De staking van de vrouwen van FN-Herstal in 1966: start van een nieuwe feministische golf
Deze staking van 12 weken was een mijlpaal in de Belgische arbeidersbeweging en in de feministische beweging. Ze deed ook in heel Europa van zich spreken. De staking pakte de discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt aan. Hun motto was: “Gelijk loon voor gelijk werk”. Maar ze gaf ook een zet aan de strijd voor gelijke rechten voor vrouwen op andere gebieden.

Foto Fondation Léon Desarcy
De staking begon op 16 februari 1966 met meer dan 3 500 arbeidsters. Vrouwelijk personeel (inclusief bedienden) maakte 30 % uit van het personeel van FN[i] dat meer dan 13 000 personeelsleden telde. De staking eindigde 12 weken later op 5 mei 1966. Dat verliep niet zonder obstakels en hindernissen die stuk voor stuk overwonnen werden door de vrouwen. Telkens waren dat kleine maar noodzakelijke overwinningen.
Vóór de staking had een kern van vakbondsvrouwen vorming gekregen over artikel 119 van het verdrag van Rome dat aan de basis lag van de Europese eenmaking[ii]. Omdat de vrouwen toen niet uithuizig mochten zijn samen met mannen werd er apart vorming gegeven aan hen door monitrices en militante vrouwen uit de socialistische beweging. Zo kwamen alle problemen aan bod en dus ook de loonongelijkheid en het fameuze art. 119 van het verdrag van Rome. Het was het enige artikel met een sociale dimensie dat evenwel een louter economische functie had. Het voorzag in theorie voor gelijk loon voor gelijk werk. In de eengemaakte Europese markt mocht er geen concurrentievervalsing optreden door te profiteren van kunstmatige loonverschillen tussen de geslachten. Maar in 1966 was daar nog niets van in huis gekomen. De patroon van FN had helemaal geen oren naar de eis van gelijk loon voor gelijk werk. Hij weigerde te onderhandelen en hield zich aan zijn eigen barema’s voor mannen en vrouwen.
De situatie in FN was schrijnend. De vrouwen kwamen automatisch in de 3 laagste looncategorieën terecht. De laagst betaalde arbeider verdiende 32 frank per uur, de laagste betaalde arbeidster verdiende maar 25 frank peer uur. Een inpakker verdiende 43,87 frank per uur, een inpakster maar 32,49 frank per uur, enz. Opleidingen werden niet aan vrouwen gegeven. Promotie konden zij niet krijgen. Boven op de loonverschillen kwamen de arbeidsomstandigheden. Meer dan de helft van de machines dateerde van vòòr WO II. Ze maakten een hels lawaai en waren gevaarlijk. De vrouwen aan deze machines – ze werden ‘machinevrouwen’ genoemd – moesten bovendien werken in de vuiligheid en in de olie, hadden geen aangepaste werkkledij en konden zich alleen wassen met een emmer koud water, want douches waren er niet. Op het openbaar vervoer werden deze vrouwen gemeden omdat zij de stank van deze werkomstandigheden met zich meedroegen.
Toen bij de betaling van januari 1966 bleek dat er niets was veranderd, werd een eerste keer het werk neergelegd. De vakbonden beloofden te onderhandelen met de patroon. Deze bleef hardnekkig weigeren zolang het nationaal ontwerpakkoord in de metaalsector niet was ondertekend. Dit voorzag in een opslag van 1 frank per uur. Daarmee was de loonkloof helemaal niet gedicht. De arbeidsters wachtten niet op dit pover akkoord en begonnen hun staking op 16 februari 1966 met een eis van 5 frank per uur meer. De vakbondsafgevaardigden in FN steunden deze keer de staking. Er werd ook een actiecomité gevormd met de meest actieve stakers. Dat was een eerste overwinning als men er rekening mee houdt dat bij het ABVV slechts 6,5 % en bij het ACV maar 9 % van de afgevaardigden vrouw was. Maar de staking was nog niet erkend door de hogere vakbondsinstanties. Dat gebeurde kort daarop op 21 februari 1966. Een tweede overwinning van de arbeidsters, want dan kregen ze stakingsgeld. Tegelijkertijd vormden de vakbonden een stakingscomité om leiding te geven aan de staking met wekelijkse algemene vergaderingen.
