen met argumenten indien men meent dat ze meer valabel zijn.

In een brief vraagt een van zijn vrienden aan Spinoza wat het grootste verschil is tussen hem en Hobbes qua politiek denken. Spinoza antwoordt dat Hobbes het natuurlijk recht van denken en spreken opheft bij de vorming van de politieke staat. Een recht, zo stelt Spinoza, dat eigen is aan alle mensen. Hij wil net dat recht maximaliseren in de politieke besluitvorming. En dit is wat hij effectief voorstelt als doel van politiek: iedereen de vrijheid geven om zijn/haar natuurlijk recht uit te voeren, in de hoogste mate van het mogelijke een eigen identiteit vormen als noodzakelijk onderdeel van de zelfontwikkeling, en dit in interactie met anderen om op die manier elkaar te stimuleren in dit proces. 

In verband met de algemene wil-theorie spreekt u over de ‘grote raden’. Wat is belangrijk aan die grote raden, is het de macht van het berekenbare aantal? In het Nederlands betekent ‘multitude’ de massa van gewone mensen, ‘menigte’, maar ook een neutrale ongedefinieerde hoeveelheid zonder eigenschappen, ‘veelheid’, zoals Koerbagh schrijft in zijn woordenboek van leenwoorden. Ik heb het over de tweede betekenis, wat samenhangt met het thema van minderheid-meerderheid en het statuut van de multitude.

Grote raden hebben te maken met representatie van divergerende standpunten in de maatschappij. Afwijkende visies provoceren discussie. Wat de vorming van argumenten aanmoedigt, en indien discussie en uitdrukking volledig vrij zijn, zullen bepaalde argumenten naar de oppervlakte komen die beter zijn voor iedereen dan andere. Zoals De la Court is Spinoza zich bewust van het feit dat in de geschiedenis van bestaande republieken (zoals Firenze of de Nederlandse republiek) er gedurende eeuwen een strijd is geweest tussen volk en elite. De aristocratische republieken stonden altijd onder sociale hoogspanning, maar wisten zich uiteindelijk te consolideren, omdat een kleine groep erin slaagde de overhand te halen tegenover de grote raden. Grote raden zijn representatiever en bereiken een veel bredere laag van de maatschappij – gilden en ambachtelijke beroepen, allerhande sociale verenigingsvormen en tal van andere economische activiteiten. Kortom, alle verschillende elementen van de maatschappij zijn erin gerepresenteerd. In Spinoza’s tijd dacht nog niemand over democratie in termen van verkiezingen. Maar hij stelt wel de vraag hoe je democratische beslissingen kan organiseren. Voor hem wordt die democratische beslissing genomen in het belang van het volk als geheel, het algemeen welzijn of de algemene wil. En in het belang van het volk als geheel kan niet anders dan op basis van de rede worden beslist. Nu zijn er slechts bepaalde mensen in staat om te discussiëren op basis van de rede. Een meerderheidsstemming is geen oplossing, want helaas hebben de meeste mensen geen goede opleiding genoten of weten ze te weinig over het politieke. Spinoza had een nogal lage dunk over de meerderheid van de mensen, of tenminste over hun denkcapaciteit. Als je aan de meerderheid vraagt wat we politiek moeten beslissen, aldus Spinoza, leidt dit wellicht niet tot wat het beste is voor alle mensen of de maatschappij als geheel. Dit is het fundamentele probleem van democratie: hoe kom je tot de meest rationele beslissing in het belang van het volk als geheel? De meerderheid van stemmen brengt je niet tot die rationele uitkomst. En zo komen we bij het probleem van de multitude en vulgus.

De term multitude lijkt twee verschillende betekenissen te hebben bij Spinoza, naargelang de context waarin hij het woord gebruikt. Wanneer hij spreekt over wat fout is aan de opinie van de meerderheid, de vulgus die geen verstand heeft van de dingen, dan heeft hij het niet over het armere deel van de bevolking versus de beter opgeleide, rijke, machtige elite. Met vulgus doelt hij op iedereen die niet in staat is om kritisch en filosofisch te denken, en dit omvat de meeste koningen, hovelingen, kardinalen en aristocraten. Zij zijn allemaal vulgus, want ze weten niet hoe politiek gebaseerd op de rede moet worden geconstrueerd. Er bestaan bepaalde mensen die meteen weten wanneer hen leugens worden verteld, die een gevoel hebben voor de werkelijke politieke realiteit achter hetgeen hen wordt voorgespiegeld. Dit kunnen ongeletterde boeren zijn, sommigen kunnen zonder opleiding kritisch en filosofisch denken. Het verschil tussen wie dit kan en wie niet is een ingewikkeld iets bij Spinoza. Maar er zijn ook momenten wanneer hij spreekt over de multitude: gewone mensen als een geheel, en dit bezit een positieve connotatie bij Spinoza. Dit concept is gerelateerd aan het welzijn van het volk als geheel. Ik vrees dat u het niet met me eens bent?

