‘There is no alternative’, zo luidt de slagzin van het neoliberalisme. Maar wat waren dan de alternatieven ten tijde van Thatcher, aan wie de uitspraak wordt toegeschreven, en wat zijn de alternatieven vandaag? Het zijn slechts enkele van de vragen die bij ons opkwamen bij het lezen van het meeslepende The Triumph of Broken Promises. The End of the Cold War and the Rise of Neoliberalism (Harvard University Press). Met dat boek schreef de Amerikaanse historicus Fritz Bartel een baanbrekende herinterpretatie van de Koude Oorlog en de opkomst van het neoliberalisme. Aktief ging met hem in gesprek over het belang van de crisis van de jaren 1970, het einde van het neoliberalisme en de ook voor hem verrassende implicaties van zijn boek.
Interview met Fritz Bartel, afgenomen door Yannis Skalli-Housseini en Brecht Rogissart
De Koude Oorlog is al uitvoerig onderzocht. Hoe kwam je op het idee om de toenmalige rivaliteit tussen de VS en de Sovjet-Unie vanuit een nieuw perspectief te bestuderen, met een focus op de crisis van de jaren 1970?
Ik vernam door de Amerikaanse historicus Stephen Kotkin, die een hoofdstuk schreef met de titel The Kiss of Debt, dat, toen de Berlijnse Muur viel, het Oostblok 90 miljard dollar schuldig was aan het Westen. Dat vond ik niet logisch. Waarom zouden communisten geld lenen van kapitalisten? Ik wilde oorspronkelijk dus schrijven over hoe Oost en West economisch, en vooral financieel, meer van elkaar afhankelijk waren dan de meeste mensen dachten. Met name dat de relatie tussen de Sovjet-Unie en de VS niet veel verschilde van deze tussen China en de VS vandaag: beiden dreven intensief handel met elkaar. Dat was mijn oorspronkelijke idee. Het boek werd echter steeds ambitieuzer naarmate het vorderde. Toen ik begon, besefte ik bijvoorbeeld niet dat er een essentieel verband zou zijn tussen deze Oosterse schuld en de val van de Sovjet-Unie. Het was pas toen ik in de IMF archieven snuffelde, ongeveer anderhalf jaar na aanvang van het project, dat ik die connectie begon te leggen. Ik wil dit benadrukken omdat het een project was dat me bleef verrassen, bij elke bocht waren er nieuwe verbanden die ik kon leggen.
Toen ik met het onderzoek begon, werd de val van de Sovjet-Unie meestal toegeschreven aan politieke en geopolitieke factoren, of het werd gezien als een proces van ideologische uitputting van de Oostblok-elites en opstanden tegen het communistische systeem. In mijn boek laat ik zien dat er ook een essentieel verband is tussen de economie van de jaren 1970-1980 en de val van de Sovjet-Unie.
Laten we eens kijken naar de cruciale economische crisis van de jaren 1970 en de daaropvolgende veranderingen in de politiek van zowel de westerse kapitalistische wereld als het oostelijke communistische blok. De titel van je boek is The Triumph of Broken Promises. Wat bedoel je met “gebroken beloften” en hoe houdt dit verband met de economische crisis?
Na de Tweede Wereldoorlog deden beide kampen beloften aan hun volk. Mensen in het kapitalistische Westen werd meer welvaart, individuele consumptie, volledige werkgelegenheid en intergenerationele opwaartse mobiliteit beloofd. Mensen in het Oosten kregen gelijkaardige beloftes in de vorm van sociaaleconomische zekerheid en gelijkheid. Hoewel beide projecten vanaf het begin onvolmaakt waren opgezet, was het duidelijk dat de groeipolitiek en bijhorende naoorlogse economische groei, sommige van deze doelen wist te verwezenlijken. Dit veranderde drastisch in de jaren 1970. Beide kampen schakelden over op een politiek van beloftes breken in plaats van beloftes maken. Het Amerika van Reagan beloofde het Amerikaanse volk in feite niets meer behalve wat de markt leverde. In de Sovjet-Unie probeerde Gorbatsjov de sociaal-economische zekerheid van de Sovjetburgers te verminderen door perestrojka door te voeren. Aan beide kanten van het IJzeren Gordijn voerde men bezuinigingen door, en de politieke leiders voelden dat ze een manier moesten vinden om deze verandering van politiek te rechtvaardigen en te rationaliseren. Uiteindelijk bleek de Westerse kapitalistische wereld beter in staat om beloftes te breken en won hierdoor de Koude Oorlog.
