In een zaal van de Gentse coöperatieve ‘Vooruit’ staat op een dag de 36-jarige Claeys recht zonder eerst het woord te vragen, want zij vond dat het tijd werd om nu eindelijk eens het Woord aan de Vrouwen (de titel van haar boek) te laten. Ze riep tot haar collega’s dat hun partij, de Belgische Werklieden Partij, al van bij haar ontstaan in 1885 de gelijkheid tussen man en vrouw vastgelegd had, maar dat daar tot dat ogenblik, zes jaar later, nog niet veel van te merken was. Daar de mannen van de partij niet veel interesse toonden in haar geestdriftig betoog, begon ze te citeren uit het boek van de socialistische ‘vader’, August Bebel (1840-1913), over de situatie van de vrouw, ‘Die Frau und der Sozialismus’ (1879). Ze had het boek gelezen en was bezig er delen van te vertalen. Ze drong er bij haar kameraden op aan dat het proletariaat zich moest losmaken van de kapitalistische onderdrukking. Daarbij moesten ze onthouden dat de vrouw dubbel slaaf was: ‘Ze is afhankelijk van haar werkgever, maar ook van haar man, want zonder hem heeft ze geen rechten en geen financiële zelfstandigheid. Ze moet zich te pletter werken in de fabriek of thuis om de nodige centen te verdienen, maar doodmoe toch nog het hele huishouden regelen en haar kinderen op het goede pad te houden. Vrouwen zijn een geslacht van zwakke, onwetende, bijgelovige wezens, gebukt onder tirannie en slavernij. Deze onrechtvaardigheid mag niet blijven duren en alle proletariërs moeten meewerken aan de socialistische revolutie die de bevrijding zou brengen voor alle arbeiders en op die manier ook de bevrijding van de vrouw’.
ADDENDUM
Lonen tijdens Claeys’ leven
Socialistische vrouwen eisten gelijk loon en gelijk werk, toegang tot alle beroepen en economische zelfstandigheid voor vrouwen. Deze laatste eis was al aanwezig bij vroegere utopische socialisten, maar nooit au sérieux genomen door de Belgische Werklieden Partij en syndicale milieus. De vraag is nu hoeveel vrouwen van hun loon konden leven en welke inspanningen daarvoor werden gedaan. Er waren soms grote verschillen tussen fabrieksarbeidsters, thuiswerksters en huispersoneel. Werk kon zowel vol- als deeltijds zijn. Sommige vrouwen werden betaald in natura, anderen per dag, week, enz. Een groot deel van de werkende vrouwen deden thuisarbeid en werden betaald volgens stukloon. Soms werkte het hele gezin, inclusief kleine kinderen mee, en bleef het toch maar bij een hongerloon. In elk geval mogen we aannemen dat er van gelijk loon voor gelijk werk tussen mannen en vrouwen nog helemaal geen sprake was. In de meeste industrietakken verdienden mannen in 1896 tussen 2,5 fr en 4,5 fr per dag, terwijl dat voor de vrouwen tussen 1,5 en 2,5 fr bedroeg.
Om haar betoog kracht bij te zetten, riep Claeys haar kameraden citaten toe uit Die Frau und der Sozialismus (1879) van August Bebel; bijvoorbeeld ‘Er is geen bevrijding mogelijk van de mensheid zonder sociale onafhankelijkheid en gelijkheid van de seksen’. Bovendien legde Emilie uit hoe August Bebel één van de eerste socialistische leiders was die in zijn analyse ras, klasse en sekse betrok, omdat hij dat nodig vond in de strategieën om het kapitalisme omver te werpen. Emilie kon toen niet weten dat feministen dit 120 jaar later een nieuwe benadering van ‘crosssectionaliteit’ zouden benoemen.