De patroon motiveerde zijn weigering om te onderhandelen met het argument dat de vrouwen heel veel afwezig waren. Vrouwenarbeid werd beschouwd als een extra-inkomen voor het gezin, waar de kostwinner man was: het kostwinnersmodel. De patroons en ook FN gebruikten dat als voorwendsel om de vrouwelijke arbeidskrachten minder te betalen en dikwijls de smerigste werkjes te laten doen. Daarop antwoordde Jenny Magnée, ACV-delegee: “De baas klaagt dat vrouwen vaker afwezig zijn, maar wat doet hij eraan? …Ik zou hem de raad geven: zorg voor crèches voor de opvang van kinderen, want als vrouwen afwezig zijn is dat niet altijd voor zichzelf”. Zo brachten de vrouwen van Herstal de noodzaak van kinderopvang in het debat. Zonder kinderopvang konden ze niet volwaardig aan de arbeidsmarkt deelnemen. Dit inzicht binnenbrengen was een derde verworvenheid.

Ondertussen probeerde de patroon verdeeldheid te zaaien tussen de arbeidsters en de arbeiders. Een 5 000-tal mannen werden door de staking van de vrouwen tijdelijk werkloos. De patroon weigerde evenwel de gebruikelijke toeslag te betalen op hun uitkering in de hoop dat de mannen zich tegen de vrouwen zouden keren. IJdele hoop, want zij bleven solidair met hun vrouwelijke collega’s, ondanks het feit dat zij in de problemen kwamen. Zij weigerden ook het werk van de vrouwen over te nemen. In de fabriek ging er zelfs een petitie rond voor solidariteit met de vrouwen. Een vierde overwinning.
Maar de solidariteit ontwikkelde zich ook buiten de fabriek. Vrouwen in andere fabrieken legden het werk neer uit solidariteit. Dat was het geval bij Jaspar-Westinghouse in Awans-Bierset, in ACEC-Herstal, in Schréder-Ans, in de werkplaatsen van ACEC in Charleroi. Eerder hadden alleen progressieve media als ‘De Rode Vaan’ van de KPB aandacht voor de staking. Andere media zwegen de staking dood totdat de patroon in de gevestigde media een brief liet verschijnen dat de fabriek mogelijk zou sluiten. De stakers lieten zich echter niet intimideren en de staking ging verder. Ondertussen kreeg de staking ook aandacht in het buitenland. Vrouwenbewegingen en vakbonden uit Frankrijk, Duitsland, Italië en Nederland betoonden hun steun, soms financieel. Op 7 april 1966 volgde een grote betoging in Herstal van arbeiders van FN, ACEC en Schréder. Na nog een grote betoging op 25 april 1966 met delegaties uit andere fabrieken en andere landen werd een comité opgericht met progressieve vrouwen over heel het land: “A travail égal, salaire égal”, of “Gelijk loon voor gelijk werk”. Deze grote solidariteit was een vijfde belangrijke stap in de stakingsbeweging.

Foto archivesdutravail.org
Onder deze immense druk was de patroon tenslotte gedwongen te onderhandelen. De betogingen en optochten op de 1ste mei stonden in het teken van de eis voor loongelijkheid. Dat de patroon eindelijk onderhandelingen begon na eerdere weigeringen was een zesde belangrijke overwinning van de stakers.
