Kathelijn Vervarcke vertelt in haar boek De tekenaar van het verzet (Lannoo) het verhaal van de Joodse gemeenschap in Oostende en hoe de flamboyante tekenleraar Emile Fryns geheime boodschappen in zijn werk verstopte om aan de Britten over te maken. Vervarcke schreef dus een waargebeurde verzetsroman waarin de personages overtuigd blijven van hun keuze. Zo neemt het boek een unieke plaats in de Nederlandstalige oorlogsliteratuur in. Vervarcke schrijft scenario’s, historische werken en romans. Daarnaast werkt ze als leerkracht Nederlands en zet ze zich actief in om jongeren en erfgoed te verbinden.
Interview met Kathelijn Vervarcke, afgenomen door Hugo Buyssens
Hoe ben je bij Emile Fryns terechtgekomen?
Ik heb altijd een fascinatie gehad voor vergeten auteurs en het interbellum. Sinds 2019 werk ik in de Campus Centrum van GO! Athena Oostende, een prachtige erfgoedsite uit 1898 met een grote landkaart. Als de leerlingen de waarde van erfgoedsite begrijpen, zullen ze misschien positiever zijn tegenover het gebouw, dacht ik. In de archieven van het gebouw vond ik een portrettenreeks over speciale leraars met focus op de WOII met twee bladzijden over Emile Fryns en twee bladzijden over Honoré Houvenaghel. Zo ben ik op de figuur Emile Fryns gestoten, de schilder van de metersgrote landkaart. Ik had toen wel nog geen toegang tot hun oorlogsarchief in Cegesoma (Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij, nvdr) omdat ze nog niet lang genoeg dood waren. Beiden waren lid van het ‘gewapend verzet’ wat wil zeggen dat ze nadien erkenning gekregen hebben. Om toegang te krijgen tot hun dossier in het oorlogsarchief word je zelf eerst gescreend. Hun dossier met de ondervragingen door de Duitsers was tweeduizend bladzijden dik. De informatie in hun dossier overtrof de stoutste verwachtingen en was de basis om verder te bouwen. Ook in het Oostends historisch museum De Plate heb ik veel gevonden.
Je schrijft het boek vanuit de ‘ik-vorm’. Emile Fryns vertelt zelf. Het is deze keer geen geschiedenisboek.
Neen, het is ‘faction’, geen ‘geschiedenisboek’ en geen ‘fiction’. Ik ben heel dicht bij de feiten, de bronnen gebleven. Het is zo een vlot leesbare romanvorm, maar alle concrete feiten zijn echt gebeurd, alle namen zijn echte personen. Alles is gesteund op gecontroleerde geschreven bronnen én op gesprekken met leerlingen van Emile Fryns, met familie of personen die hem gekend hebben. Feiten die niet te controleren waren of weinig waarschijnlijk komen niet aan bod. Door het samenbrengen van de geschreven bronnen met die gesprekken ontstond het beeld van een flamboyante man die van vele markten thuis was: tekenaar, schilder, muzikant, verzetsman. De dialogen zijn natuurlijk fictie. Bij uitgeverij Lannoo werd trouwens elk detail gecontroleerd door verschillende personen.
Met die vormkeuze bereik je ook een breder publiek.
Ik geef les in het vijfde en zesde middelbaar en wilde dat ook leerlingen het boek konden lezen. Ik heb een lespakket ontwikkeld voor scholen. Het is dus voor een breed publiek bedoeld, niet alleen voor leraars of professoren in de geschiedenis. Ik heb ook veel overlegd met historici en professoren, want zelf ben ik germanist van opleiding. Ik ben trouwens enorm geïnteresseerd in de lijn tussen feit en fictie, hoe historische figuren gefictionaliseerd worden en hoe zo een diepere waarheid kan ontstaan.
Je laat de Tweede Wereldoorlog niet beginnen in 1940.
