Interview met Harold Polis, afgenomen door Jelle Versieren
Vanaf 1 juli bestaat uitgeverij Polis niet meer, uitgeverij Pelckmans heeft beslist om het fonds op te doeken en onder te brengen bij de moederonderneming. De coronacrisis heeft dus een enorme schokgolf veroorzaakt binnen de boekenwereld. De verkoop van non-fictie boeken kreeg een forse knauw, wat dan een geleidelijke transformatie van het boekenvak met zich meebracht. Harold Polis staat sinds jaar en dag in het boekenvak. Samen bespreken we het heden en de toekomst van het boek.
Laten we onmiddellijk met de deur in huis vallen. Hoe is het gesteld met onze leescultuur?
Wel, de cijfers spreken voor zich. Het laatste decennium is een ontlezingsgolf ontstaan in West-Europa. Laten we starten met Vlaanderen. Helaas bestaan in België weinig statistische instituten die sociologische tendensen opvolgen, zeker wat betreft vrijetijdsbesteding. De overheid peilt af en toe naar onze socio-culturele patronen. Wat betreft de “leescijfers” zien we toch een evolutie in Vlaanderen ontstaan. In 2011 bestelde onze Vlaamse minister voor Cultuur een globale studie naar het leesgedrag van mensen. Hieruit bleek dat ongeveer de helft van de volwassen Nederlandstalige bevolking graag een boek ter hand nam als manier om vrije tijd in te vullen. Bepaalde vermoedens werden hierbij ook bevestigd: hoogopgeleiden en vrouwen lezen meer. Het zijn vooral arbeiders en zelfstandigen die in veel mindere mate zich inschrijven in een leescultuur. Er is een grote maar. In globo werd ook opgemerkt dat maar een op de acht van de Vlamingen een doorwinterde bibliofiel is – en deze bevinden zich quasi uitsluitend bij de hoger opgeleide profielen. Dan is er natuurlijk nog de vraag welke soort boeken worden aangeschaft. Ongeveer een derde van de lezers kopen binnen de sectie non-fictie daadwerkelijk ook kwaliteitsvolle werken; reis- en kookboeken worden een pak meer aangeschaft. Deze cijfers tonen aan dat ongeveer twintig procent van de Vlamingen non-fictie boeken ter hand nemen om hun algemene culturele en maatschappelijke bagage te ontwikkelen. Omgekeerd was er ook, althans voor 2011, goed nieuws. We kunnen aan de hand van partiële cijfers uit vroeger onderzoek een inschatting maken hoe het leesgedrag evolueerde tussen 1994 en 2011. En deze cijfers volgden alvast ons intuïtief aanvoelen niet. Een kleine twintig jaar vroeger lazen mensen namelijk iets minder in termen van frequentie en kwantiteit.
Maar aan de hand van de verkoopscijfers van de afgelopen tien jaar denk ik toch dat we kunnen spreken over een ontlezingsgolf. Wat betreft het daadwerkelijke gedrag in de hedendaagse tijd moet ik wel afgaan op het uitstekende opvolgingssysteem door de Nederlandse overheid. Opnieuw bevestigen de Nederlandse studies dat hoger opgeleiden meer lezen, alsook vrouwen. Maar uit hun recente cijfers blijkt dat er een fundamenteel generatieverschil bestaat qua leesgedrag. Sinds 2011 zijn jonge lezers massaal beginnen af te haken. Veellezers zal je vinden bij mensen ouder dan 50 jaar: de babyboomers en Generation X. Wanneer we kijken naar de recentelijk afgestudeerde Millenials en de eerste jongvolwassenen van Generation Z, dan blijkt dat zij massaal onderhevig zijn aan een proces van ontlezing. In kwantitatieve termen lezen Millenials drie keer minder dan de oudere generaties, en deze trend is identiek bij Generation Z. Maar een op de vier Millenials zal een keer per week een boek lezen, terwijl dat voor de oudere generaties toch kan oplopen tot de helft. Het cijfer van de jongere generaties die nooit een letter lezen is hierbij nog het meest verontrustend: quasi de helft leest dus gewoonweg niet meer.
