20 apr 2023

“Ever tried. Ever failed. No matter. Try again. Fail again. Fail better”

Samuel Becketts citaat kan links niet beter samenvatten. Het verleden van links heeft aangetoond dat we ons zowel kunnen buigen op unieke verwezenlijkingen als op grote tragedies. Modern links bestaat tweehonderd jaar. Het is een kind van kapitalisme en moderniteit. Algemeen stemrecht, sociale zekerheid, herverdeling van welvaart, een publieke debatruimte, etc. Het is er allemaal gekomen door verbeten strijd. Tragedies zijn er ook genoeg aan te halen. De meest gekende klassieker is ongetwijfeld het stalinisme, dat, ironisch genoeg, wordt aangehaald door zogenaamde “modernisten” om net onze laatkapitalistische manier van handelen en leven te laten stollen in het hier en nu. We hebben successen behaald, maar we hebben ook gefaald. En dat zullen we blijven doen. In tegenstelling tot  deze “modernisten” beseft een links persoon dat de toekomst zowel het verleden met zich meedraagt als dat het plotse omwentelingen zal genereren. En het is net de toekomst die ons meer dan ooit aanbelangt.
Anton Jäger is historicus, filosoof en postdoctoraal onderzoeker aan de KU Leuven. Hij schrijft onder andere voor De Groene Amsterdammer, De Morgen en Apache en publiceerde eerder Kleine antigeschiedenis van het populisme (2018).

In de jaren 1990 was het voor een hoogopgeleid persoon quasi noodzakelijk om Fukuyama’s dictum van “het einde van de geschiedenis” aan te halen als hoogtepunt van het zoveelste politieke borrelpraatje. Wat ooit geweest is, heeft noodzakelijk geleid tot de huidige stand der dingen. Wat ooit nog zal zijn, zal in wezen niet zoveel verschillen van dezelfde staat der dingen. De moderniteit is af, we leefden blijkbaar in een post-politiek tijdperk. We zijn aangekomen aan een halte waar de redelijkheid heerst. Fukuyama haalde ogenschijnlijk zijn mosterd bij Hegel. Al het bestaande is redelijk. Deze interpretatie is even tragisch als ze fout is. Voor Hegel was de moderniteit een problematisch gegeven. Een voortdurende golf aan veranderingen. Gemaakt door de mens, maar ook niet volledig onder de controle van de mens. We creëren immers, aldus Hegel, samenlevingsvormen die een loopje met ons nemen. De structurele dynamiek van een samenleving doorgronden, dat is voor een filosoof een titanische onderneming. Want dat betekent ook dat we onszelf moeten doorgronden. Voor de “modernisten” volstond Fukuyama’s visie. We hoeven eigenlijk ons hoofd niet meer te breken over hoe onze samenleving nu precies wordt gestructureerd. We beheren gewoon “de staat der dingen”. En ik denk dat we op dit moment kunnen stellen dat deze houding, hoewel zeer overheersend binnen politieke middens, aan een eigen eindpunt is gekomen. Politiek werd op een zijspoor geschoven. Technocraten, gestationeerd in centrale banken en andere instellingen, van het IMF tot de Europese Commissie, grepen de bestuurlijke teugels. Onze percepties van de huidige maatschappelijke evoluties duiden meer op een hyperpolitiek tijdperk. Zowat alles – zelfs de meest intieme aspecten van ons persoon – worden nu gegooid in de arena van non-stop politiek gekrakeel. Hegel overwon Fukuyama, helaas kunnen  we tegelijkertijd onszelf minder vatten in structurele termen dan pakweg dertig jaar terug.