Zeker niet. Ik heb al twaalf theaterwandelingen geschreven over WOI, een biografie over Peter Kollwitz en een kunstgids over het leven en werk van Käthe Kollwitz. Daarin gaat het over de uitwerking van de Eerste Wereldoorlog via de terugkeer van oorlogsgevangenen en de discussie over de hoegenaamde ‘wederopbouw’ van Nieuwpoort in pseudo-renaissancestijl, wat een leugen is want Nieuwpoort was een vissersdorp. Het gaat ook over het fronttoerisme dat in het interbellum al zeer aanwezig was. Het is ondenkbaar dat dat je niet beïnvloedt. De keuze om in het verzet te gaan is dus niet iemand die jou gewoon aanspreekt in een café. Wat was voor Fryns en Houvenagel de doorslaggevende factor om over te gaan tot het verzet? Het waren twee vrijmetselaars, ze ijverden voor de promotie van het officieel onderwijs. De vrijheidsgedachte was zeer aanwezig en de uitsluiting van de Joodse leerlingen stond haaks op alles waar ze voor vochten.
Het continuüm van de Eerste Wereldoorlog naar de Tweede Wereldoorlog schets je via je personages maar wordt ook door historici algemeen erkend.
Absoluut, omdat historici dit schrijven heb ik me afgevraagd hoe dit bij hen beleefd is. Dezelfde patronen die droog en zakelijk in geschiedenisboeken zijn beschreven, zie je dan terugkomen bij Fryns en Houvenaghel. Maar je ziet eveneens hun angst dat de Duitsers zouden terugkomen, dat alles opnieuw zou beginnen.
In het boek komt de spanning tussen beslissingen tijdens de oorlog op het persoonlijke en emotionele vlak, en het maatschappelijk engagement om in het verzet te gaan bij Emile Fryns en Honoré Houvenaghel, duidelijk naar boven zonder dat het expliciet gezegd wordt.
Emile Fryns is om persoonlijke redenen niet onmiddellijk in het verzet gegaan. Hij werd al redelijk vroeg benaderd door de Witte Brigade maar omdat het hotel van zijn ouders door een bominslag dicht moest, was hij enige kostwinner. Hij heeft dat engagement toen eerst afgehouden. Daar zie je de tweespalt tussen het hogere maatschappelijke doel en het persoonlijke leed. Bij Houvenaghel is dat nog veel meer het geval want hij had vier kinderen. Als je in archetypes denkt, voldoet Emile Fryns meer aan het beeld van de meeste verzetsmannen: heel jonge mannen of heel oude mannen die niets meer te verliezen hadden. Een huisvader zoals Houvenaghel met vier kinderen, dat is zeer uitzonderlijk. Je kan je afvragen waarom hij dat toch gedaan heeft. Kleinkinderen van Houvenaghel zagen de theaterwandelingen en zeiden dat het een enorm taboe was in de familie. Zijn vrouw was al ziek en er was een mentaal gehandicapte zoon. Houvenaghel wordt gearresteerd, komt vrij en gaat terug in het verzet. Hij wordt in augustus 1944 opnieuw gearresteerd en overlijdt enkele dagen voor het einde van de oorlog in Neuengamme. Een kleinzoon zei dat het de angst was dat zijn mentaal gehandicapte zoon zou geëuthanaseerd worden door de nazi’s, die de doorslag gegeven had.
Houvenaghel en Fryns werkten aan een wiskundeboek om gegevens over de Atlantikwall in te verbergen. Heeft dat succes gehad?
De grote drukproeven op rol werden hoofdstuk per hoofdstuk gemaakt. Het uiteindelijke wiskundeboek is in Engeland toegekomen en is nog in de universiteitsbibliotheek van Gent. Of die gegevens over de Duitse versterkingen zo hun doel bereikt hebben of gebruikt zijn weten we niet. Tussen die rollen zaten veel tekeningen maar de Duitsers hebben nooit de link gezien met de militaire gegevens die in de wiskundige voorbeelden en oefeningen verstopt waren. Emile Fryns is daar ook niet voor aangehouden. Hij werd naar Duitsland gestuurd omdat hij verzwegen had dat hij gecontacteerd was door het verzet, iets wat veel minder zwaar is. Daar was een getuige voor. Zo niet was hij onmiddellijk ter dood veroordeeld. Het kwam erop aan een kleiner feit toe te geven als je gearresteerd werd zodat het zwaardere feit niet naar boven kwam.
In het boek lezen we: ‘Wat mij (E.Fryns) het meest kwelde, was de gedachte aan de angsten die hij (H.Houvenaghel) om zijn kinderen geleden moet hebben in zijn laatste levensdagen. Op die momenten stelde ik mij steeds de vraag: wat had het allemaal voor zin gehad?’
