8 aug 2024

Poeta Pablo Neruda: presente, ahora y siempre!

Pablo Neruda werd in het zuiden van Chili geboren in 1904, dat is méér dan honderd jaar geleden. Hij stierf in september 1973, dat is ruim vijftig jaar geleden, maar nog altijd doet zijn naam wereldwijd klokken luiden. Zijn poëzie, die hem in 1971 de Nobelprijs voor literatuur opleverde, is nog altijd jong, fris, krachtig. Er gaat geen jaar voorbij of één of meer van zijn werken wordt voor de zoveelste keer herdrukt of vertaald.
René Smeets is al enkele decennia actief als literair vertaler, bloemlezer en sinds kort ook als dichter. Uit het Duits vertaalde hij honderden gedichten van de Duitse dichter Hans Magnus Enzensberger. Uit het Frans vertaalde hij verzen van de Haïtianen René Depestre en Jacques Roumain. Uit het Pools poëzie van Wisława Szymborska, Adam Zagajewski, Ryszard Krynicki; binnenkort wordt Ewa Lipska aan dat lijstje toegevoegd. Zijn vertaling van Pablo Neruda’s buitengewone succesvolle Twinting liefdesgedichten en een wanhoopslied is zijn eerste vertaling van langere adem uit het Spaans. Verder stelde hij bloemlezingen samen van gedichten over bier, wijn en andere dranken, over Johann Sebastian Bach, over borsten en borstkanker. Zelf schreef hij de dichtbundel Alles gestolen. Een handvol verzen à la Enzensberger (P, 2020), die meteen voor de Cees-Buddingh-poëziedebuutprijs werd genomineerd.

De dichter Pablo Neruda

Neruda gaat al veertig jaar met mij mee. In 1984 werd de Canto general, zijn indrukwekkend epos in verzen over de geschiedenis van Latijns-Amerika in zijn geheel en Chili in het bijzonder, voor het eerst in zijn geheel in het Nederlands vertaald. Een turf van 600 bladzijden. Een West-Vlaams triumviraat bracht de vertaalklus tot een goed einde. Als freelance-journalist interviewde ik de drie dichters-vertalers – Mark Braet, Willy Spillebeen en Bart Vonck – voor een stuk in de boekenrubriek van Knack; met als titel “De Canto in zijn epische dimensie”. Ik was zo onder de indruk van die Canto dat ik hem ook in het Spaans wou lezen. En dus ging ik Spaans leren, en kon ik daarna de Canto in het Spaans lezen. Een monument in de geschiedenis van de wereldpoëzie. Sindsdien ben ik Neruda blijven lezen, maar mijn fascinatie voor de figuur kreeg enkele jaren geleden een fikse boost door een bezoek aan enkele van de Neruda-huizen. Deze behoren tot de meest succesvolle musea van Chili en worden jaar in jaar bezocht door vele duizenden bezoekers, onder wie tal van ‘Neruda-pelgrims’. De voorbije vier jaar heb ik mij intensief met Neruda beziggehouden, veel van en nog veel meer óver hem gelezen. Zoveel met Neruda bezig zijn moest dan wel uitmonden in nieuwe boeken over Neruda: een vertaling van de succesvolle Veinte poemas de amor y una canción desesperada en een Neruda-leesboek om ook jongere generaties te laten kennismaken met de dichter, de politicus, de mens Pablo Neruda.