Voordat we verder ingaan op deze verrassende vergelijking tussen het neoliberalisme en perestrojka: zou je kunnen uitleggen hoe en waarom de behoefte om beloften te breken ontstaat?
Mijn verhaal begint in 1973, toen de olieprijs verviervoudigde. Dit resulteerde in de belangrijkste recessie van de naoorlogse periode voor het Westen. Het leek erop dat het Westerse model in een crisis verkeerde. Het Oosten daarentegen leek “vrijgesteld” van deze crisis, omdat het toegang had tot goedkope Sovjetolie en aardgas; de grondstof stelde de Sovjet-Unie in staat om de crisis te doorstaan en haar bondgenoten te steunen. Maar terwijl ze hun socialistische solidariteit hoog hielden, besefte de Sovjet-Unie ook dat de verkoop van hun olie aan hun bondgenoten in het Oostblok tegen lage prijzen betekende dat ze enorme opportuniteitskosten hadden: de verkoop van diezelfde olie aan het kapitalistische Westen zou veel geld opbrengen dat de Sovjets konden gebruiken.
Toen de Sovjet-Unie haar olie uiteindelijk duurder wilde gaan verkopen aan haar bondgenoten (Polen, Oost-Duitsland enz.), antwoordden deze: als jullie dit doen, hebben we in principe twee opties. Of we bezuinigen op onze bevolking, of we wenden ons tot het Westen voor financiële hulp. Uiteindelijk kozen ze voor het laatste, omdat ze hun politieke geloofwaardigheid zouden verliezen als ze bezuinigingen zouden opleggen in een socialistisch land. Nu was de Westerse financiële wereld eigenlijk best blij om het Oostblok te helpen, wat achteraf gezien gek klinkt. Maar Westerse financiers dachten dat de autoritaire regimes in het Oostblok beter in staat zouden zijn om hun burgers bezuinigingen op te leggen als dat nodig was, dus vertrouwden ze meer op hun vermogen om te betalen dan de Westerse landen. Toen de crisis eind jaren 1970 en begin jaren 1980 uiteindelijk uitbrak, in de eerste plaats in Polen, bleek dat het voor een socialistisch autoritair regime het dan toch niet zo gemakkelijk was om bezuinigingen door te voeren. De financiële markten werden bang en weigerden extra geld uit te lenen, waardoor Polen gedwongen werd economisch te ‘herstructureren’, waarna er onmiddellijk politieke onrust ontstond.
Hoe speelde dit zich af in de jaren 1980, wat leidde tot neoliberalisme in het Westen, perestrojka in het Oosten en het einde van de Koude Oorlog?
Een belangrijk keerpunt is dat Paul Volcker in 1979 voorzitter werd van de Federal Reserve. Zijn belangrijkste doel was om de inflatie een halt toe te roepen en de VS uit de grootste recessie sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog te halen. Als voorzitter verhoogde hij de rentevoeten drastisch om de economie en de staat bezuinigingen op te leggen in de hoop de inflatiespiraal te beëindigen. Deze ingreep resulteerde in miljoenen werklozen, maar leidde ook tot een zekere vernieuwing van de Amerikaanse economie in de jaren 1980.
Het verhogen van de rente in de VS had echter enorme gevolgen voor landen die afhankelijk waren van buitenlandse financiering, waaronder het Oostblok. Ook zij kregen nu te maken met hogere rentes als ze wilden lenen. En dus hadden de regeringen van de Oostbloklanden het begin jaren 1980 het erg moeilijk om toegang te blijven krijgen tot financiering. Ze wendden zich tot de Sovjet-Unie voor hulp, maar die weigerde dat. Gorbatsjov maakte daarmee een einde aan de belofte van de Sovjet-Unie om haar socialistische bondgenoten te beschermen, en dat werd grotendeels veroorzaakt door economische problemen. Hij zei dat ze nu allemaal op zichzelf aangewezen waren om hun financiële problemen op te lossen. Daarmee waren deze landen volledig overgeleverd aan de genade van het IMF en de financiële markten, net als veel andere landen in die tijd.