Met het laatste wel, maar niet met de gelijkschakeling tussen multitude en vulgus die u enigszins suggereert. In de Tractatus theologico-politicus is Spinoza niet zo streng in zijn woordgebruik en lopen ‘volk’, ‘multitude’, ‘vulgus’, ‘plebs’ inderdaad in elkaar over. Of beter gesteld, hij heeft het, zoals u zegt, over de multitude als vulgus op een negatieve manier. Maar in de Tractatus politicus verandert dit, en gebruikt hij de multitude op een neutrale manier om in te gaan tegen Hobbes. De Engelsman stelt dat met een diverse menigte politiek niets aan te vangen is (ze kan niet bezitten, geen beslissingen nemen, etc.) en ze moet worden omgevormd tot één volk, waarin geen verschillen meer zijn, één instantie die zich oplost in de soeverein. Deze kan een raad zijn, maar waarin geen verschillen bestaan. Volgens mij gebruikt Spinoza het concept multitude om de gelijkheid, diversiteit en vrijheid te onderlijnen als kenmerken van de menselijke conditie. In de Tractatus theologico-politicus focust hij op de negatieve kenmerken van het gewone volk of op de menselijke conditie omwille van het thema van het boek: hoe men het bijgeloof kan bestrijden en de vrijheid om te filosoferen kan verdedigen binnen het kader van de vrijheid van spreken als een bepalend politiek thema. In de Tractatus politicus gaat het meteen over het politieke thema en het probleem van democratie zoals u het net formuleerde. Je merkt trouwens dat in het eerste werk die zienswijze ook al aanwezig is: het doel van politiek is vrijheid en dus democratie. En men mag niet vergeten dat hij in het laatste werk spreekt over de ‘vrije multitude’ als wat een beste politiek systeem kenmerkt, en dit is: een stabiele orde die in staat is om zichzelf in stand te houden en ervoor zorgt dat mensen niet alleen zijn (want alleen voelen ze zich slecht), zichzelf kunnen beschermen tegen geweld (veiligheid garandeert) en voldoende kunnen produceren om zichzelf in leven te houden (economie), en dit alles in vrijheid. Dit betekent dat ze daarbij meer door hoop dan vrees worden geleid  (een onderdrukt volk is meer geleid door vrees dan hoop), hun leven ontvouwen (en niet enkel de dood vermijden) en tenslotte dat hun inspanningen gericht zijn op de verbetering van hun eigen leven (en niet dat van de regeerder, bevelvoerder, opdrachtgever, baas, leider). Kortom, de democratie betekent een politiek van de vrije multitude.

Ik ga helemaal akkoord en ben blij met wat u zegt. Spinoza was gefascineerd door het toneelstuk Masaniello dat handelt over de opstand in Napels in 1647, waarin de aristocratische onvrijheid moet vluchten voor het volksverlangen naar vrijheid. Het verschil tussen vrijheid en onvrijheid, of slavernij zoals hij het noemt, is fundamenteel in zijn denken. Een democratische republiek laat toe dat iedereen een leven van hoop en vrijheid kan leiden. 

U verwijst terecht naar het belang van de opstand. Het is zoals De la Court stelt: het grootste voordeel van democratie is de manier waarop ze wordt gevormd, namelijk om een corrupte, slechte en sociaal onrechtvaardige maatschappij te transformeren tot iets beters. Het grootste nadeel is dat er zoveel onwetendheid heerst.

Maar onwetendheid is te wijten aan het politiek systeem dat aan de macht is, zoals Spinoza benadrukt. Ook hier bestaan talloze voorbeelden van: dictatoriale regimes organiseren de onwetendheid, zodat ze mensen beter kunnen uitbuiten en controleren. En dus hoopt Spinoza dat wanneer er een vrije pers en vrijheid van uitdrukking bestaat, mensen minder onwetend zullen zijn. Het is een logisch standpunt, maar het blijft maar de vraag of dat voldoende waar is. Een vraag die in onze huidige tijd meer dan ooit problematisch oogt, denk maar aan de politieke ontwikkelingen in de Verenigde Staten.

Om af te sluiten. Hoe kunnen we ernaar streven om de democratie te verstevigen, en hoe kunnen Spinoza’s ideeën ons daarbij van nut zijn? 

Deze vraag doet me denken aan de zelfdoding van Condorcet op de avond van zijn arrestatie in maart 1794. Hij verkoos de zelfdoding om zo de guillotine te vermijden. Vooraleer hij de hand aan zichzelf sloeg, schreef hij in min of meer de volgende woorden: “Jammer dat het tot deze puinhoop gekomen is, maar ik blijf toch denken dat de democratische republiek de beste manier is om de maatschappij te organiseren. Het bewustzijnsniveau van de massa van mensen moet wel zodanig verhogen dat onwetendheid en bijgeloof in toom worden gehouden. Zonder deze voorwaarde kan de democratie niet werken.” Dit brengt me terug bij De la Court, Spinoza en mijn eerdere opmerkingen over de marranos. Wat Spinoza ons biedt, is het idee dat zelfs in een ondemocratische omgeving een bepaald politiek activisme altijd behoort tot een mogelijkheid voor eenieder. Je kan net zoals Spinoza en zijn vrienden in groep samenkomen om collectief te denken, argumenten aan te brengen en deze te bespreken. Dit maakt het mogelijk om van elkaar te leren en de nobele kunst van het discussiëren te ontwikkelen om op die manier tot de beste ideeën te komen.