De lezende jongere generatie kiest wel massaal voor het snelle nieuws via digitale kanalen. Er bestaat dus ook een generatieverschil voor welk soort materiële informatiedrager men kiest. Wat wel alarmerend is, is dat de gemiddelde leestijd ook bij jonge hoogopgeleiden significant begint te dalen. Dit kan ook misschien verklaren waarom minder en minder kranten of uitgeverijen staan te springen voor het publiceren van langere teksten. De sector ondergaat een proces van aanpassing aan deze gewijzigde manier van lezen. Een verband bestaat ook tussen digitale drager en leeswijze. Degenen die via digitale weg informatie opsnorren, bekijken informatie eerder als een snelle hap dan een zaak waarvoor men uitgebreid de tijd neemt. Ook is door internationaal onderzoek uitgewezen, uitgevoerd door psychologen en sociologen, dat digitaal lezen op een meer oppervlakkige manier gebeurt in vergelijking met de papieren “analoge” wijze. Met andere woorden, digitaal lezen zorgt voor minder ontwikkelde leesvaardigheden (bijvoorbeeld het begrijpend lezen van een tekst), wat ook zijn repercussies heeft op vlak van algemene cognitieve vaardigheden. Het brein wordt minder getraind in een langdurige focus op een tekst. Dit blijkt ook uit de manier waarop Millenials digitale communicatie consumeren: ze zullen dit frequent doen met gedeelde aandacht voor andere activiteiten (“taskswitchen”). Ook blijkt de technologie van ereaders minder geschikt te zijn om het brein te faciliteren in aandachtig lezen. Een papieren exemplaar zal de lezer beter ondersteunen in het verwerken van informatie.
Hoe verklaar je dit generatieverschil?
Het is alleszins niet de schuld van individuen. De verklaring moet gezocht worden op structureel niveau. Ik bekijk de huidige evolutie vanuit de longue durée. Tot het interbellum kan je stellen dat de burgerlijke leescultuur de plak zwaaide. Het was een kleine groep aan hoogopgeleide mensen in financiële rijkdom die de hoge cultuur wisten te monopoliseren als een manier van leven. Een tegenbeweging bestond reeds in de arbeidersbeweging. Zij hadden als doel de doorsnee arbeider te laten kennis maken met deze cultuurartefacten. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond een nieuwe dynamiek gebaseerd op twee pijlers. Ten eerste was er een akkoord tussen burgerij en arbeidersbeweging om de sociale welvaartstaat uit de grond te stampen. Welvaart werd ook mogelijk voor degenen die werkten met hun handen. Ten tweede ontstond, vanaf de jaren 1960, de democratisering van het onderwijs voor de kinderen van deze welvaartstaat. De cultuur- en kennisproductie werd opgesteld voor getalenteerde mensen uit bescheiden middens. En deze democratisering was een groot succes. We kunnen stellen dat zowel de vooroorlogse burgerlijke cultuur als de naoorlogse democratisering een cultuurdividend hadden gecreëerd. Er bestond een algemene maatschappelijke constellatie waarin een leescultuur actief werd bevorderd. En dit dividend bleef opbrengen tot aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Helaas hebben we te lang geteerd op dit dividend, we namen het als een vanzelfsprekend element in onze samenleving. Het dividend is dood. En we kunnen dit afleiden van de cijfers. Ik haal mijn inspiratie ook uit de geschriften van de Franse geschiedfilosoof Rémi Brague, die benadrukte dat een cultuur zichzelf steeds moet heruitvinden. Vanuit deze optiek denk ik dat we momenteel in een fase zitten van een evaluatie van de spanningen tussen onze overgeleverde tradities: het burgerlijk elitair ideaal, de democratisering van onze kennisproductie en ook de volledige secularisering van onze samenleving. Dit hangt samen met welke waarde we nog zullen hechten aan een levendige leescultuur.
Kan je hierbij spreken over een mondiale trend?