Toen het Oostblok zijn toevlucht moest nemen tot het IMF om leningen te krijgen, was het niet de bedoeling van het IMF om het socialisme af te breken. Ze vroegen wel om bezuinigingen in ruil voor hun financiële hulp, zodat hun economieën deze leningen zouden kunnen terugbetalen. Tegen die tijd wist iedereen in het Oosten, gebaseerd op de Poolse crisis van begin jaren 1980, dat als je bezuinigingen probeerde op te leggen zonder politieke legitimiteit, je massaal politiek verzet zou krijgen. Als alternatief begonnen de socialistische elites de krachten van de sociale oppositie in de regering op te nemen om de bezuinigingen te legitimeren. Zoals ik in het boek laat zien, waren de revoluties van 1989 in feite een reeks bijzondere gebeurtenissen waarbij de Poolse en Hongaarse regeringen hun oppositie aan de macht brachten om bezuinigingen door te voeren. Toen de Berlijnse muur viel, was de Oost-Duitse regering zelf bezig de muur te openen in ruil voor financiële hulp van West-Duitsland! In ruil daarvoor eisten de West-Duitsers vrije en eerlijke verkiezingen, aanzienlijke bezuinigingen en structurele economische aanpassingen.
Wat vaak beschreven wordt als een ideologische of geopolitieke gebeurtenis, was dus in feite een economische aanpassing. Op het fundamentele niveau is het een verhaal van economische oorzaken die dramatische politieke effecten teweegbrengen. Het boek probeert in zekere zin een marxistisch basisprincipe te bewijzen, namelijk dat politiek de economie volgt. Je kan dat denken of geloven, maar het is vaak moeilijk om dat op een zeer gedetailleerd historisch niveau te bewijzen.
De vergelijking tussen neoliberalisme en perestrojka op zich sprak ons al erg aan. Wat het boek nog interessanter maakt, is dat het blootlegt hoe de betrokken historische actoren zelf reflecteerden op deze gedeelde noodzaak om beloften te breken.
In 1987 verwees Gorbatsjov naar de veranderingen in Groot-Brittannië en zei dat “zij ook een perestrojka uitvoeren”. Vervolgens zei hij dat hun versie van perestrojka anders was, omdat zij probeerden het op een socialistische manier te doen, zonder het leven van mensen slechter te maken, zonder massale werkloosheid te creëren, enzovoort. Hij voegde er wel aan toe dat “ook wij niet mogen wankelen”. Hij wist dat de Sovjetindustrieën, opgebouwd vanaf de jaren 1930, steeds meer verouderd raakten in wat we nu een geglobaliseerde wereld zouden noemen. Hij wist dat hij het systeem moest veranderen, maar zag geen manier waarop dat kon gebeuren zonder tijdelijke momenten van sociaaleconomische pijn. Hij wilde echter dat soort beleid niet voeren, omdat alles in zijn ideologische overtuiging schreeuwde dat dit teveel weerstand zou creëren in de samenleving. Dus bracht hij zijn tijd aan de macht wanhopig door met het zoeken naar een manier om te herstructureren zonder enorme sociaaleconomische pijn te veroorzaken. De ironie is dat hij, in zijn pogingen om dat beleid te vermijden, veel economische pijn heeft veroorzaakt, met enorme tekorten, exploderende corruptie, enzovoort.
Waarom hebben historici er zo lang over gedaan om de gelijkenissen tussen het neoliberalisme en perestrojka te zien?
Dit is waarschijnlijk een egoïstische gok, maar ik heb het gevoel dat het een voordeel was om een buitenstaander te zijn in de Sovjetgeschiedenis. De geschiedenis van het socialisme zelf is niet waar ik begonnen ben. Sovjetologen dachten dat perestrojka iets uniek was binnen de Sovjet-ruimte, iets onvergelijkbaar met alles wat er gaande was in de kapitalistische wereld. Bij iemand die ondergedompeld is in de Sovjetgeschiedenis komt het misschien niet eens op om na te denken over de parallellen die ik vond, omdat ‘perestrojka’ gewoon klinkt als een normale term. Ik kon daarentegen naar de Russische kant gaan, de taalkundige lens van de Russische geschiedenis opzetten en dan terugkijken naar de wereld en denken “waar gebeurt perestrojka nog?”. En toen ik dat deed, kon ik soortgelijke processen identificeren in Argentinië aan het begin van de jaren 1980 en in de VS na de Volcker-schok. Ik merkte op dat het allemaal processen van economische herstructurering waren die erg op elkaar leken.