De kameraden van de Gentse Vooruit keken verbaasd op en vonden dat deze thema’s geen prioriteit moesten krijgen. Er waren belangrijkere zaken, vonden ze, maar Emilie Claeys gaf niet op. Ze drong erop aan dat ze haar artikels in de krant Vooruit moesten lezen. Dan zouden ze het begrijpen en haar steunen in haar acties. Emilie trachtte hen te overtuigen van het feit dat de proletarische vrouwen niet het geduld zouden hebben tot wanneer de antikapitalistische revolutie gestreden was, maar dat ze voordien voor hun rechten zouden ijveren: voor een menswaardig bestaan, voor gelijke behandeling, voor recht op onderwijs en op arbeid, en zelfs – o, nee – zelfs op stemrecht! Ze schrokken nog het meest van haar uitspraken zoals: ‘Wij, vrouwen, kunnen evenmin wachten op de redelijkheid der mannen ten onzen opzicht als de arbeiders kunnen wachten op den goeden wil der burgerij ten hunnen opzichte’. Maar van vrouwen kreeg ze een stormachtig applaus toen ze riep: ‘Waarom zouden wij voor onze rechten niet opstaan even als de mannen? Zij wij vrouwen minder moedig dan zij? Zijn wij minder bekwaam? Hebben wij minder verstand? Bezitten wij minder eigenwaarde? Neen, duizendmaal neen! Het is eer het tegenovergestelde’. Emilie schuwde de scherpe taal niet. Over de eis naar het vrouwenstemrecht zei ze: ‘Wij willen niet langer op één lijn staan met de krankzinnigen en de idioten! Wij dulden niet dat men ons langer beneden de ergste misdadigers stelle. Nevens de man vervullen wij onze plichten, nevens hem eisen wij onze rechten’.
De mannelijke vakbondsleden in de Vooruit vroegen zich af of Emilie misschien een anarchiste was, een mannenhaatster, of – nog erger – een immorele vrouw, want er werd toch verteld dat ze twee kinderen had en niet gehuwd was? Emilie Claeys is één van de feministen die haar principes toepaste in haar persoonlijk leven en daar hevig voor aangevallen werd. Ze zou een decadente, immorele vrouw geweest zijn, waaraan jonge meisjes en socialisten zich zeker niet moesten spiegelen. De moraalridders van toen en de geschiedschrijving later namen helaas dit beeld over, terwijl er veel onwaarheden in zaten. Een verguisde overspelige BOM-moeder (Bewust Ongehuwde Moeder) avant-la-lettre of een moedige, fervente socialiste-feministe die een voorbeeld wou zijn voor vele nakomelingen?
Gentse textielarbeidster
Emilie Claeys werd geboren in 1855 in een Gents katholiek arbeidersgezin, als dochter van een cabaretier en een thuisarbeidster in textiel. Ze mocht van haar ouders naar school, maar de vroege dood van haar vader en de ziekte van haar moeder maakten een eind aan die droom. Emilie moest een inkomen verdienen voor zichzelf en haar vier broers en zussen. Dat deed ze door te gaan werken in een textielfabriek en als meid-gouvernante bij twee rijke dames. Zij maakte dus uit de eerste hand de toestand mee van de Gentse textielarbeidsters in deze periode. Sommige jonge vrouwen die ‘dienden’, hadden geluk indien ze terecht kwamen bij burgers die hen een ‘opvoeding’ wilden geven in ‘goede manieren’, omgangsvormen, en soms ook enige geletterdheid wilden bijbrengen. We weten niet of Emilie Claeys dat geluk had, maar het is toch opmerkelijk dat ze als autodidact blijkbaar boeken las, zelfs een zware Duitse kanjer als August Bebel’s ‘Die Frau und der Sozialismus’, dat tijdens haar leven heel populair was.
Intellectueel had ze veel te danken aan haar goede vriendin Jacoba Maria Petronella Porreij, die zich Nellie Van Kol noemde. Nellie was Nederlandse van afkomst, feministe, pedagoge, schrijfster van kinderboeken en vier jaar ouder dan Emilie. Heel hun leven werkten ze politiek intens samen, koesterden een diepe vriendschap voor mekaar en schreven elkaar vele brieven. Dankzij onderzoek, zoals dat van Julie Carlier (UGent), hebben we nu een beter zicht op die briefwisseling en de geschriften van Emilie, en dus ook op haar ideologische motivatie. Wellicht was het deze Nellie en niet Emilie die delen van Bebel’s werk uit het Duits vertaalde. In elk geval waren ze beiden geïnspireerd door deze socialistische auteur en zouden ze hun socialisme verbinden met hun feminisme en hun pacifisme. Emilie zou dan ook een overtuigde feministe, socialiste en vrijdenker worden. Gezien haar visie over het huwelijk wilde Emilie geen echtgenoot. Ze koos voor een relatie met een gehuwde man en zou haar twee kinderen alleen opvoeden.