Het heden begrijpen

Maar wat dan met de toekomst? De toekomstige tijd van de moderniteit kent twee wegen, aldus Hegel. Een eerste mogelijkheid kan altijd inhouden dat we een plots einde van de dialectiek zullen meemaken. Gewoonweg omdat we als moderne samenlevingen in staat zijn om onszelf op te blazen. Nucleair of ecologisch, de uitdagingen zijn alomvattend en niemand kan ontsnappen aan de gevolgen. Zelfdestructieve driften doorkruisen talrijke episodes van de menselijke geschiedenis. “Modernisten” lachen deze optie weg als zijnde ondenkbaar. Maar Hegel stelt, in tegenstelling tot Fukuyama, terecht dat er geen enkele garantie bestaat dat we werkelijk een redelijkheid zullen creëren in de toekomstige tijd. Het verwijzen naar een buitenhistorisch essentialistisch element – “het vernuft van de mens” bij de “modernisten” – is evengoed een theologisch denken als een ander. Het is tevens een tragedie om vast te stellen dat nog weinig commentatoren enigszins beseffen hoe onze visies en handelingspatronen worden geproduceerd en dus ideologisch zijn. En dit gebrek aan besef leidt hen daarom ook naar allerhande ahistorische en buiten-maatschappelijke verklaringen over hoe een individu wordt gesocialiseerd tot “subject”. Alternatieven mogen niet bestaan, vermits pakweg de neuropsychologie stelt dat dit zou leiden tot situaties die “ingaan tegen de menselijke natuur”. 

Hegels tweede optie leidt ons wel naar een leefbare toekomst. We moeten voorbij onze eigen hedendaagse en beperkte tijdshorizon kunnen kijken. Het verleden en heden in structurele termen begrijpen om de blinde vlekken te ontdekken en onze samenleving op een symptomatische manier te analyseren. Om Frederic Jameson kort te citeren:

Het postmoderne globale kapitalisme wordt bestuurd door mechanismen en dynamieken die grotendeels onzichtbaar zijn … We kunnen het hedendaags kapitalisme niet uitsluitend door onmiddellijke observatie begrijpen … Ons huidig tijdperk wordt gekenmerkt door een crisis in het representeren van de dynamieken die ons leven sturen en bepalen … Wat reeds voor handen is, in onze audiovisuele en digitale cultuur, is volledig doordrongen van simplistische ideologische denkbeelden.

Mijn nieuw boek moet worden begrepen als een uitdrukking van een verwoede, repetitieve poging om een sociaal object scherp te stellen. Dat object laat zich – voorspelbaar genoeg – niet gemakkelijk omlijnen of definiëren. In de meest heldere momenten van deze bundel gaat ze onder verschillende schuilnamen: gedesorganiseerde democratie, het populisme, hyperpolitiek. Het betreft vormen die wel gelijkenissen vertonen met de modellen die we uit de vorige eeuw hebben geërfd, maar zich ook koppig verzetten tegen een inschuiven in oude categorieën. Instant-analyses zijn altijd riskant. Net als een hogesnelheidscamera dreigt elke ‘geschiedenis van het heden’ ten prooi te vallen aan de vloeibaarheid en onbepaaldheid van de situatie die ze vast probeert te leggen, geplet tussen impressionistisch detail en grandioze generalisering.

Populisme

Het terrein van de huidige postpolitiek vertoonde zichtbare overeenkomsten met dat van de ‘hyperpolitiek’ die haar uiteindelijk zou vervangen – demobilisatie en verzwakking van het maatschappelijk middenveld, ontworteling van partijen, toenemende afscherming van de staat van populaire inspraak. In de jaren na de financiële crisis begon de politieke ijstijd die op de val van de Berlijnse muur was gevolgd, gestaag te ontdooien. Overal in het Westen – van Occupy Wall Street in de Verenigde Staten tot 15-M in Spanje en de anti-bezuinigingsprotesten in Groot-Brittannië – ontstonden bewegingen die opnieuw het schrikbeeld opriepen van belangen- en klassenconflict. Er waren natuurlijk precedenten, zoals de antiglobaliseringsregeringen van de Latijns-Amerikaanse ‘roze vloed’ begin jaren 2000. Dit soort acties vond niet plaats binnen de formele sfeer van de politiek, en hun “links noch rechts”-retoriek werd soms gezien als een bekrachtiging van een antipolitieke houding. Toch markeerden zij een eindevan het tijdperk van de technocratische consensus die voor het eerst werd ingesloten door de orde van na 1989. Deze bewegingen werden opgevolgd door een algemene golf van nominaal “populistische” krachten, zowel ter linker- als ter rechterzijde. Wereldwijd wonnen politieke campagnes die beweerden namens het volk te spreken meerderheden, vielen rechtbanken aan, sloten tegenstanders op. Het “populisme” trad hier naar voren als zowel dader als symptoom, de uitdrukking van een oude, onuitroeibare demon die de mondiale democratieën kwelt.

