20 apr 2023

The Logic of Capital. An Introduction to Marxist Economic Theory.

Deepankar Basu, The Logic of Capital. An Introduction to Marxist Economic Theory. Cambridge: Cambridge University Press, 2021.

Basu schreef een werk dat veel gelijkenissen vertoont met “Traité d’économie marxiste”, het boek dat Ernest Mandel wereldvermaard maakte. Het is een synthese van Marx’s economisch denken die tegelijk aantoont dat Marx nog steeds een zeg heeft in hedendaagse fenomenen zoals onbetaalde huisarbeid en de verhouding tussen economische uitbuiting en andere sociale systemen van onderdrukking. Ook weet het met bravoure de wetenschappelijke relevantie van de arbeidswaardeleer te onderstrepen. In het Westen weet men dit al te weinig, maar naoorlogse Indische economen hebben steeds voor veel kritische innovatie gezorgd binnen het economische veld. Een aloud voorbeeld van de “advantages of backwardness”, omdat deze economen net door de directe context verplicht waren om wegen te zoeken om het land economisch te ontwikkelen. En dat lukte gewoonweg niet met orthodoxe recepten.

Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel bespreekt voornamelijk de verschillende delen van “Het Kapitaal”. Het tweede deel gaat dieper in op meer hedendaagse debatten, zoals het transformatieprobleem, de rol van technologie in kapitaalaccumulatie of hoe het kapitalisme ook andere onderdrukkingsystemen in stand houdt. Eerst presenteert Basu een korte uitleg aan de lezer wat betreft Marx’s methodologie en hoe deze methodologie de wijze van presentatie van economisch denken heeft gestructureerd. De verschillende delen van “Het Kapitaal” verwijzen elk op hun beurt naar een bepaalde abstractiegraad van de analysemethode. Het eerste deel doet uit de doeken wat het kapitalistische accumulatieproces nu precies is. Deel twee gaat meer gedetailleerd in op de circulatie van het kapitaal als het realisatieproces van het kapitaal. Om vervolgens te eindigen bij deel drie, die de concrete distributievormen van het kapitaal (winst, rente, interesten, etc.) en rol van competitie tussen kapitalen bespreekt. Basu zal dus eerst op een zeer klassieke manier de basisconcepten van het kapitaal analyseren: de waar, gebruiks- en ruilwaarde, meerwaarde, geld, warenfetisj en diens meer. 

Wat valt er te nog te lezen in het eerste deel behalve deze klassieke uitleg? Wel, Basu geeft onder andere een interessante analyse van de rol van geld op de wereldmarkt en hoe deze rol niet louter kan gezien worden als een ruilmiddel. De monetaire verhoudingen tussen naties zijn ook steeds machtsverhoudingen, en de monetaire positie van een munt zal ook mogelijke ongelijke handelsverhoudingen tussen naties verklaren. Handelsverhoudingen die simultaan kunnen worden uitgedrukt in de uitwisseling van sociale arbeidshoeveelheden, wat dan op zijn beurt verklaart waarom sommige naties rijk zijn en blijven, en waarom andere landen ondanks alle inspanningen niet hogerop de ladder komen. Een ander deelhoofdstuk bespreekt het feit dat veel van onze arbeid de kapitaalaccumulatie ondersteunt, maar deze niet monetair wordt gedekt door het kapitaal. Het kapitaal intervenieert dus op directe wijze in onze samenleving om aan te wijzen welke soort arbeid “nuttig” is, met andere woorden welke soort arbeid gecommodificeerd kan worden als arbeidskracht en dus verhandeld kan worden op de arbeidsmarkt. Alle huisarbeid is dus vanuit de optiek van het kapitaal niet nuttig. Omgekeerd poogt het kapitaal alle arbeid die potentieel geschikt is als arbeidskracht te commodificeren. Hier ontstaat net een conflict tussen een commodificerende tendens en de sociale welvaartstaat, die net arbeid deels onttrekt van de arbeidsmarkt.

