Hieronder volgen enkele kanttekeningen bij het recent neoliberaal en Vlaams-nationalistisch regeerakkoord. Dit akkoord illustreert hoe de afscherming van het winstbejag en de identitaire heerszucht, met de zegen van de christendemocratie, zich kunnen vinden in de repressie van de kritiek en tegenspraak. De aanval op het kritisch burgerschap en op de participatieve democratie is tekenend voor een regering, die meer geeft om het koesteren van het establishment dan om een solidaire samenleving van maatschappelijk betrokken burgers.
Het Vlaams regeerakkoord heeft terecht heel wat verontwaardigde reacties uitgelokt omwille van zijn insteek tot maatschappelijke uitsluiting en xenofobie bevorderende klemtonen. De afbouw van een breed gedragen sociaal-cultureel beleid, de afwezigheid van een ecologische politiek die naam waardig, en het gebrek aan enige vernieuwende visie op energiewinning en -beheer, hebben de afwijzing alleen nog in kracht bijgezet. De eenzijdig opgelegde budgettaire besparingen ten laste van structuren die maatschappelijke ontvoogding en integratie promoten, voltooien het beeld van een eng nationalistische en ongegeneerd discriminerende bewindsploeg, die de belangen van een financiële elite dient. Dit verklaart de weerzin voor elke mogelijke sociale kracht die op een kritische manier poogt de samenleving verder te democratiseren. Het mag geen twijfel lijden dat er een hoge nood bestaat aan een breed georganiseerd verzet van en uit de samenleving. Het zou evenwel een vergissing zijn de huidige coalitie en zijn misprijzende politiek ten aanzien van de bevolking af te doen als een historisch accident. Het regeerakkoord is het logisch gevolg van de neoliberale en cultuurparochiale inslag van een jarenoude Vlaamse beleidstraditie, waarvan we nu de zure vruchten plukken.
Europa kreunt reeds meerdere decennia onder een door de EU autoritair opgelegd neoliberalisme. Meer nog, de neoliberale leer groeide uit tot de officiële ideologie van de Unie, die de kapitalistische markteconomie in zijn structuren, procedures en organen als het dominerend en vigerend recht verankerde. Ver van het beperken van het marktmodel tot de louter economische bedrijvigheden, liet de EU-top de principes van markt en concurrentie als alomtegenwoordig besturingssysteem doorsijpelen in de meest verscheiden segmenten van de samenleving. De afbouw van de staat als interveniërende economische actor vergezelde een uitdijende privatisering van tal van maatschappelijke activiteiten: onderwijs, verzorging, openbaar vervoer en welzijn werden op zijn minst vermarkt, en, als het even kon ook, geprivatiseerd. Het neoliberaal dictaat, aangesterkt door een restrictief Europees begrotingsbeleid, leidde tot een verregaande ontbinding van de nationale en lokale besturingssystemen, aan dewelke meer en meer beleidsruimte werd ontzegd. Een aanzwengeling van het populisme en van het oorlogverwekkend nationalisme waren er de rechtstreekse gevolgen van. De Europese politiek van “alles en alleen maar markt” had bovendien een massale werkloosheid en uitsluiting gecreëerd. De afwezigheid van enig Europees arbeidsmarktbeleid, die een migratiestroom in goede banen kon leiden, versterkte het algemeen gevoel van maatschappelijk onbehagen. Het Vlaams regeringsbeleid van de voorbije twintig jaar dient dus gekaderd te worden binnen dit autoritair opgelegd marktmodel.
De opeenvolgende Vlaamse regeringen hebben zich gedwee opgesteld naar het Europees neoliberalisme. Meer nog, ongeacht de samenstelling van de regeringscoalities, bleef het gevoerd beleid een sterk neoliberale inslag behouden. De gevolgen ervan werden zeer herkenbaar. De beschermende, educatieve en ontvoogdende taken van de overheid ten voordele van de economisch zwakkere burger, kwamen steeds meer onder druk staan, en werden ook gretig afgebouwd. De overheidsadministratie diende minder en minder de samenleving te ondersteunen. Ze kreeg een bewakende rol toegeschoven, en werd de draaischijf voor een verregaande bureaucratisering van de maatschappelijke verhoudingen, met het gebruik van het neoliberaal model als dwangmiddel. Het liberale recht der arbeidsverhoudingen, gegrond op de principes van individuele vrijheid en formele gelijkheid in rechte, domineerde opnieuw de benadering van de sociale verhoudingen. Men had geen nood aan door de wet aangebrachte economische correcties om de negatieve effecten van voornoemde principes te milderen. De sociaal verzekerde kon worden geresponsabiliseerd. Sociale bescherming werd meer en meer een gunst en minder en minder een recht. In onderwijs, verzorging en sociaal werk deden het marktmodel en de marktlogica ongecomplexeerd hun intrede. Actoren en instellingen worden tegen elkaar uitgespeeld met de projectfinanciering als instrument. Meer nog, het ondernemingsmodel met zijn vermeende efficiëntie wordt het alom geprezen besturingssysteem voor de educatieve, sociale, culturele en verzorgende sectoren onder Vlaams voogdijschap. De sociale dialoog komt onder zware druk te staan van de autoritaire hand van het human resources management. Het overheersend neoliberalisme induceert ook een huiver voor het subsidiëren van socio-culturele projecten, activiteiten en instellingen. “Goeie cultuur verdient zichzelf”, heet dat dan. Burgers moeten als consumenten vrij cultuurproducten kiezen en dan de marktconforme prijs betalen. Maar bovenal hebben de neoliberale krachten in de Vlaamse regering een hekel aan de kritische burger, die via zijn diverse verenigingen aan de uitbouw van het beleid participeert. In het politieke bestuur is geen plaats voor een “middenveld”, laat staan een participatieve democratie. Elke vorm van tegenspraak en tegenmacht moet gebroken worden.
En op dit punt vinden de neoliberalen en de Vlaams-nationalisten elkaar. Beiden staan niet enkel resoluut aan de zijde van het kapitaal, ze dwepen ook met een uiterst formele en minimalistische invulling van de democratie, waar geen plaats is voor de werking van tegenmachten. Dat de afschuw voor democratische burgercontrole nu ingegeven is door een neoliberale zorg voor de afscherming van het winstbejag of door de Vlaams-nationalistische reflex naar identitaire heerszucht, beiden huiveren voor elke vorm van beleidskritiek die uitmondt tot collectieve actie. En daar knelt nu precies het schoentje wanneer het gaat over de selectiviteit van de besparingen in de sociaal-culturele sectoren. Sociale rechten maken van economisch zwakkeren mondige burgers. Sociale organisaties dwingen het establishment meer dan eens tot sociale verantwoordelijkheid en solidariteit. Kunst en cultuur houden maar al te vaak de samenleving een spiegel voor en zetten dus aan tot een kritische houding.
Het Vlaams regeerakkoord ademt bijgevolg een diepe zucht naar onderdrukking uit. Het is resoluut gekeerd naar het verleden, en nodigt Vlaanderen uit om in zichzelf te keren. De objectieve noodzaak gebiedt de Vlaamse gemeenschap vooruit te blikken, en de sociale en ecologische uitdagingen tegemoet te treden. De neoliberalen en de Vlaams-nationalisten hebben er, met de onmisbare steun van de christendemocratie, evenwel anders over beslist. Aan de Vlaamse burgers om ze er op aan te spreken en tot andere inzichten te dwingen.