Met zijn Twintig liefdesgedichten was de toen twintig jaar jonge Neruda door de grote poort de wereldliteratuur binnengestapt. De bundel was een schot in de roos, werd vooral door jongeren enthousiast onthaald, wellicht omwille van het vrijmoedige en vranke taalgebruik over liefde, verliefdheid en seks. Enkele critici waren sceptisch, maar al snel sloeg het om en het boekje vertrok voor een langdurige wereldreis die nog altijd voortduurt. Niemand weet precies hoeveel exemplaren ervan zijn gedrukt, de kenners die het kunnen of zouden moeten weten, houden het voorzichtig bij ramingen als ‘ergens tussen 20 en 30 miljoen’ stuks, de talloze piraatuitgaven niet eens meegerekend. Het boekje was en is nog altijd zo populair dat veel mensen stukken van of zelfs hele gedichten uit het hoofd kennen. Spreek je een toevallige voorbijganger in Santiago de Chile aan met het Spaanse equivalent van de woorden “Vannacht kan ik…”, dan is de kans reëel dat hij invalt en zegt “… de droevigste verzen schrijven” – zo luidt in mijn vertaling althans de eerste regel van het twintigste liefdesgedicht, zonder enige twijfel het meest geciteerde, gedeclameerde, vertaalde, gebloemleesde gedicht van Pablo Neruda.

Dik tien jaar na die Veinte poemas deed hij met zijn bundel Verblijf op aarde de Spaanse poëzie aansluiten bij het surrealisme en het modernisme dat in Europa hoge ogen gooide, denk maar aan Baudelaire, Rimbaud en co. Een andere mijlpaal in de geschiedenis van de Spaanstalige literatuur, maar meer iets voor ‘kenners’ en daarom minder succesvol bij het grote publiek dan die Twintig liefdesgedichten.

Maar hét grote meesterwerk van Neruda is ongetwijfeld zijn Canto general. Een toonbeeld van hoe sterk ‘poëzie met een boodschap’ – toentertijd sprak men van geëngageerde poëzie – kan zijn. Maar helaas ook hoe zwak, met name wanneer ze zich voor een partijpolitieke kar laat spannen. De Canto verscheen in Mexico in 1950. Neruda was ondertussen een overtuigde communist geworden, en naar het einde toe maakt hij dat ook in zijn Canto duidelijk, en dan daalt het poëtisch niveau meteen. Wat er ook van zij: de Canto is zonder twijfel het meesterwerk dat Neruda in 1971 de Nobelprijs heeft opgeleverd. Volgens sommigen had hij hem al vroeger moeten krijgen, maar was dat niet gebeurd omdat hij communist was. Volgens anderen heeft hij hem in 1971 gekregen omdat hij communist was en het Nobelprijscomité op die manier het socialistische regime van President Allende een hart onder de riem wou steken.

De politicus Pablo Neruda

De Canto dus als een onbetwistbaar hoogtepunt van hoe sterk door politiek engagement gedreven poëzie kan zijn. Neruda was 46 toen het boek verscheen, geen jongeling meer. Maar ook als student droeg hij het hart al duidelijk links. Hij vertoefde in Santiago de Chile het liefst in anarchistische kringen, vertaalde ook anarchistische auteurs. Maar in de bundels van de jonge Neruda is de politiek opvallend afwezig. Dat is pas in de loop van de jaren dertig veranderd. Neruda, toen van beroep consul, bekleedde een post in Spanje, eerst in Barcelona, daarna in Madrid. Hij heeft de rauwe Spaanse burgeroorlog van heel dichtbij meegemaakt. Kunstenaars moesten wel een kamp kiezen: de meeste kunstenaars met naam kozen de kant van de Republikeinen, die het uiteindelijk moesten afleggen tegen de fascisten, c.q. de falangisten van generaal Franco. Neruda was van mening dat de communisten degenen waren die het meest efficiënt de fascisten bestreden. Of dat historisch correct is, wordt door menigeen betwijfeld, maar Neruda’s mening stond vast. De kiem van het communisme begon in hem te groeien.

