Jelle Versieren is naast lid van de Raad van Bestuur van Masereelfonds ook economisch historicus en onderzoeker aan de Universiteit Antwerpen, gastdocent aan de UGent en U A’pen.
De term globalisering is conceptueel gemeengoed geworden in hedendaagse debatten en roept zeer heftige reacties op : men spreekt over de Mcdonaldisering van alle continenten. Tegenstanders van de culturele globalisering hebben grote bedenkingen bij de “culture industry” die dreigt alle culturele diversiteit te vernietigen. Waardevolle culturele beleving is niet opgewassen tegen de gemakkelijk verteerbare televisie en digitale eenheidsworst. Een algemene verschraling van informatieverschaffing die grotendeels afglijdt naar luchtledige “infotainment”. Centraal hierbij staat de kracht van de vermarkting en standaardisering van unieke persoonlijke en sociale communicatie. Voorstanders beweren dan weer net dat culturele globalisering van ons kosmopolitische burgers maakt : de “global village” die culturele vooroordelen opzij schuift.
Politieke globalisering betreft het debat over supra-nationale instellingen (bv. de EU) en de toekomst van nationale staten. Voor zowel liberalen als bepaalde strekkingen binnen links is de nationale staat op sterven na dood. De 21ste eeuw wordt politiek geografisch ingevuld door macro-niveaus die de nationale belangen overstijgen. Anderen zijn dan weer overtuigd dat steden sites van politieke transformatie zijn. Aan de andere kant van het spectrum heb je zowel rechtse als linkse mensen die de nationale soevereiniteit beschouwen als een conditio sine qua non voor een levensvatbare democratie. In het hart van dit debat zijn er vragen omtrent democratische representatie, zelfbeschikking en imperialisme.
Economische globalisering gaat in wezen over de politieke economie van het geglobaliseerde kapitalisme. Aan de ene kant beweren liberalen dat de globalisering grotere voorspoed met zich meebrengt. Protectionisme is des duivels, vrijhandel is het recept voor economische groei voor alle landen. De economische tegenstellingen zouden dus door de globalisering gradueel verkleinen. De linkerzijde bekijkt de zaak evenwel meer materialistisch. Voor linkse onderzoekers is het duidelijk dat globalisering eerder een nieuwe fase in de concentratie en centralisatie van het kapitaal heeft ingeluid. Een kleiner aantal monopolies bezit een groter deel van de rijkdom. En hierbij komt het fenomeen van financialisering om de hoek kijken: kapitaalmarkten die deze monopolisering verder uitdiepen. De huidige financialisering van de kapitaalmarkten valt niet te vergelijken met de vooroorlogse crisis van het financieel kapitaal. In de jaren 20 was er een vervlechting van industrieel en financieel kapitaal in een poging het winstvolume te vergroten via controle over productie. De huidige financialisering stoot vele productie-activiteiten af via het mechanisme van kapitaalmarkten om zoveel mogelijk rente-inkomsten te genereren. Het daadwerkelijk bezitten van productiemiddelen is eerder een risico dan een voordeel geworden. Wat van tel is, is het controleren van de geldstromen tussen monopolistische moederbedrijven en ontelbare onderaannemingen. Dividenden zijn daarbij belangrijker dan productie-efficiëntie en technologische innovatie. Financialisering betekent dus een onoplosbare contradictie tussen winst via productie en rente via kapitaalmarkten. In een notendop, wat kan nog beschouwd worden als de “reële economie”?