Op 4 mei 1966 werd er tenslotte een akkoord gesloten tussen vakbonden en patroon. Het voorzag in een opslag van 2 frank per uur onmiddellijk en 0,75 frank op 1 januari 1967. Alhoewel dit geen 5 frank per uur opslag was werd het met een grote meerderheid goedgekeurd door de arbeidsters. Vele huisgezinnen zaten na 12 weken financieel op hun tandvlees. Toch zagen zij dit als een overwinning. De opslag was meer dan dubbel zoveel als het nationaal akkoord dat maar in 1 frank per uur voorzag. Op 10 mei 1966 hervatten de vrouwen het werk.
Wat is nu de betekenis van deze staking en haar verdere gevolgen?
1. De vrouwen van Herstal staakten niet vanuit het kostwinnersmodel waarin zij slechts een extraatje betekenden voor het gezinsinkomen. Een volledig en volwaardig loon bood hen de mogelijkheid om financieel onafhankelijk te zijn. Ook de discussie over wat arbeid is kan hier niet los van gezien worden. Door de industrialisering werd alleen betaalde arbeid buitenshuis als arbeid beschouwd. Huishoudelijke onbetaalde arbeid werd en wordt nog steeds als typische vrouwenarbeid gezien.
2. De problemen uit het privéleven zoals de opvang van kinderen, maar ook anticonceptie, volwaardig onderwijs voor meisjes, abortus, kwamen voortaan aan bod in vakbondseisen.
3. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in de vakbond werd aangepakt. Vrouwen kregen meer verantwoordelijke functies in de vakbond. In het ABVV werd een nationale vrouwencommissie geïnstalleerd om vooruitgang af te dwingen inzake arbeidsrecht en sociale zekerheid voor vrouwen.
4. Ook op juridisch vlak kreeg de staking uitwerking. In 1967 verscheen er een KB in België dat de juridische gelijkheid tussen man en vrouw vastlegde. In 1971 werd het onwettelijk om een vrouw te ontslaan tijdens of omwille van zwangerschap. In 1983 kwam er een verbod om te discrimineren volgens geslacht bij aanwervingen.
5. In het Europees parlement werd nadien een Commissie geïnstalleerd die erop moest toezien dat de loongelijkheid vervat in art. 119 van het Verdrag van Rome ook toegepast werd. Feministische organisaties in heel Europa eisten gelijke rechten op voor onder meer toegang tot het onderwijs, tot de arbeidsmarkt en tot de sociale zekerheid. Het kon bijvoorbeeld niet dat het recht op arbeid verloren ging eenmaal men gehuwd was.
6. Door de staking werden vrouwen zich meer bewust van hun rechten. Zij gaven het startschot voor een nieuw feministische golf.

Coll. Carhif, Brussel.
De staking van FN-vrouwen leidden dus mee tot grote maatschappelijke ontwikkelingen. Maar tot op de dag van vandaag zijn de vrouwenrechten niet gewaarborgd en is verdere strijd noodzakelijk. De loonkloof bestaat nog altijd, onder meer door de talrijke deeltijdse arbeid van vrouwen en door het feit dat zij in sectoren tewerkgesteld zijn waar de lonen lager zijn.
.
[i] FN ontstond in 1889 als een fusie van verscheidene wapenfabrikanten die van oudsher in het Luikse gevestigd waren. De productie bestond vooral uit wapens, maar er zijn ook motorfietsen en zelfs gedurende enige tijd auto’s gemaakt. Tot WOII was het een van de grootste wapenproducenten ter wereld. Ten tijde van de staking in1966 was de Generale Maatschappij eigenaar van FN. Sinds 1997 is FN eigendom van het Waals Gewest. Er werken nog 1 300 mensen in Herstal en Zutendaal samen. In die laatste gemeente wordt munitie geproduceerd.
[ii] Het verdrag van Rome in 1957 lag aan de basis van de EGKS, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Volgende landen maakten er deel van uit: Frankrijk, Duitsland, België, Nederland, Italië en Luxemburg. De EGKS was de voorloper van de EU.