Wat Emilie en Nellie verder gemeenschappelijk hadden was hun religieuze opvoeding, daarna hun overstap naar het socialisme, om vervolgens, naar het einde van hun leven, terug naar het religieuze over te schakelen, wellicht door verbittering en ontgoocheling. Na haar vervroegd ontslag uit haar partijfunctie sloot Emilie zich aan bij een protestantse gemeente in Gent. Daarna ging ze bij haar dochter wonen in Gentbrugge – ook een ongehuwde moeder – en zou daar overlijden in 1943. Ondanks al haar ontgoochelingen bleef ze trouw aan haar vrienden, zoals Nellie en via haar ook aan dominee Domela Nieuwenhuis Nijegaard. Ze bleven vrienden ondanks het feit dat Nieuwenhuis ter dood veroordeeld was voor zijn activisme in de Eerste Wereldoorlog en achteraf toch trouw bleef aan de pan-germaanse gedachte.
August Bebel en de Gentse ‘roode wijven’
Emilie kon, ondanks het feit dat ze geen hogere onderwijsopleiding had genoten, Bebels analyse goed begrijpen als ervaringsdeskundige. Alleen wilde zij niet wachten op de socialistische revolutie, die de discriminatie en het onrecht dat vrouwen werd aangedaan, zou recht trekken. Bij Bebel vond Emilie argumenten om aan te tonen dat de onderdrukking van de vrouw te wijten is aan het kapitalisme. Voortgaand op de analyse van Marx creëren de arbeiders de meerwaarde van de productie, terwijl de kapitalisten steeds meer kunnen investeren en winst maken. Het loon van de arbeiders is net voldoende om hen te laten overleven. Dit systeem maakt de man tot slaaf, maar de vrouw, de echtgenote, tot dubbele slaaf. De oplossing zou dan ook liggen in de economische onafhankelijkheid van de vrouw, die pas kon bereikt worden onder het socialisme. Ook de prostitutie was volgens Bebel te verklaren door de ellende en de armoede van de arbeidende klasse onder het kapitalisme.
De Belgische Werklieden Partij liep niet hoog op met Bebels analyse. Ze waren zelfs tegenstanders van de buitenhuiswerkende vrouw, hoewel ze begrip hadden voor de gezinnen waarin de man als enige kostwinner tekortschoot. Emilie verzette zich tegen deze partijhouding en vervolledigde Bebels visie met haar eigen ideeën rond de arbeiders- en vrouwenstrijd: recht op arbeid, gelijk loon voor gelijk werk, gelijk onderwijs voor meisjes en jongens op kosten van de staat, rationalisatie van het huishoudelijk werk. Al op vrij jonge leeftijd werd Emilie lid van de Socialistische Propagandaclub voor Vrouwen, en enige tijd later, als eerste vrouw, zelfs lid van de Landelijke Raad van de Belgische Werklieden Partij. Vanuit deze functies kon ze campagne voeren voor de rechten van arbeidsters en voor het algemeen stemrecht voor beide seksen.
Emilie Claeys confronteerde de vrouwen met hun onderdrukking, maar benadrukte ook hun verantwoordelijkheid om zich van deze ‘slavernij’ te bevrijden. Haar boodschap sloeg aan, want op één betoging kon ze 1500 vrouwen mobiliseren. Met deze steun van de Gentse socialistische vrouwen, de ‘roode wijven’, kon ze op het BWP-congres van 1893 een lijst met radicale eisen voorleggen: gelijk loon voor gelijk werk, toegang tot alle beroepen voor vrouwen en mannen, afschaffing van de beschermende maatregelen voor vrouwen, co-educatie, stemrecht voor vrouwen in de industrie- en arbeidsraden, de opname van vrouwen in de bestuursorganen van de partij. Dit laatste punt was wel heel erg nodig, want in de socialistische coöperatieve – waarbij nochtans veel vrouwen aansloten – was er geen enkele vrouw in het bestuur. In de mutualiteit, de Bond Moyson, waren er in de periode van 1889 tot 1911 van de 116 bestuursleden slechts vijf vrouwen. Het congres kon niet anders dan Emilie’s motie goedkeuren, waarin zij aandrong op minstens één vrouw als lid van de Landelijke Raad van de BWP. Het was evident dat Emilie voor die functie verkozen zou worden. Ze werd zelfs afgevaardigd op het Internationale Arbeiderscongres in Zürich. Een jaar later, in 1894, zou de Belgische Werklieden Partij zich officieel verbinden tot de gelijkheid van man en vrouw in het Charter van Quaregnon. We zouden daarenboven Emilie Claeys moeten huldigen als de eerste vrouw die de genderquota verdedigde binnen haar partij, en er nog succes mee haalde ook.