Om tot de conclusie van het boek te komen: waarom werkte de politiek van het breken van beloften in het Westen en mislukte deze in het Oosten?
In het Oostblok bestond er geen electorale democratie. Er waren schijnverkiezingen, maar niemand nam ze serieus. Het sociale contract was gebaseerd op de vooronderstelling dat de machthebbers voor een stijgende levensstandaard konden zorgen. Ze konden de staat en de economie besturen zolang de welvaart van jaar tot jaar steeg. Toen in de jaren 1970 het moment van bezuinigingen aanbrak, betekende dit een directe bedreiging voor dat sociale contract. De regeringen van het Oostblok hadden niets binnen hun politieke systeem waarop ze konden bouwen om de instemming en het vertrouwen van de bevolking te behouden. Gorbatsjov en zijn adviseurs stuitten voortdurend op deze tegenstrijdigheid van hun doel om beloften te breken en hun eigen ideologische verplichtingen.
De Westerse wereld daarentegen had wel een kiesstelsel en kon haar legitimiteit behouden, zelfs wanneer ze bezuinigingen doordrukten. Als politici de mensen konden laten geloven dat het iets noodzakelijks en tijdelijks was voor een toekomstige welvaart, konden besparingen plaatsvinden zonder het sociale contract te verbreken. Bovendien kon het Westen terugvallen op een nog steeds bestaande ideologie van zelfredzaamheid en marktresultaten als basis voor groeiende welvaart, die zelfs tijdens de periode van het keynesianisme was blijven bestaan. Politici beweerden dat een terugtrekking van de staat het systeem van groei weer op gang zou brengen. De socialistische wereld had geen dergelijke traditie in haar ideologische arsenaal.
We willen het nog even hebben over de verschillende rollen die het maatschappelijk middenveld speelt in het Oosten en het Westen. Het lijkt alsof het Westen het maatschappelijk middenveld en de vakbonden probeerde te ontmantelen om het neoliberalisme door te drukken – denk aan Thatchers strijd tegen de vakbonden, terwijl ze in het Oosten de verbinding met het maatschappelijk middenveld moesten herstellen om het politieke conflict op te lossen, dat werd veroorzaakt door de noodzaak om bezuinigingen door te voeren. Dat is toch een opvallend contrast?
Ja, dat was een van de verrassende conclusies van mijn boek. Toen het Westen in de jaren 1970 in de problemen kwam, leidde dat tot grote protesten . Dit werd aanvankelijk in het Oosten gezien als een zwakte van het Westen. Achteraf bleek dat eigenlijk een teken te zijn dat de Westerse staten opereerden vanuit een relatief sterke positie, omdat ze deze dingen met een zeker vertrouwen konden laten gebeuren. Het westerse systeem stond mensen toe de straat op te gaan en hun ding te doen. Er konden zelfs gewelddadige botsingen zijn, maar de sociale orde zelf werd niet in vraag gesteld.
In het Oostblok daarentegen, was het sinds de ervaring in Polen begin jaren 1980 impliciet gekend en gevreesd dat, wanneer bezuinigingen werden opgelegd en je het maatschappelijk middenveld niet in het politieke systeem absorbeerde, de mensen snel echte politieke macht zouden eisen. Om onpopulaire maatregelen door te voeren, moest je elementen van het middenveld binnenhalen. Het enige alternatief was een staat van beleg en het opnieuw invoeren van een gesloten samenleving.
Dat is ook de uitdaging waar China vandaag de dag voor staat. Het ziet ernaar uit dat China zijn beloften zal moeten breken. Ze kopen nu al een tijdje tijd, maar op een gegeven moment zal er een enorme herstructurering van hun economisch model plaatsvinden. De vraag is hoe ze dat proces gaan doorlopen zonder dat hun politieke systeem in twijfel wordt getrokken. Op een gegeven moment zullen ze het maatschappelijk middenveld een stem moeten geven en betrekken om op een geloofwaardige manier bezuinigingen door te kunnen voeren. Meer dan de Sovjet-Unie behoudt de Chinese Communistische Partij legitimiteit op basis van het nationalisme, maar ik vraag me af of dat genoeg zal zijn.
Laten we, vooraleer verder te gaan met de implicaties van het boek, het verhaal van de Koude Oorlog afsluiten. Terwijl de Volcker-shock de Sovjet-Unie dwong haar imperium op te geven, herstructureerde die de VS op een manier die vandaag de dag nog steeds zichtbaar is.
