Ik kom uit een middenstandsgezin waarin arbeiderswaarden hoog in het vaandel werden gedragen. Het was gelukkig niet het soort gezin waarin ook enig echt vaandel hoog in het vaandel werd gedragen. Mijn groei naar de volwassenheid vond plaats in een volslagen post-religieuze, post-nationalistische omgeving, gedetermineerd door een geloof in de heilige cohesie van het eigen kerngezin en haar vicieuze cirkel van hard werken en consumptiehedonisme. Het hoogtepunt, de ultieme ondermaanse hemel van het bestaan, kwam er jaarlijks met de gezinsvakantie. Een moment waarin we de sluipende vraag naar zingeving ontwijken door enkele weken in prijzige kunstmatigheid te vertoeven.
De vakantiereis, dat was een twee à drie weken durende periode waarin alle onderlinge conflicten, die onze vierkoppige groepsdynamiek bepaalden, op een kleine hotelkamer volledig de kans kregen om alles te overheersen. Of om het in kleinburgelijke Vlaamse TV-soap-taal te zeggen: “Er even heerlijk van tussen knijpen voor wat familiale gezelligheid.” De liefde voor mijn ouders is groot, maar familie en gezelligheid horen voor mij evenveel bij elkaar als kattenstront en gastronomie.
Ik denk vaak aan het vakantiehuis uit mijn jeugd nu ik zelf in een vrij klein appartement aan de Belgische kust woon als halftijdse vader van een opgroeiend kind . Het was groot genoeg om elkaar te ontlopen als daar nood aan was, maar ook te klein om elkaar helemaal niet te hoeven zien. Dat was, retrospectief gezien, een ongelofelijke luxe. De periodieke toeristische verplaatsingen van middenklassegezinnen in onze contreien worden vaak gekenmerkt door het artificieel verkleinen van de gezamenlijke leefruimte, wat vluchten van elkaar onmogelijk maakt. Ook vriendengroepen, die vandaag de dag strenge quota voor hun hoeveelheid gezamenlijke city trips moeten halen, zitten op vakantie bijna letterlijk op elkaars lip, terwijl ze in het dagelijkse leven comfortabel kilometers van elkaar gescheiden kunnen leven. De hoop is dan natuurlijk dat je als gezin of als vrienden door de gestrenge ervaring, het haast zonder privacy samen zijn in één van de door het kapitalisme gehomogeniseerde belevenissteden of -landschappen, dichter bij elkaar zal komen. Dit legitieme verlangen naar sociale herintegratie wortelt in de fundamentele eenzaamheid die het leven van alledag in een hyperindividualistische tijd kenmerkt. Zelfs wanneer de juiste methode ontbreekt, kan de intentie oprecht en juist zijn, net zoals bij iemand die uitspringende spijkers in een speeltuin met zijn hoofd terug in het hout tracht te stoten.
Ik heb dan ook veel begrip voor de frequente toeristische stromen die de straten van mijn huidige verblijfplaats verstoppen als plakkerige cholesterol in de bloedbaan. Allemaal samen in onze gescheidenheid bekijken, bezoeken, eten en drinken we dezelfde dingen, hopend dat we tijdens onze toeristische exploten een verbondenheid kunnen terugvinden die ons elders ontglipt. Ik vind het wel pokkeirritant wanneer ik in mijn frituur arriveer – om mijn kind een ongezonde, snelle maaltijd voor te schotelen – er 38 kwebbelende, zich op de rand van een ongeleide insurrectie bevindende toeristen voor me staan, en ik anderhalf uur moet wachten om bediend te worden door een intussen moegetergde en totaal overwerkte slaaf van de horeca-industrie. Egoïstisch, ik weet het.
Onze moderne tijd wordt bepaald door een pijnlijk contrast tussen wie vrijwillig op de vlucht slaat en wie daartoe gedwongen wordt, gedwongen omdat een thuis niet langer bestaat omwille van geweld en vernieling. In deze lange decembermaand, waarin we ons huis en de straten opzichtig verlichten om de langdurige duisternis te verdrijven, sijpelt er onder de artificiële gezelligheid waartoe de consumptiemaatschappij ons noopt, de donkere en bloederige schandvlek van alweer een te vermijden gruweloorlog aan de rand van Europa. Ik kan de laatste weken geen kind meer bekijken, zelfs niet dat van mijzelf, zonder aan de platgebombardeerde kinderen in Gaza te denken. Het is alweer egoïstisch van me, maar ik vrees dat ik dit contrast in de komende eindejaarsperiode moeilijk zal verdragen, overspoeld door een lichte hysterie aan feestgezelligheid en koopmanie. Mijzelf verbeeldend zoek ik net zoals Diogenes van Sinope op klaarlichte dag met een lamp in de handen op het Oostendse Wapenplein naar een eerlijk mens. Waarschijnlijk beland ik dan in een cringe-compilatie op Tiktok, om dan opnieuw vergeleken te worden met de aan lager wal geraakte acteur Walter Michiels, beter gekend als Pico Coppens uit FC De Kampioenen.