Fryns is wel overtuigd gebleven van zijn keuze. Als je kijkt naar de verzetsliteratuur die er al is, zoals van Harry Mulisch, Willem Frederik Hermans of Simon Vestdijk, dan wordt de vraag ‘welke positie neemt mijn eigen boek in de oorlogsliteratuur in?’ Ik zie zelf als eerste breekpunt het continuüm WOI/WOII en ten tweede – dat weten we van de familie – is Emile Fryns zijn hele leven trots geweest op wat hij deed tijdens de oorlog. Op familiefeesten vertelde hij er altijd over, in tegenstelling tot veel anderen. Houvenagel zelf was natuurlijk dood. In de bestaande verzetsliteratuur in Nederland zoals De Aanslag (H.Mulisch), De Donkere Kamer van Damocles (W.F.Hermans), Pastorale 1943 (S.Vestdijk) is er een dunne lijn tussen schuld en onschuld. Die drie grote romans zijn zeer bepalend geweest voor de manier waarop al generaties lang naar het verzet gekeken wordt. Het is alsof ideologie niet bestaat maar alles afhangt van het toeval en dat dat bepaalt welke kant je kiest. Je kan bij die auteurs niet zeggen dat de personages zwaar overtuigd zijn van hun ideologische keuze. In Nederland is er een traditie van het in twijfel trekken van de motieven van verzetslui. Vestdijk trekt het in het belachelijke, zoals in ‘Allo ‘Allo dat twintig jaar op televisie was.
In Vlaanderen is alle grote oorlogsliteratuur collaboratieliteratuur. Het verdriet van België van Hugo Claus gaat over collaboratie. De vermaledijde vaders van Monika van Paemel en De opgang van Stefan Hertmans eveneens. Ook De draaischijf van Tom Lanoye gaat over collaboratie. Op de vraag waarom Tom Lanoye geen verzetsliteratuur schrijft, antwoordt hij dat er te weinig informatie over het verzet beschikbaar is, maar over collaboratie wel. Je moet onderzoek doen, in de archieven gaan kijken. CegeSoma is een archief van dertien kilometer over het verzet. Er is in de Vlaamse literatuur een fascinatie voor foute keuzes. Wil van Jeroen Olyslaegers heeft een lijn over het verzet maar uiteindelijk is het toch eerder een collaboratieboek en past het ook in die Nederlandse traditie van mensen die keren met de wind. Het hoofdpersonage is trouwens een tweezak: hij doet aan verzet en aan collaboratie. Dat past heel goed in die Nederlandse opvatting dat je niet één ideologie aanhangt. Wat er – voor zover ik het kon nagaan – niet bestaat is een verzetsroman waarin de hoofdpersonen overtuigd blijven van hun keuzes. Mijn boek is dus de eerste Vlaamse verzetsroman bij een grote uitgeverij. Er zijn twee boeken die de methodologie voor opzoekwerk behandelen: ‘Was opa een held?’ en ‘Was opa een nazi?’. Het eerste boek is aan zijn eerste druk, het tweede aan zijn derde. Dat vertelt heel veel over Vlaanderen. De collaborateurs hebben de strijd om de herinnering gewonnen. Er was wantrouwen tegenover de verzetsmannen. Hebben ze geen terroristische daad gepleegd?
Jouw onderzoek leidde tot de eerste Struikelstenen in Oostende.
Bij struikelstenen is het de bedoeling dat je ‘mentaal’ struikelt. Het idee komt van kunstenaar Gunther Demnig. Het is een Gesamtkunstwerk in heel Europa. Hij heeft nu honderdduizend stenen aangelegd in tweeduizend steden. De koperen stenen maakt en plaatst hij zelf. Het initiatief is begonnen met Joden, maar uitgebreid naar Roma, zigeuners, homoseksuelen, … Eerst enkel voor iedereen die gedood was, nu ook voor slachtoffers die hun deportatie overleefden. Meestal voor het huis waar iemand woonde, maar ook voor de werkplek of school waar de Joodse leerlingen gingen zoals in Oostende. In Praag zijn er heel veel struikelstenen. In België zijn er in Brussel, Antwerpen, Brugge, … De Joodse leerling Isidoor Spiro, primus van de klas, mocht niet meer binnen in het Atheneum. Die steen ligt wat dichter bij de poort om hem symbolisch de toegang terug te geven. De school zegt nu ‘Je bent wel welkom’. Zo leggen we de link naar de nieuwkomers vandaag uit Oekraïne, Afghanistan of andere oorlogslanden, en garanderen we het recht op onderwijs.