Absoluut. Het Amerikaanse imperium is gebaseerd op een uiterst unieke economische positie en de wereldwijde rol van de dollar op de financiële markten. Hun militaire en geopolitieke macht is gebaseerd op deze economische positie. Dat zijn de materiële fundamenten van het Amerikaanse imperium, maar daar wordt weinig over gesproken. Toen de economische macht van de VS in de jaren 1970 werd bedreigd, leidde de Volcker-shock tot een massale instroom van kapitaal in de VS, waardoor Reagan zijn economische programma kon voortzetten en het Amerikaanse imperium op nieuwe leest kon worden geschoeid. Hij beweerde dat zijn Reaganomics een succes was omdat het de individuele ondernemer ontketende en een nieuw zelfredzaam Amerikaans kapitalisme creëerde.
Als je je boek heel pessimistisch leest, lijkt het alsof bezuinigingen onvermijdelijk waren voor zowel het Oosten als het Westen. Betekent dit dat Thatcher gelijk had toen ze zei dat “er geen alternatief is”? Of denk je dat er alternatieven waren voor politici in de jaren 1970 en 1980?
Toen ik het boek schreef, kwam het idee van “geen alternatief” niet bij me op. Als ik op die manier had gedacht, had ik het boek misschien niet eens geschreven. Maar ik begrijp dat mijn boek zo is opgevat. Gelet op de toestand van de economie in de jaren 1970, is het duidelijk dat de uitzonderlijke periode van naoorlogse groei voorbij was. Er was een algemene daling van de wereldwijde productiviteit, vooral in het Westen en het Oosten. Bovendien waren de stijgende olieprijzen het gevolg van het feit dat postkoloniale olieproducerende landen niet langer genoegen namen met lage prijzen voor hun grondstoffen en hun macht opeisten om de energieprijs te bepalen.
Als je dat als gegeven beschouwt, word je quasi onvermijdelijk geconfronteerd met de uitdaging van het breken van beloften. Dat was structureel bepaald en impliceert dat er een soort van binnenlandse aanpassing nodig was. Maar het betekent niet dat we de weg van het omarmen van de markt moesten volgen. Een alternatief dat mensen bedachten, was bijvoorbeeld om loonsverlagingen in te ruilen voor verdere deelname aan bedrijfsstructuren. Economisch verlies in ruil voor meer politieke participatie in de economie. Dat was theoretisch plausibel, maar ik denk dat er historische redenen waren waarom dat moeilijk uitvoerbaar was. Het primaat van de groei had zo lang echte belangenconflicten tussen kapitaal en arbeid, of tussen andere tegengestelde krachten binnen de samenleving verdoezeld. En dus kwam het neoliberalisme en beloofde verdere groei in ruil voor nog minder politieke deelname aan de economie. Het beloofde nieuwe manieren om de groeimotor draaiende te houden in ruil voor verliezen op korte termijn, en dat is het recept geweest voor minstens 40 of 50 jaar relatieve sociale stabiliteit.
Misschien verschuift mijn boek de aandacht van de vraag of het breken van beloften vermeden kon worden naar de vraag hoe je dat op de meest rechtvaardige manier kunt doen. Het neoliberalisme was duidelijk niet de meest rechtvaardige manier. Het verkondigde simpelweg dat als we meer aan de rijken geven, dit uiteindelijk de groei weer op gang zal brengen. De Thatcheriaanse principes van individuele verantwoordelijkheid regeerden, terwijl er alternatieven hadden kunnen bestaan om met het breken van beloften om te gaan.
Dit roept de vraag op of de crisis van de jaren 1970 onvermijdelijk was? Hebben we toen een soort grens bereikt van het sociaaldemocratisch kapitalisme?