Een ander interessant gegeven dat Basu onder de aandacht brengt, is het feit dat de analyse van de circulatie van het kapitaal conceptueel zeer verschillend is van dat van Keynesiaanse of neoklassieke modellen. Het neoklassieke model analyseert de kapitaalcircuits uitsluitend vanuit de aanbodszijde, met Say’s Wet als meest fundamentele zwakte. Zij veronderstellen dat de circulatie geen problemen kan tegenkomen zolang de marktwerking onverstoord zijn gang kan gaan. De Keynesiaanse visie heeft wel oog voor structurele problemen aan de vraag zijde, maar het heeft moeilijkheden om het winstmotief in haar modellen te incorporeren. Wat zijn de voordelen van het marxistisch analysemodel? “Het biedt een uiterst rigoureus en realistisch kader om de lastige kwestie van ‘tijd’ binnen de macro-economie aan te pakken … Zowel de neoklassieke als de keynesiaanse economie hebben gekozen voor de abstractie van korte en lange runs als een manier om met het verstrijken van de tijd om te gaan. De meest gebruikte conceptuele basis voor het scheiden van de twee “runs” is het effect van investeringsuitgaven, wat wij kapitaaluitgaven hebben genoemd, op de economie. In dit kader wordt de korte termijn gedefinieerd door een vaste kapitaalvoorraad, dat wil zeggen door een vaste productiecapaciteit. In dit kader hebben investeringsuitgaven dus alleen een effect aan de vraagzijde op de korte termijn. Wanneer we rekening houden met veranderingen in de kapitaalvoorraad als gevolg van investeringsuitgaven, wordt alleen dan aangenomen dat we op de lange termijn werken. Maar dit onderscheid is duidelijk ad hoc. Investeringsuitgaven omvatten de aankoop van apparatuur en structuren door kapitalistische ondernemingen en de opname daarvan in het productieproces; hierdoor neemt de productiecapaciteit van de economie toe. Sommige vormen van investeringsuitgaven hebben dus zowel effecten aan de vraag- als aan de aanbodzijde. In de typische neoklassieke en keynesiaanse kaders wordt hiermee geen rekening gehouden … Ten tweede is het marxistische model van de kapitaalcirculatie een boekhoudkundig kader waarin de relaties tussen waardestromen en -voorraden zorgvuldig worden uitgewerkt. Het is dus per definitie een stock-flow consistent model. Aangezien het een boekhoudkundig kader is, is het potentieel consistent met een breed scala van gedragshypothesen over de economische agenten die het model bevolken.”

Wie deel drie van “Het Kapitaal” zegt, zal in recente literatuur snel stuiten op het befaamde “transformatieprobleem”, namelijk hoe arbeidswaarden worden getransformeerd in productieprijzen. We hebben onvoldoende plaats om Basu’s visie uit de doeken te doen, maar hij is er alvast in geslaagd om een coherent model te presenteren dat alle basispremissen van Marx bevestigt. Kortom, er bestaan “probleempjes”, maar geen algemeen probleem qua conceptuele cohesie Marx’s model. Een andere discussie die regelmatig opduikt in secundaire literatuur is het Okishio-theorem. Marx stelde dat competitie tussen kapitaal arbeidsbesparende technologie aandrijft, wat vervolgens een algemene tendens tot een dalende winstvoet met zich mee zou brengen. Okishio beweerde het tegenovergestelde, dat net de winstvoet zou stijgen. Basu bewijst dat zowel Marx als Okishio doorheen de geschiedenis fout zijn geïnterpreteerd. Zeer kort beschreven, de gemiddelde winstvoet zal dalen wanneer het kapitaal niet slaagt om meer meerwaarde te onttrekken aan het arbeidsproces. Ook speelt de productie van kapitaalgoederen een rol. Technologie kan ook ingezet worden om kapitaalgoederen meer efficiënt te produceren. Ook is technologische verandering een belangrijke factor in de gemiddelde winstvoet wanneer niet alle bedrijven de technologie hebben overgenomen. Competitie schakelt namelijk op langere termijn het voordeel van technologie uit. What goes up, will fall down again in the end. En ten laatste, en het meest doorslaggevend element, zal een winstvoet ook worden bepaald door wijzigingen in de loonvoet, wat wordt bepaald door tal van niet-economische fenomenen (bijvoorbeeld de organisatiemogelijkheden van collectieve arbeid). Kortom, dit zijn variabelen die al dan niet een dalende gemiddelde winstvoet zullen veroorzaken.   

In deel twee geeft Basu een interessant overzicht welke vormen van sociale onderdrukking je kan terugvinden in het kapitalisme. Het kapitalisme is normaal een systeem gebaseerd op uitbuiting van arbeid. Maar onderdrukking is evenzeer een centraal facet doorheen de geschiedenis van het kapitalisme. Een eerste vorm van onderdrukking is onteigening. Dit was de kern van het kolonialisme en is nog steeds een fenomeen dat zich het meest zichtbaar voordoet in het Zuiden. Basismaterialen en gronden worden eenvoudigweg ontnomen van zwakkere partijen om het productieproces te blijven aandrijven. Maar onteigening gebeurt evengoed in het Westen, wanneer publieke goederen via wetgeving worden gegeven aan private spelers. Een tweede vorm van onderdrukking is ongelijkheid in distributieve machtsverhoudingen. Wat een heersende klasse in het kapitalisme heersend maakt, is het feit dat zij de productiemiddelen in handen heeft. Maar een politieke en culturele status quo is evenzeer nodig: “Het komt voort uit systematische voordelen die de ene groep heeft boven de andere met betrekking tot belangrijke herverdelingsconflicten – over inkomen, rijkdom, hulpbronnen en andere aspecten van het materiële leven. De gekende voorbeelden van deze vorm van niet-uitbuitende onderdrukking zijn gebaseerd op relatief stabiele sociale identiteiten, zoals kaste, ras, etniciteit, geslacht, burgerschap, taal, enz.”

Kortom, naar mijn bescheiden mening heeft Basu een klassieker binnen de marxistische economische wetenschap geschreven. De presentatie is helder en toegankelijk, maar de materie blijft natuurlijk een complexe zaak.