Iemand op de vlucht heeft als enige wensdroom niet meer te hoeven vluchten. De wensdroom van de moderne toerist, ontdaan van elke tragische inhoud, bestaat ook uit haar eigen negatie: geen toerist te moeten zijn. In deze verbeelding is de toerist altijd iemand anders, een grijs en anoniem lid van de onkritische massa die de moderne toerist omringt. Je moet immers al een heel stevige maag hebben om te erkennen dat je precies die handelingen stelt die je haat bij de vreemde, boerse, met hun geld en pens rondzwaaiende indringers, die je in je eigen vertrouwde omgeving rond je heen ziet tollen als keutels in een vieze neus. Jij hebt respect, immers, en stijl ook. Je hebt ook een grote fooi gegeven aan de serveerster na het nuttigen van je vijfde trappist, je hebt je logeerplek via een particulier persoon geboekt, het garnaalkrokettenfestijn loop je met licht in de lucht geheven kin voorbij, en daarnet ben je naar een museum geweest dat niet eens op TripAdvisor stond. Dus dit zegt genoeg, je bent duidelijk een boven de waanzin van de foule verheven persoon. Les touristes, ce sont les autres.
Het lied Vluchten kan niet meer werd in de jaren 1970 geschreven door de Nederlandse schrijfster Annie M.G. Schmidt, dat beschreef hoe de wereldwijde nucleaire dreiging van de Koude Oorlog iedereen in de ban hield. Je kan inderdaad enkel vluchten van relatief lokaal geweld. Wanneer wapens het potentieel bezitten om de volledige wereld op te blazen, dan kan je je nergens meer verstoppen. De toerist die vlucht voor de banaliteit en betekenisloosheid van het eigen leven, en vervolgens terechtkomt in de homogene versnaperingen voor de ziel van de massaconsumptie, zit tevens onvermijdelijk in de val. De toerist bevindt zich tevens in een staat van gevangenschap, zonder dat evenwel goed te beseffen, en hij kijkt vanuit zijn ooghoeken, met een gevoel van onbehagen, naar de televisie in de frituur die beelden van het oorlogsgeweld projecteert, hierbij denkend “daar ben ik dan toch ten minste veilig voor”. Hij heeft gelijk, voorlopig.
De redenen voor de veiligheid in onze streken laat ik over aan historici en statistici met meer Dunning-Kruger dan ikzelf, maar momenteel wanen we ons immuun voor de chaos omwille van onze economische macht. Ik woonde tien jaar terug, tijdens het voorzitterschap van Hu Jintao, een lezing bij over de Chinese politiek en de houding van het land ten opzichte van Japan. Uit de zaal kwam de vraag of China ooit nog territoriale agressie tegenover haar historische rivaal zou vertonen. “De gigantische handelsbelangen zouden hierdoor verstoord worden”, antwoordde de academicus, “dus ik acht het bijna helemaal onmogelijk.” Geen enkel internationaal expert zou sinds het herontwaken van het Chinees nationalisme onder Xi Jinping vandaag nog hetzelfde durven beweren. Onze veiligheid is relatief, want geld is in de globale economie als water: het volgt de weg van de minste weerstand. Marxisten weten reeds lang dat kapitalisme het best beschreven wordt door metaforen over liquiditeit.
We hebben in onze streken dermate lang geen gewapend conflict meer meegemaakt dat we ons volstrekt veilig voelen. Misschien ervaren we een gevoel van nervositeit wanneer een KGB-oligarch de grenzen van een van zijn buurlanden overschrijdt. Even worden onze ogen tranerig wanneer we de woorden “zwangere vrouwen en kinderen” lezen in een nieuwsbericht over de zoveelste slachting in Palestina. Onze maag draait om als we horen over drones die duizenden mensen doden in Afghanistan, Pakistan, Somalië en Jemen, anoniem bestuurd door handen die honderden kilometers verwijderd zijn van de implosie. Dit alles raakt de kern van onze zelfvoldane zekerheid niet. Als we onze slaap zouden laten, dan is het omdat we het leed doorheen onze schermen absorberen, niet omdat we vrezen voor een bom op ons eigen dak. We zijn allemaal Steven Pinker in het diepst van onze gedachten.
Ik generaliseer uiteraard. Misschien ben jij die ene nucleaire oorlog-paranoïcus die mijn wij-bak helemaal ongeldig maakt en elke, in aanvang gezellige, Whatsapp discussie onder vrienden steels naar het onderwerp van de radioactieve holocaust stuurt. En dan moet ik steeds de sfeer redden door het gesprek te kanaliseren naar onderwerpen zoals pannenkoekrecepten, laagdrempelige geurkaarsideeën en zelfgekweekte kombucha. Bel me, Jonathan Holslag, dan gaan we eens paintballen, ik ken een fijn adresje in Diksmuide. Er is ook een sauna. We kunnen ook naar kerstmarkt. Glühwein of een nucleaire winter, het wordt sowieso een ervaring.