Een van de dingen waar de naoorlogse boom op steunde, was goedkope energie. Op mondiaal niveau was dit extreem onrechtvaardig. Met de olieschok in de jaren zeventig kwam deze kwestie van wereldwijde distributie en de nieuwe internationale economische orde op de voorgrond. Als we nadenken over een “rechtvaardige” internationale economische orde voor de jaren 1970, denk ik dat die in elk geval aanzienlijke reële verliezen voor het globale Noorden met zich mee zou hebben gebracht. Het voortbestaan van de sociaaldemocratie in het Noorden berustte op structuren van onrechtvaardigheid wereldwijd. Als je die zou corrigeren, hoe zouden we dan het sociaaldemocratische project van het Noorden kunnen voortzetten? Bovendien beïnvloedde de snelle industrialisatie van Oost-Azië (China, Zuid-Korea, Taiwan) ook gedeeltelijk de deïndustrialisatie van het Noorden. De hogere levensstandaard daar zorgde voor uitdagingen voor de eigen versies van het Westen van ‘beloftes doen’. In sommige opzichten, vooral wereldwijd, is economie een nulsomspel. Maar als we een uiterste grens van economische mogelijkheden bereiken, is het niet doorbreken van die grens een gebrek aan verbeeldingskracht – zelfs als ik niet weet wat het juiste antwoord had kunnen zijn. Dit is vandaag de dag ook een uitdaging. Het meest invloedrijke economische boek van de 21e eeuw is Piketty’s “Kapitaal in de 21e eeuw”, en het meest tot de verbeelding sprekende dat erin staat is een wereldwijde vermogensbelasting. Dat is nauwelijks een nieuw Bretton Woods-systeem.
Als mijn boek impliciet beweert dat er geen alternatief was, dan is misschien het beste wat het kan doen aanleiding geven tot een hele hoop nieuw denken over wat de structurele beperkingen waren voor de sociaaldemocratie in de jaren 1970 en 1980 en hoe alternatieven gevormd hadden kunnen worden. Als mensen het tegendeel van mijn boek bewijzen, dan hebben we een veel verfijnder en hopelijk plausibeler antwoord op de vraag wat de alternatieven voor het neoliberalisme waren.
Bewijst jouw geschiedenis dat marktsamenlevingen over het algemeen flexibeler en aanpasbaarder zijn?
De geschiedenis zou suggereren dat markten je meer politieke flexibiliteit geven. Beleidsmakers konden verwijzen naar marktmechanismen om hun beleid te rechtvaardigen, wat vooral handig was als de uitkomsten onpopulair waren. Neem de Volcker-schok van 1981. Als voorzitter van de FED implementeerde Volcker het monetarisme in de VS. Hij deed dit niet omdat hij zich aangetrokken voelde tot de ideeën van Milton Friedman, maar omdat hij zo de verantwoordelijkheid voor het afdwingen van bezuinigingen op “de markt” kon afschuiven. Door het monetarisme toe te passen, richtte hij zich op de geldhoeveelheid in plaats van op de rentetarieven, waardoor de marktrente omhoog schoot naar maar liefst 18%. Zelf de rente op 18% zetten zou politiek onmogelijk zijn geweest. Met het monetarisme leek het nu alsof de markt de uitkomsten bepaalde, in plaats van hijzelf. Dus dat beroep op de markt kan regeringen meer flexibiliteit geven op discursief en ideologisch niveau.
Waar ik me echter zorgen over maak, is dat er in de jaren 1970 en 1980 vanuit werd gegaan dat westerse regeringen hun legitimiteit zouden behouden. Die legitimiteit is nu ernstig aan het wankelen. Als je mensen vraagt om het breken van beloften te accepteren, vertrouw je impliciet op het feit dat ze geloven dat het op een bepaald moment in de toekomst weer beter zal gaan. Mensen zijn zo bereid om een verlies op korte termijn te aanvaarden. Ik weet niet zeker hoeveel samenlevingen de staat vandaag de dag nog dat vertrouwen zouden geven. De grote legitimiteit van westerse regeringen aan het begin van de neoliberale periode was gebouwd op de politiek van het doen van beloftes van tijdens de naoorlogse periode. In die zin steunden Reagan en Thatcher op sociaaldemocraten die dat politieke kapitaal in de voorgaande drie decennia hadden opgebouwd. Maar nu hebben we 40 à 50 jaar van het neoliberale project achter de rug, en ik maak me zorgen dat er geen politiek kapitaal meer is om uit te putten.
Waarom denk je dat we in die neoliberale periode zijn blijven steken? Zoals je al zei, werd het grootste deel ervan ingevoerd met de belofte dat het slechts een kortetermijnmaatregel was. Nu, bijna 50 jaar later, zitten we nog steeds in een systeem dat grotendeels in de jaren 1980 is opgebouwd. Waarom konden we niet terug naar het tijdperk van beloftes doen?