Emilie Claeys was ook Vlaams afgevaardigde van de ‘Union pour la Solidarité des Femmes’, aangesloten bij de BWP. Zo had ze trouwens Nellie van Kol ontmoet, die lid was van de Nederlandstalige zusterorganisatie, de Hollandsch-Vlaamsche Vrouwenbond. Aan deze bond werkten Belgische feministen als Marie Popelin en Louis Frank mee. Omgekeerd kon Nellie, als afgevaardigde van de Vrouwenbond, deelnemen aan de congressen die georganiseerd werden door de Belgische Nationale Vrouwenraad. Het blad van de Bond, De Vrouw, veertiendaagsch blad, gewijd aan de onderlinge opvoeding der vrouwen, was van 1893 tot 1900 in redactionele handen van Emilie en Nellie. Dit gaf hen de kans om hun stem te laten horen in wat fellere bewoordingen dan ze al deden in de krant ‘Vooruit’. Uitspraken zoals ‘Kan vrij de man zijn waar de vrouw in slavenkeetnen zucht?’ en ‘Wij vrouwen van den nieuwen tijd zijn verplicht elkander bij te staan. Vereenigd konden wij de wereld overwinnen!’ zullen zeker de volksvrouwen van 1898 hebben aangesproken. Zij beseften maar al te goed dat een groot aantal kinderen meestal leidde tot armoede, ziekte en soms sterfgevallen in het kraambed of bij een abortuspoging. Voor hun radicale taal kregen Emilie en Nellie te maken met de lange arm van de wet, want het tijdschrift publiceerde informatie over contraceptiva en abortus, wat in België illegaal was. Het blad werd op de index geplaatst, maar Emilie en Nellie drukten een ‘Middelenboekje’ op duizenden exemplaren dat alom verspreid werd, met zeer concrete informatie.
Emilie en Nellie waren van oordeel dat de Liga voor de Rechten van de Vrouw, die vanaf 1892 een aantal intellectuele vrouwen groepeerde, een al te burgerlijke houding aannam, terwijl de samenwerking met de volksvrouwen wel dringend nodig was. Binnen de feministische strijd was het klassenverschil in hun ogen overduidelijk. De burgervrouwen waren meer geëngageerd in juridische gelijkheid, de arbeidsters in de concrete gelijkheid van elke dag, de materiële omstandigheden van de job en het gezin. Emilie bleef haar prioriteiten herhalen: materiële en intellectuele ontvoogding van alle vrouwen via hun recht op arbeid en recht op onderwijs gelijkwaardig met dat van jongens; gelijk loon voor gelijk werk. Ze eiste bovendien dat mannen zouden ophouden met minachting naar vrouwen te kijken en hen te kwetsen. Vrouwen moesten hun eigen verantwoordelijkheid opnemen en strijdvaardig opkomen voor hun rechten. Enkele zinnen uit haar tekst ‘Een woord aan de vrouwen’ van 1891: ‘Wij vrouwen, wij zijn slaven, minder dan de dieren, en dit met de zegen van de katholieke kerk … Wij zijn in alles onderworpen aan de man, die ons kan mishandelen, tergen en vernederen zoveel het hem goeddunkt’. Ze bekritiseert de mannen uit haar eigen partij, en de vrouwen die onder dit alles passief blijven.
Ook al waren er verschillen in strategie tussen de arbeidsters en de burgervrouwen, en was de samenwerking soms bijzonder moeilijk, toch was Emilie in staat haar persoonlijke vriendschappen met de Gentse burgerlijke feministen in stand te houden. Dat was één van haar sterktes. Uiteindelijk hadden ze hetzelfde doel voor ogen, het ‘geluk’ van alle vrouwen en gezinnen, hoewel ze dat verschillend definieerden. Bij Emilie lag de nadruk tegelijk op het geluk van het kind, van de vrouw, en van het gezin: ‘Zullen wij voor ons zelven niet sterker en gelukkiger, voor onze mannen niet aangenamer en opgewekter, voor onzen arbeid niet frisscher en voor de maatschappij niet nuttiger zijn wanneer het moederschap ons niet langer uitmergelt en aftobt, maar wanneer wij te midden van weinige, flinke kinderen een opgewekt leven leiden?’