Omdat hij in Spanje openlijk partij had gekozen voor de Republikeinen, kon hij als vertegenwoordiger van de Chileense ‘neutrale’ overheid niet aanblijven. Hij werd overgeplaatst naar Mexico. Daarna keerde hij terug naar Chili waar hij in 1945 lid werd van de Communistische Partij en ook meteen werd verkozen tot senator. Hij aarzelde niet om vanop het spreekgestoelte van de Senaat van leer te trekken tegen de uitbuiting van de arbeiders in o.m. de koper- en salpetermijnen van het Noorden, hij hield een fel opgemerkte redevoering “Yo acuso” tegen het regime dat tegenstanders achtervolgde en zelfs opsloot. Gevolg: tegen hem werd een arrestatiebevel uitgevaardigd en hij moest onderduiken; de gever van de tip die tot zijn aanhouding zou leiden, mocht op een fikse beloning rekenen. Na een lange en moeilijke tocht te paard, die door de partij werd georganiseerd, kon hij via de hoge Andes naar Argentinië ontkomen en van daaruit ging het verder richting Parijs.

Einde jaren zestig – Neruda was dan al lang weer terug in Chili – dacht de partij dat hij het wel eens goed zou kunnen doen bij de presidentsverkiezingen van 1970. Neruda willigde het verzoek in met dien verstande dat hij zich als kandidaat zou terugtrekken zodra het Volksfront (een coalitie van linkse partijen) een gemeenschappelijke kandidaat naar voor zou schuiven. En zo gebeurde: Salvador Allende won die verkiezingen, en benoemde Neruda – als vriendendienst? – tot ambassadeur van Chili in Parijs. Maar Neruda had al enkele jaren last van gevorderde prostaatkanker, waardoor hij zijn post in Frankrijk niet naar behoren kon blijven uitoefenen. Hij keerde terug naar Chili waar hij zich terugtrok in zijn huis in Isla Negra. Op 11 september 1973 pleegden de militairen een staatsgreep onder leiding van generaal Videla. Tal van vrienden en kennissen van Neruda werden opgepakt, gefolterd en zelfs vermoord. Twaalf dagen na de coup overleed Neruda in een ziekenhuis in Santiago de Chile. Nu, meer dan vijftig jaar later, zijn de omstandigheden van zijn overlijden nog altijd niet helemaal opgehelderd. Begin van dit jaar werd een zoveelste onderzoeksrapport gepubliceerd waarin staat dat er in zijn stoffelijk overschot een dodelijke giftige stof is aangetroffen die in zijn lichaam was gebracht vóór zijn overlijden. Alles wijst erop dat de junta Neruda’s overlijden een beetje heeft ‘versneld’.

De man, de mens Pablo Neruda

Uit het gros van de getuigenissen en biografieën valt af te leiden dat Neruda een aimabele, joviale man moet zijn geweest. Een man met een groot hart, met name voor de kleine man. Sommigen noemen hem verwijtend een ‘champagnecommunist’. Het is waar: Neruda at graag goed en veel, en hij bestelde graag de beste en dus ook de duurste wijnen, in die mate dat achter zijn rug om de tafelgenoten soms de bestelling wijzigden. Enkele jaren geleden was er een felle discussie in Chili. In het parlement lag een voorstel ter tafel om de nationale luchthaven naar Neruda te hernoemen. Daartegen kwam veel protest. Vooral uit vrouwelijke, zeg maar feministische hoek. En dat is geen toeval. De luchthaven mocht toch niet de naam dragen van een man die in zijn memoires toegeeft dat hij als consul in het Verre Oosten een dienstmeid had verkracht? Het is waar: die passage in zijn memoires kun je moeilijk anders lezen, en er zijn nog andere dubieuze passages in zijn memoires, en in andere geschriften, die menige wenkbrauw hebben doen fronsen.

De vele liefdes en levens van Neruda, dat zou een passende titel voor een biografie van Neruda kunnen zijn. Neem nu die hierboven vermelde Twintig liefdesgedichten: die waren niet opgedragen aan zijn enige onvervangbare muze, maar aan meerdere muzen tegelijk, aan wie hij tegelijk liefdesbrieven schreef, en huwelijksaanzoeken deed. Dat alles zou pas na zijn dood door de ‘Nerudologen’ worden bovengespit. In de pas na zijn dood gepubliceerde memoires spreekt hij van twee of drie muzen, die hij ook dan nog niet bij naam noemde. Het waren er zeker een paar meer. Intussen zijn daar tal van boeken over volgeschreven, en Neruda komt daar niet altijd goed uit.