Sommige experten zeggen dat het einde van de Koude Oorlog betekende dat het ideologische alternatief voor het kapitalisme wegviel en dat er daarom geen noodzaak of zelfs stimulans meer was voor klassencompromissen in het Westen. Er zit wel iets in die interpretatie, maar de economische herstructurering tot neoliberalisme vond al een decennium voor het einde van de Koude Oorlog plaats, en dat is iets wat dat argument niet kan verklaren.
Waarom gingen we dan niet terug naar de jaren 1950? In zekere zin werden na de herstructurering nieuwe beloften gedaan. Ja, de lonen van mensen waren slechter en de werkgelegenheid was onzekerder, maar mensen kregen toegang tot allerlei soorten krediet, wat resulteerde in een hogere levensstandaard met nieuwe IPhones en vormen van entertainment. De zeepbel op de huizen- en aandelenmarkt gaf mensen die toegang hadden tot deze groeiende markten het idee dat ze beter af waren. Maar veel daarvan was gebaseerd op krediet. Dat is een belangrijke reden waarom het neoliberalisme is blijven bestaan.
Dus in die zin zijn de financialisering van de economie en de kredieteconomie de nieuwe beloften van het neoliberale tijdperk, of hebben ze in ieder geval de nieuwe beloften mogelijk gemaakt?
Ja, absoluut.
Om ten slotte onze blik even op de toekomst te richten: wat vind je van het hele debat over het ‘post-neoliberalisme’? Is dat tijdperk nu echt voorbij?
Ik vind het nogal snel om het einde van het neoliberale tijdperk aan te kondigen. De macht van de financiële wereld is bijvoorbeeld nog niet aangetast. Maar het is ook duidelijk dat we het neoliberalisme aan het verlaten zijn. Dat is niet van de ene op de andere dag gebeurd, maar als je kijkt naar de veranderingen in de afgelopen tien jaar, dan zien de dingen er nu heel anders uit. In 2015 debatteerden de Verenigde Staten nog over het Transpacific Partnership. Trump en Brexit waren nog geen realiteiten. Sindsdien heeft de regering Biden gewerkt aan een soort wereldwijde minimum vennootschapsbelasting. Het industriebeleid komt ook van de grond. Afgelopen oktober (2023) verklaarde The Economist zelfs hyperbolisch dat vrije markten op de vuilnisbelt van de geschiedenis liggen. Dit duidt zeker op een stapsgewijze verandering in regeringsparadigma’s.
Wat ook interessant is, is dat de economische en handelspolitiek weer wordt bepaald door de concurrentie tussen de grote mogendheden. Ziet u parallellen tussen wat er nu gebeurt en wat er in de jaren ‘70 gebeurde?
In eerste instantie moeten we proberen mondiale rivaliteit te vermijden. Over het algemeen was de Koude Oorlog negatief voor de wereld. Miljoenen mensen zijn erdoor gestorven. Maar ik denk dat ik hoop dat áls we een nieuwe Koude Oorlog krijgen, dat we er dan een race van maken om ook weer nieuwe beloftes te maken. Het beste dat uit de eerste Koude Oorlog kwam, was een soort geopolitieke berekening waar niemand omheen kon, zelfs de Amerikaanse conservatieven niet, met name: om de Koude Oorlog te winnen en je ideologische vijand te verslaan, moet je je burgers iets geven. We kunnen alleen maar hopen dat dat een gevolg zal zijn van de toenemende geopolitieke rivaliteit van vandaag.
Ik ben echter niet echt zeker dat de nieuwe Koude Oorlog ons dit voordeel zal opleveren. Het Chinese ideologische alternatief voor het Westen richt zich vooralsnog alleen tot regerende elites. Ze hebben op geen enkele manier de mondiale arbeidersklasse aangesproken. Niemand laat zich ideologisch inspireren door Xi Jingping. Dat was anders voor de jaren 1970, toen mensen zich lieten inspireren door de Sovjet-Unie, wat een echt effect had op de politieke economie van het maken van beloftes. Toen Chroesjtsjov aan de macht kwam en zei dat vreedzame coëxistentie de weg vooruit zou zijn, veranderde de rivaliteit van een dreigende wereldoorlog in een wedstrijd van het maken van beloften. Die vorm van ideologische strijd maakt echter nog geen deel uit van ons huidige mondiale politieke landschap.