Het moeilijke huwelijk tussen een feministe en de Belgische Werklieden Partij
Emilie Claeys had een machtig wapen in handen: van 1892 tot 1896 redigeerde ze ‘Vooruit’, het blad van de Gentse coöperatieve. Veel ideeën die ze daarin propageerde verzamelde ze nadien in enkele brochures, onder meer ‘Een woord aan de vrouwen’ en ‘Het vrouwenstemrecht’. De partijtop van de BWP was het in theorie met haar eens. Gelijkheid van man en vrouw stond nu eenmaal van bij de oprichting in de statuten van de partij, maar in de praktijk moest het allemaal niet zo’n vaart lopen. Het argument was namelijk: vrouwen wilden veelal stemmen voor de Katholieke Partij, wat de BWP electoraal zou verzwakken. Dit wantrouwen werd nog versterkt door het feit dat er in België niet enkel stemrecht bestond, maar stemplicht. In realiteit bleek dit wantrouwen ongegrond te zijn, maar de vrees voor dergelijk scenario creëerde lange tijd weerstand om ook aan vrouwen dit recht toe te kennen.
De partijtop had ook problemen met Emilie’s standpunt over de economische onafhankelijkheid van vrouwen. Het recht op arbeid, wat de BWP opeiste, was in de eerste plaats gericht op mannen, die gepercipieerd werden als de kostwinners. Enkel alleenstaande vrouwen mochten dat recht op arbeid claimen indien dit echt nodig was. Anders zouden vrouwen een bedreiging vormen voor de arbeid van mannen. Bovendien zouden de moraal en het goede gezin eronder lijden. De BWP en de socialistische vakbonden huldigden deze principes nog tot het einde van de negentiende eeuw. De plaats van de vrouw was thuis. Dat was haar lot. Emilie Claeys ging in haar analyse veel verder dan de partij en haar satellietorganen. Vrouwen konden volgens haar nooit financieel onafhankelijk worden wanneer ze maar de helft verdienden van de mannen voor gelijkaardig werk. En vaak kregen vrouwen geen toegang tot de vele ‘mannenjobs’. De partijtop vreesde echter dat vrouwen oneerlijke concurrentie zouden teweegbrengen op de arbeidsmarkt vanwege hun lagere lonen en weigerden daarom vaak hun steun aan vrouwenacties en vrouwenstakingen.
Een vrij huwelijk en vrije seks?
Een ander geliefd onderwerp van Emilie Claeys was seksualiteit, een absoluut taboe voor zowel de partij als de samenleving in het algemeen. Men sprak wel vaak over het gevaar van prostitutie, maar zelden of nooit over seksuele vraagstukken, zoals geboortebeperking, anticonceptief gedrag of abortus. Emilie deed dat wel, vanuit haar neo-Malthusiaanse overtuiging, weliswaar onder de schuilnaam ‘Lilian’, omdat deze praktijken in België illegaal waren.
Vanaf het tweede kwart van de negentiende eeuw ontstond in Engeland een beweging, genoemd naar Thomas Malthus, om geboortebeperking in te zetten als remedie om de sociale en economische problemen ten gevolge van overbevolking te beheersen. Emilie werd lid van deze stroming, en ontmoette er feministe Aletta Jacobs (1854-1929), de eerste vrouwelijke arts in Nederland, die een medestandster van Emilie bleek te zijn op veel terreinen. Aletta was ervan overtuigd dat de vrouwenkwestie een sociale kwestie was. Dat ervaarde ze maar al te goed in haar dokterspraktijk. Tijdens haar gratis consultaties kreeg ze veel winkelpersoneel over de vloer met allerlei fysieke vervormingen en vrouwenziektes, omdat ze zoveel uren per dag staande moesten doorbrengen. Als werkgevers niets aan de situatie wilden veranderen, moest het maar via wetgeving gebeuren. Aletta ging verder dan de meeste andere feministen door op te komen voor een kortere werkdag, zonder vermindering van loon. Er moest een wet komen op het minimumloon, maar dan moesten vrouwen zich wel aansluiten bij de vakverenigingen van de mannen. Vrouwen uit de kwetsbare klassen moesten meer bescherming krijgen op het vlak van gezondheid.