Ja en neen. Veel laatmoderne samenlevingen worden geconfronteerd met het fenomeen van ontlezing ten voordele van een digitale beeldcultuur. Maar de tendens hoeft niet steeds zo uitgesproken te zijn als in de Lage Landen. In de jaren 1990 ontstond in Frankrijk reeds de vrees dat hun befaamde literaire tradities bedreigd werden door de invloed van de commerciële audiovisuele industrie. Ook was het duidelijk dat in Frankrijk socio-geografische verschillen zich begonnen te manifesteren. Parijs bleef nog steeds de hoofdstad van de leescultuur, terwijl pakweg in de noordelijke regio’s deze cultuur rake klappen kreeg. De Franse overheid richtte zich tot de academische expertise, die er op vlak van humane wetenschappen bestaat in overvloed, en de waardering voor de academische kennis bracht onmiddellijk resultaten met zich mee. De aangeboden analyses waren de hoeksteen van een coherent overheidsbeleid, waarbij alle spelers aan tafel zaten: het onderwijs, de cultuursector, etc. Het doel was om een leescultuur opnieuw te vitaliseren, waarbij elke sector op hun beurt voldoende technische en financiële middelen ter beschikking kreeg. In Frankrijk kan je gedegen literatuurwerken aanschaffen voor tien of vijftien euro. Literatuur is daar alvast op vlak van inkomenspolitiek geen elitaire bedoening. Het resultaat is dan ook verbluffend: Frankrijk kent meer lezende jongeren dan twintig jaar geleden. De hoogopgeleiden in Frankrijk zijn op vlak van het accumuleren van maatschappelijke cultuurbagage ver vooruit op de Vlaamse casus. En dit geldt ook voor de kennis van andere talen. In de Franse academische wereld maakt men een snelle inhaalbeweging wat betreft het zich eigen maken van pakweg de Engelse taal. Onze jongeren zijn niet meer het embleem van de befaamde Belgische meertaligheid.
In Vlaanderen bestaat er quasi geen coherent beleid. Hier bestaat eigenlijk de geest van de chaotische laissezfaire; men denkt dat de dingen zichzelf wel zullen oplossen. Het departement Cultuur wordt steevast stiefmoederlijk behandeld, en in het Onderwijs staat de leescultuur weinig op de agenda. Dan moet je ook niet verbaasd zijn dat uit recent PISA-onderzoek blijkt dat onze jongeren minder en minder leesvaardigheden bezitten. Hopelijk zullen beleidsmakers stilaan beseffen dat Frankrijk het lichtend voorbeeld is op vlak van het cultiveren van een humanistisch idee over de letteren, terwijl in Vlaanderen we van geen hout pijlen weten te maken. En de gevolgen reiken verder dan uitsluitend de directe onderwijsresultaten. De kwaliteit van de pers bij zowel onze Zuider- als Oosterburen opvallend beter dan in onze eigen regio. En wat met onze befaamde kenniseconomie? Je kan geen kenniseconomie managen wanneer de eigen burgers een onvoldoende cognitief raamwerk bezitten om deze economie te bemannen.
Ik ben een groot liefhebber van cultuurfilosoof Harold Bloom en de Duitse literatuurwetenschapper Gerhard Lauer. Bloom was een conservatieve cultuurpessimist. Hij aanzag de komst van het consumentisme en de massasamenleving als twee golven die de oude idealen van een humanistische leescultuur bedreigden. Hij vreesde voor een algemene nivellering van de manier waarop we cultuur produceren. En deze evolutie merkte hij ook op in het onderwijs. Hij was dus een absolute voorstander van de lat zo hoog mogelijk te leggen voor leerlingen en studenten. Hij was voorstander van kennisoverdracht op niveau, waarbij bijvoorbeeld een literair canon doorploegen een verplichting was voor iedereen. En deze visie vind ik momenteel ook terug bij Gerhard Lauer. Hij schrijft vurige pleidooien om wat als “hoge cultuur” doorgaat te blijven verdedigen. Inhoud moet primeren, zowel op vlak van het onderwijs als in de culturele sector. Zelfs wanneer die inhoud moeilijk blijkt te zijn om te verwerken voor het brein. Dit is ook de reden waarom hij ook het idee van een papieren boek hoog in het vaandel draagt.