Uit deze populistische explosie kwamen ook talrijke organisatorische alternatieven voort voor de massapartij. Bewegingen, Ngo’s, bedrijven en peilingbureaus met namen als Extinction Rebellion en de Brexit Party boden flexibelere modellen dan de massapartijen van weleer, die nu als te traag worden ervaren door zowel politici als burgers. De mensen die ooit lid van een partij zouden zijn geweest, kunnen er nu voor kiezen zich niet aan te sluiten bij langdurige, onvrijwillige verenigingen, terwijl politici op partijcongressen minder weerstand ondervinden. De continuïteit met het voorgaande postpolitieke tijdperk was duidelijk: partijen bleven leden verliezen, terwijl protestactiviteit toenam. Vandaar de merkwaardige combinatie van oud en nieuw die de hyperpolitiek biedt: ze luidde het einde in van de splitsing tussen publiek en privé die sinds de postpolitieke jaren negentig had geheerst, maar ze deed dat op voorwaarden die we niet kennen uit de twintigste eeuw. Twintigste-eeuwse politieke bewegingen golden als “supergepolitiseerd” (fascisme) of “ultragepolitiseerd” (militarisme), als symbool voor de ineenstorting tussen publiek en privaat die in de burgerlijke negentiende eeuw was ingesteld en met het totalitaire tijdperk leek te verdwijnen. Voor verzuilde mensen bestond er immers geen klaar onderscheid tussen het individuele en het collectieve domein; de zuil was de wereld, en de wereld was de zuil.

Hyperpolitiek

Ons politieke leven is niet teruggegleden in dit register, ondanks visioenen van een fascistische of extreem-linkse terugval. In plaats daarvan is de stemming van de hedendaagse politiek er een van onophoudelijke maar diffuse opwinding. Emotioneel gezien houdt het verband met de aandachtscrisis die kenmerkend is voor het tijdperk van internet en smartphone. ‘Hyper’ duidt op zijn beurt op een toestand van zowel overtolligheid als intensivering: de verlenging van een klinker die al is uitgesproken, maar nog geen nieuw woord vormt; dit niet enkel om continuïteit te garanderen met de voorafgaande periode van “postpolitiek”, die eerst “politiek” van “beleid” splitste, en waarvan de scheiding “hyperpolitiek” eerder verbreedt dan sluit.  Vanaf 2020 marcheerden miljoenen tegen politiegeweld, het COVID-beleid of het uitblijven van klimaatactie, waarbij ze verwoede eisen stelden aan hun regeringen. In termen van opkomst waren deze nieuwe bewegingen indrukwekkend en brachten ongekende veranderingen in de publieke opinie teweeg.  Op beleidsvlak bleek de balans van deze vormen pijnlijk kortstondig. Kwesties als raciale kloven, klimaat, sociaaleconomische ongelijkheid, politiegeweld en gezondheidsbeleid blijven onderbelicht. Met uitzondering van enkele getrainde activisten gingen de deelnemers aan de BLM-protesten van 2020 snel terug naar jobs met schampere sporen van hun deelname, behalve de zwarte vierkantjes die de Instagram-profielen sierden. In contrast met de mars op Washington in 1963 – waarvoor de demonstranten marcheerden met vakbondsknopen en -jassen– deelden de meeste George Floyd-adepten geen voorafgaande affiliatie, ledenlijsten of institutioneel kader, met slechts een paar mistig gefinancierde Ngo’s als rentmeesters. Het lijkt een plausibele verklaring voor het feit dat de grootste protesten in de Amerikaanse geschiedenis de terugdraaiing van alle bezuinigingen op het politiebudget eind 2020 niet konden tegengaan (Nu werden ze notioneel opgeroepen om een misdaadgolf na de pandemie te onderdrukken.) 