De eensgezindheid tussen Emilie en Aletta Jacobs bleek ook in verband met het huwelijk. Volgens hen formaliseerde en legaliseerde het huwelijk de ongelijkheid tussen man en vrouw. Daarom waren ze voorstander van ‘het vrije huwelijk’, waarbij we ons geen seksuele losbandigheid moeten voorstellen, maar een contract tussen twee volwassen personen die op voet van gelijkheid wensen te leven. Aan diegenen die beweren dat het huwelijk ten onder zal gaan door vrije anticonceptiva, antwoordden zij dat net het omgekeerde zou gebeuren. Zonder controle over zwangerschappen kon het huwelijk niet leiden tot geluk. De echte, ware liefde kan pas ontstaan tussen partners die vrij voor mekaar en voor seksualiteit kiezen. De reglementering rond prostitutie, die een vrijgeleide is vanwege de staat en de dubbele moraal man/vrouw in stand houdt, moest afgeschaft worden. Bovendien moesten alle ongelijke behandelingen tussen man en vrouw in de huwelijkswetgeving verdwijnen en de gelijkheid man-vrouw moest in de grondwet worden ingeschreven.
Vrouwen zoals Emilie, Nellie en Aletta vonden het hun plicht jonge meisjes te waarschuwen tegen het ondoordachte huwelijk en ondoordacht vruchtbaarheidsgedrag. Zolang ze geen controle hadden over hun lichaam, en zolang ze de huishoudelijke taken niet verdeelden tussen hen en hun echtgenoten, zouden ze slaaf blijven in het huwelijk en op het werk. Op die manier zouden ze ook niet in staat zijn om te participeren in de socialistische partij, vakbond en coöperatieve. Volgens hen moesten jonge meisjes goed nadenken vooraleer ze de verbintenis van het huwelijk aangingen. Emilie verwoordde het als volgt: ‘Voor mij is de instelling van het huwelijk zinloos zolang het plaatsvindt tussen partners die volgens de wet ongelijk zijn. Door te huwen verkoopt de vrouw niet enkel haar lichaam maar ook haar geest. Vrije liefde is volgens mij enkel mogelijk als een seksuele relatie ontstaat uit liefde, niet gebonden aan het formele huwelijk dat immoreel is omdat het de vrouw tot de slaaf maakt van de man’.
Emilie als immorele, vrijdenkende vrouw?
Emilie joeg de gehele tijd de partijtop tegen zich in het harnas. Haar aanvallen op het huwelijk, haar pleidooien voor vrije liefde en seksualiteit of haar visie op vrouwenarbeid vielen niet in goede aarde. Bovendien kreeg ze het hele parlement over zich heen als toonbeeld van een immorele vrouw, uitspraken waarbij de katholieke pers, zoals de antisocialistische krant Het Volk, nog wat meer olie op het vuur gooide. Ook veel socialistische leden waren niet gelukkig met Emilie’s standpunten. Volgens hen was geboortebeperking een kapitalistisch middel om de proletarische klasse te verzwakken. Dit was zelfs een argument van een socialistisch leider die toch bekend stond om zijn feministische sympathieën, Emile Vandervelde.
Wat moest de partijtop met Emilie aanvangen? Men kon haar niet zomaar uitsluiten uit de partij omdat ze sinds 1893 verkozen was in de Landelijke Raad van de partij. Hoewel historici het oneens zijn over de vraag of Emilie buitengezet werd door de partij of zelf ontslag nam, maakt het niet zo’n verschil. In deze discussie is het dan ook opmerkelijk dat ze, na dat gewild of ongewild ontslag in 1895, tot 1900 bleef voortwerken als redactrice van het blad ‘De Vrouw’, waarin ze samen met haar vriendin Nellie toch nog haar ideeën kon blijven propageren. De partijtop heeft haar dus wellicht onder druk gezet, en was ongetwijfeld opgelucht toen ze wegging. Ook de socialistische vrouwen wilden liever dat ze niet meer in het openbaar verscheen, zoals blijkt uit een brief die Emilie in 1900 schreef naar haar vriendin Nellie, waarin ze schreef dat ze niet meer welkom was op het laatste socialistische congres dat ze bijwoonde. Volgens die brief was het de nieuwe leidster, Isabelle Gatti de Gamond, die dit namens de meerderheid van de vrouwen had duidelijk gemaakt.