Wat deze denkers bindt, is de diepe wens om het maatschappelijk potentieel aan kritisch denken niet te verkwanselen. Zij worden gedreven door een fundamenteel gevoel van verlies, een verlies aan waardevolle cultuurhandelingen. En deze bezorgdheid is overigens niet iets wat alleen de naoorlogse denkers onder de aandacht brachten. Reeds in de zeventiende eeuw vond je in de geschriften van Blaise Pascal morele vertogen over hoe de mens altijd dreigt te verzanden in zijn eigen beperktheden. Hoe de mens worstelt met het feit dat hij zijn eigen intellectuele reikwijdte moet vergroten. Want anders verglijdt deze kortzichtige mens in een abjecte staat van domheid.
Cultuurpessimisme. Het grote woord is eruit. Met in gedachten Freuds cultureel onbehagen en Julien Benda’s zweepslagen over de rug van de intellectuele klasse als degenen die de ratio moedwillig in de steek lieten. Bent u een cultuurpessimist?
Neen, eigenlijk niet. Ik ben eerder een realist en een naturalist. Ik stel vast wat momenteel gaande is op vlak van ontlezing, en ik wil via een samenspel tussen politieke actoren en civiele spelers de leescultuur terug op het voorplan zetten in Vlaanderen. Voor mij is een literaire cultuur een levendige cultuur. Ik wil niet uitsluitend de conservator zijn van voorgaande periodes. Een leescultuur bestaan uit handelingen binnen een bepaalde context, het is geen statisch gegeven. We kunnen nooit meer de vroegere context terugbrengen. Maar we kunnen wel bepaalde handelingen ondersteunen en promoten. Een vernieuwde leescultuur in een digitaal tijdperk. We moeten alle initiatieven aanmoedigen die kennisvormen cultiveren en delen met de samenleving.
Wat is het alternatief? Ontlezing zal onvermijdelijk een democratisch deficit met zich meebrengen. Onderzoekers zijn het roerend eens. Lezende mensen zijn door de band genomen meer genuanceerd over maatschappelijke kwesties. Ze zien meer de waarde in van dialogisch denken met de ander, ze beschouwen beredeneerde betogen als waardevolle elementen in politieke discussies. Met andere woorden, een levendige leescultuur hangt samen met een algemene pedagogie van het denken. De ontlezing staat aan de kant van het “niet-denken”. Ik ben dus een volbloed democraat, dus ik zie geen heil in het verzanden in pessimisme. De situatie duwt mij net naar een idealistische positie: ik wil de negatieve spiraal ombuigen. Het zit niet in mij om mij te wentelen in een klaagzang over het verval van een/de cultuur. Wat een groot probleem hierbij vormt, is dat de politieke wereld de connectie tussen valabele kennisvormen en maatschappelijke discussie heeft doorgeknipt. Zij hebben via hun eigen praktijken –bijvoorbeeld de steekvlampolitiek– de legitimiteit van het doordacht denken ondermijnd. Het belang van feitelijke kennis staat meer en meer haaks op de eigen doelstelling om electoraal te scoren met om het even wat. Discursieve willekeur heerst binnen politieke kringen, en veel politici schuren aan bij het idee van een “spontaan” anti-intellectualisme in de onderbuik van samenleving. Maatschappelijke debatten worden dan op hun beurt luchtledig en zeer herhalend, en juist het gebrek aan doordacht beleid stuurt juist verder ongenoegen aan. Oorzaak en gevolg. Een cultuur die het weldoordacht denken hoog in het vaandel draagt, zou deze willekeur aan de kaak kunnen stellen. Een leescultuur vaccineert de samenleving voor deze vormen van “niet-denken”.