Dergelijke fantoomeffecten zijn nauwelijks beperkt tot links. Ook ter rechterzijde komen “bewegingen”, van de Tea Party tot het trumpisme en QAnon, met een angstaanjagende snelheid op, woekeren en verdwijnen. In plaats van resultaten of nieuwe verhoudingen, laat de tendens haar macht gelden in krampachtige activiteit. De hyperpolitiek komt en gaat, als een neutronenbom die de mensen in het kader affecteert maar de hele infrastructuur intact laat – eerder een onhandig synoniem dan antoniem voor de postpolitiek. Die continuïteit en discontinuïteit probeert het boek te vatten. Dat doet ze met gebruik van politiek-filosofische concepten en feiten, ergens tussen sociale wetenschap en beschouwend essay; feiten zonder concepten zijn amechtig, concepten zonder feiten zijn blind. Als de concepten soms te kort komen – ‘des te erger voor de feiten’, zoals Hegel het ooit uitdrukte. Dat zijn ze – pogingen – en daarmee blijven ze ook onvermijdelijk tentatief. Sommige van de stukken zijn herschreven om onregelmatigheden met het heden te voorkomen. Geen enkele publicist heeft tenslotte een kristallen bol, en elke vorm van politieke voorspelling berust uiteindelijk op een abdicatie van politieke vrijheid. Zoals Adorno al realiseerde in de jaren 1960 over extreemrechts:

Sommigen van jullie vragen zich waarschijnlijk af wat ik denk over de toekomst van extreemrechts. Ik denk dat dat de verkeerde vraag is, aangezien ze veel te beschouwend is. Deze manier van denken, die dergelijke zaken vanaf het begin ziet als natuurrampen waarover men voorspellingen doet, zoals wervelwinden of meteorologische rampen, getuigt al een vorm van berusting waarbij men zichzelf in wezen uitschakelt als politiek subject. Het drukt een schadelijke toeschouwer-achtige relatie uit met werkelijkheid. Hoe deze zaken zullen evolueren… dat ligt uiteindelijk in onze handen.

Wat nu met links? 

Links kan pas werkelijk progressie maken wanneer ze eerst haar eigen fragiele situatie kan begrijpen. Wanneer ze de tijdsgeest structureel analyseert in plaats van oppervlakkig emuleert en simuleert. Indien Fukuyama populair was bij technocraten en marketingmensen die centrumlinks grondig hebben geparasiteerd, dan zou Walter Benjamin dit moeten zijn bij degenen die links verder leven willen inblazen: “Gegen den Strich bürsten,” vermits het bestaande alleen een toekomstige catastrofe kan inhouden. Aan de andere zijde van deze aardbol zegt een Japanse intellectueel identieke zaken. Zijn naam is Kohei Saito. In zijn laatste werk, Marx in het antropoceen, stelt hij dat het kapitalisme allesbehalve rationeel en redelijk is. Ondanks alle narcistische woede en cognitieve dissonantie weten we maar al te goed dat we aan het einde van een tijdperk zijn gekomen. En het kapitalisme, minus hier en daar greenwashing, blijft ijverig haar model reproduceren gebaseerd op het overexploiteren van zowel mens als natuur:

Het is toch bijzonder naïef om te geloven dat de verdere ontwikkeling van de productiekrachten in het westerse kapitalisme kan fungeren als emancipatorische motor van de geschiedenis in het licht van de wereldwijde ecologische crisis. Het verhaal van het kapitalisme als progressie bestaat niet meer. Het vernietigt eerder de algemene productie- en reproductievoorwaarden van de mens en haar onderwerping van niet-menselijke wezens houdt een mondiale existentiële bedreiging in … Fukuyama’s “einde van de geschiedenis” hield ook een “einde van de natuur” in. En deze totaal onredelijke veronderstelling hebben ons nu tot de huidige crisissituatie gebracht. De mens in het laatkapitalisme is een grootschalige geologische kracht geworden die zelfs de ecologische omstandigheden in de meest afgelegen gebieden fundamenteel transformeert.

Misschien klinkt Kohei Saito abstract voor onze laatkapitalistische oren. We zijn gewoon geraakt aan eindeloze hyperpolitieke steekspelletjes. Hoeveel stikstof boeren mogen uitstoten is evengoed een object van de politieke entertainment-industrie geworden. Het eist al onze aandacht op, terwijl net een denker zoals Saito ons eindelijk terug brengt tot de essentie van de zaak: hoe onze samenleving in structurele termen begrijpen. Collectieve actievormen ontwikkelen gaan hand in hand samen met complexe analyses aanreiken. We zullen alleszins geen verandering teweegbrengen door ons alleen in te laten met de hyperpolitiek. Het ligt in onze handen … en denken, voorbij de limieten van onze huidige tijd:

Into the edifice, under construction

From time immemorial

Drive I, too, a golden nail

Yosano Akiko, The Golden Nail (Kin no tsume)