Gelukkig had Emilie een breder netwerk dan enkel de kameraden van de BWP. Als vrijdenkster had Emilie goede contacten met vrijdenkersverenigingen die positief stonden tegenover veel van haar ideeën, inclusief het neomalthusianisme. In 1893 legde ze op het congres van de vrijdenkers in Herstal een rapport voor over de situatie van de vrouw. In 1894 verspreidde ze de brochure ‘De middelen ter voorkoming van grote gezinnen’ van de Nieuw-Malthusiaanse Bond, maakte reclame voor deze brochure in haar blad ‘De Vrouw’ en maakte in haar artikel ‘Een ernstig woord’ onder de schuilnaam Lilian reclame voor deze Bond en de brochure. In de brochure werd heel concreet gesproken over de verschillende anticonceptieve middelen, inclusief verwijzingen naar vroedvrouwen bij wie men terechtkon voor abortus. Deze brochure leidde tot een huiszoeking bij haar en bij De Vooruit, maar men kon geen eigenlijke overtreding van de wet aantonen.
Ondanks de slechte reputatie die een ongehuwde moeder kreeg, leefde Emilie Claeys volgens haar principes door ongehuwd te blijven en twee kinderen groot te brengen. Voor haar was het persoonlijke politiek. Voor de meeste tijdgenoten was dit overspel, strafbaar en openlijke schande.
Overspel
De socialistische vakbond, waarvan Emilie Claeys een actief lid was, keek de andere kant op. Zijn taak was immers de sociaaleconomische rechten van de arbeiders te beschermen, niet de seksuele vraagstukken. Hetzelfde gold voor de socialistische partij die lange tijd vrouwenvraagstukken en seksualiteit in het bijzonder, uit de weg ging. Het levensverhaal van Emilie Claeys deed dienst als groot afschrikkingsmiddel in de antisocialistische moraalboekjes, zoals ‘het boekje voor de jonge werkmeisjes’: ‘De godvruchtige textielarbeidster Emilie Claeys was op weg om kloosternon te worden, toen ze de schat van het geloof verloor na het lezen van één boek. Uiteindelijk werd zij een vooraanstaande Gentse socialiste en uitgeefster van het dagblad ‘Vooruit’. Dit moest elk meisje tot nadenken stemmen: ‘Wees voorzichtig, mijn kind, en lees nooit, nooit hunne schriften’. Emilie’s reactie bleef niet uit: ‘Hoe zullen wij medestrijden in de grote strijd voor de bevrijding van onze kunne en onze klasse, indien wij jaar in jaar uit, altijd een kind wachtende zijn of er één aan onze rokken hebben hangen, tot dat wij, door zorg en arbeid afgetobd, te oud en te suf zijn om nog iets degelijks in de maatschappij te verrichten?….van een kleine bende goed doorvoede, goed onderwezen proletariërs is feitelijk meer te vrezen dan van een grote schare ontzenuwde hongerlijders’.
Ondanks haar enorme strijdlust besliste Emilie de eer aan zichzelf te laten en ontslag te nemen uit de Landelijke Raad van de Belgische Werklieden Partij. Wellicht was het uit diepe verbittering dat Emilie al op 40-jarige leeftijd haar politieke loopbaan stopzette en zich, samen met vriendin Nellie, aansloot bij het Leger des Heils, een evangelische kerkgenootschap. Haar enorme inzet voor de werkende vrouw en de socialistische partij leidden wel tot enkele resultaten, maar haar syndicale en journalistieke loopbaan waren van korte duur. Ze trok zich terug precies op een moment waar in de stad en de regio Gent de socialistische vrouwenbeweging een grote bloei kende en kon rekenen op massale betogingen. Ze zou troost vinden bij Nellie die haar ook op het religieuze pad bracht. Na het verdwijnen van Emilie Claeys uit de partij, zwegen de socialisten over dit heikele punt van seksualiteit en sloten zich aan bij de burgerlijke moraal. Geboortebeperking werd een individuele zaak; informatie erover zou niet meer gepubliceerd worden. In 1889 sloten de socialisten de debatten over seksualiteit en geboortebeperking af. Deze stilte zou duren tot de jaren 1930, met feministen als Isabelle Blume.