Een andere zaak is dat we dringend moeten afstappen van het instrumentele denken. Niet alles hoeft in onmiddellijke functie te staan van economische meerwaarde. Dit denken staat haaks op het idee van het humanisme en haar ideaal van het algemeen ontwikkelde individu. Je kan de voordelen van een leescultuur niet kwantificeren. We kunnen geen BNP-cijfer kleven op de aanwezigheid van een vitale leescultuur. Dit is trouwens ook de reden waarom de humane wetenschappen binnen de academische muren onder druk staan. Een Master in Business Administration staat in volledige functie van het produceren van die economische meerwaarde, een diploma klassieke filologie bestaat daarentegen uit humanistische waarden. Het resultaat is dat we mensen opleiden tot uitstekende managers die tegelijkertijd niet meer het raamwerk bezitten om een korte tekst op papier te zetten. Deze logica vindt ook ingang bij onze boekenproductie. Meer dan ooit wordt lezen gelijkgesteld aan hedonistische consumptie, lezen als een kortstondige verstrooiing in een maatschappij gedreven door een verslaving aan impuls-ervaringen. Lezen moet plezierig zijn, of de mensen haken af. Maar mensen moeten in de eerste plaats lezen om zichzelf te vormen en een cultuurideaal uit te dragen. Onze dominante beeldcultuur daarentegen is veel meer compatibel met deze hedonistische voorkeuren.
Hoe kan de culturele sector de leescultuur bevorderen?
Wel, een eerste vereiste is om voldoende op de hoogte te zijn van de complexe problematiek en de talrijke uitdagingen. Ten eerste is het duidelijk dat in onze laatmoderniteit de kunst van het lezen zeer ongelijk verdeeld is over de bevolking. Maar dat ook de cultuurconsumptie zeer versnipperd is geraakt. Mensen bezitten geen vaste identiteit meer. Ze zijn allen onderhevig aan het proces van een geatomiseerd individualisme. Wat hen determineert als culturele wezens, valt niet meer terug te leiden tot een gemeenschap waarin zij leven. Dus is het voor het boekenvak ook moeilijker geworden om een afgelijnd publiek te vinden. Terwijl de commerciële druk om rendabel te zijn groter is dan ooit. Dan is het ook voor zowel uitgeverijen en de persorganen een veel veiliger optie om te koketteren met een aanbod dat genivelleerde eenheidsworst is, om op die manier dan nog de grootst gemene deler aan te spreken. We beschouwen ons allen als unieke individuen, maar op vlak van cultuurconsumptie kopen we meer dan ooit dezelfde geserialiseerde producten.
Ten tweede kennen we een dubbele evolutie op vlak van algemene cultuurproductie. Enerzijds hebben we op korte periode een mondialisering ondergaan van populaire cultuurproductie. Dezelfde popjingles hoor je in elke uithoek van deze planeet. Op vlak van beeldcultuur consumeren we meer dan ooit dezelfde gestandaardiseerde films en series. Anderzijds heeft ook de “hoge cultuur” een transformatie ondergaan. Tot de laatste eeuwwisseling bestond er een sterke traditie van transnationale uitwisseling van literaire tradities. Er bestonden internationale auteursgemeenschappen. Deze traditie is aan het eroderen in WestEuropa, auteurs verschuilen zich binnen de veilige nationale grenzen. We zijn hierbij een vorm van openheid aan het verliezen. Met het verlies aan humanistische idealen komt ook het idee van universalisme onder druk te staan. Het is dus aan organisaties zoals het Masereelfonds om ook vreemdtalige werken te promoten. Een meertalige leescultuur is even noodzakelijk voor een open samenleving.
Ten derde heerst er het “retail-probleem” bij de boekensector. In mensentaal, ik geloof dat er nog steeds een afdoende publiek bestaat voor “moeilijke” boeken. Alleen blijkt het voor uitgeverijen of culturele organisaties zeer moeilijk te zijn om deze werken aan de man te brengen. Het is ook een probleem van distributie. Veel mensen kennen waardevolle initiatieven zoals het Masereelfonds niet, terwijl het potentiële publiek wel bestaat. De vraag is dus ook een van distributie tussen organisatie en de finale consument. En dit vraagstuk draait dan ook rond allerhande financiële en technische issues. Ik ben dan ook geneigd om de positieve aspecten van de nieuwe technologieën aan te wenden om hoogwaardige cultuurproductie dichter bij de mensen te brengen. We moeten dus ook absoluut niet vervallen in een aversie voor technologische veranderingen.