Anders dan vaak gedacht pleitte Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) nooit voor een retour à la nature. De formule staat nergens in zijn omvangrijke oeuvre, maar werd al vroeg bedacht door zijn eerste bewonderaars, die ze gretig aan de meester toeschreven. Ze symboliseert zo een van de vele misverstanden die rond zijn werk gegroeid zijn.
In deze lezing proberen we te begrijpen waarom J.-J. Rousseau weliswaar gefascineerd was door een oorspronkelijke natuurstaat, maar niet voor een retour à la nature kon pleiten. Hij geloofde graag dat de geschiedenis zou begonnen zijn in een natuurgegeven paradijselijke harmonie, maar was er evengoed van overtuigd dat de overstap naar meer gesofisticeerde maatschappijvormen, ook al was die allesbehalve een onverdeelde zegen, onomkeerbaar was. Hij kon dus alleen oproepen tot uiterst artificiële constructies, die de voordelen van de verdwenen natuurstaat enigszins benaderden.
Als de tijd het toelaat, gaan we nadien nog even in op een meer recent misverstand. Ondanks zijn gedreven bladzijden over de natuurstaat en en zijn diverse pogingen daar iets van te herstellen was J.-J. Rousseau allesbehalve een vroege groene jongen. ‘Natuur’ blijft bij hem vooral een filosofisch begrip en zijn landschapsbeschrijvingen vallen, op een zeldzame uitzondering na, opvallend schematisch uit. Het idee dat de mens zijn natuurlijke habitat echt zou kunnen beschadigen bleef in de achttiende eeuw in vergaande mate onvoorstelbaar en J.-J. Rousseau was op dat vlak geen uitzondering.
Online lezing door: Paul Pelckmans, em. hoogleraar Frans en Algemene literatuur