In zijn ‘volwassen’ liefdesleven ging het niet anders. In het geval van Neruda kun je niet anders dan van seriële polygamie spreken: toen hij nog formeel met zijn eerste echtgenote getrouwd was en met haar samenwoonde, begon hij een jarenlange affaire met de vrouw die zijn tweede echtgenote zou worden. En terwijl hij met die vrouw samen was, had hij een jarenlange ‘geheime’ affaire met de vrouw die zijn derde en ‘definitieve’ echtgenote zou worden: Matilde Urrutia. In de tweede helft van de jaren zestig leefde hij samen met haar in zijn huis in Isla Negra, aan de kust ten zuidwesten van Santiago. Toen Matilde zélf naar een ziekenhuis moest in Santiago, vroeg ze haar nichtje Alicia om voor haar zieke Pablito te zorgen. De daaruit voortvloeiende affaire met het ‘groene blaadje’ Alicia heeft ruim zeven jaar geduurd.

Ach ik wil ze niet te eten geven, de grote schrijvers en kunstenaars met een groot ego en een nog groter libido, en veel van de vrouwen die met Neruda het bed hebben gedeeld moeten geweten hebben of wilden niet weten dat ze niet met Meneer Trouw te maken hadden. Hij had nu eenmaal meerdere kathedralen en daarbovenop tal van kapelletjes. Maar het lijkt wel of het bedrog was voorgeprogrammeerd. Moreel zeker wél problematisch is het feit dat Neruda zijn eerste echtgenote en hun gehandicapte dochter Malva – voor zover bekend Neruda’s enige kind, dat met een waterhoofd werd geboren en maar acht jaar heeft geleefd – reeds na enkele jaren in de steek heeft gelaten. Vrouw en kind zijn in armoedige omstandigheden gestorven, de herhaalde verzoeken van de echtgenote om alimentatie werd niet of slechts in zeer beperkte mate ingewilligd, en voor de literatuurliefhebber nog onbegrijpelijker: de grote schrijver van duizenden vezren heeft aan zijn eerste echtgenote en zijn enige kind niet één gedicht gewijd.

Een standbeeld dat begint te wankelen

Neruda is en blijft een monumentale dichter. Zijn plaats in de wereldliteratuur staat niet ter discussie. Zijn verzen blijven aanspreken en zullen dat nog lang blijven doen. De politicus Neruda is minder indrukwekkend. Als communist was hij streng in de leer, wat in die tijd betekende dat je stalinist was. Hij bleef dat ook nadat op het fameuze 20ste congres van de CP van de Sovjet-Unie in 1956 de terreur van het Stalin-regime open en bloot uit de doeken werd gedaan. Pas in de jaren zestig is hij in zijn poëzie voorzichtig afstand gaan nemen van dat stalinisme. Eigenlijk is hij ‘een communist van vlees en bloed’ gebleven tot in de kist. 

Dat neemt niet weg dat hij in Chili nog altijd immens populair is. Hij is aanwezig in het straatbeeld van Santiago de Chili en andere steden, je komt deze ‘dichter van het volk’ bij wijze van spreken tegen om de hoek, levensgroot op een muur geschilderd, of als houten standbeeld zittend in een naar hem genoemd café. Straten, pleinen, scholen en universiteiten en instellingen allerlei zijn naar hem genoemd, de postzegels met zijn beeltenis zijn legio. Maar het standbeeld van onze monumentale dichter begint serieuze barsten te vertonen. De feministes hebben hem in ieder geval al gecanceld, en onder de jongere generaties rijst ook meer en meer kritiek op de soms wel merkwaardige levenswandel van deze grote schrijver.

 

Pablo Neruda

Vannacht kan ik de droevigste verzen schrijven

Vannacht kan ik de droevigste verzen schrijven.

Bijvoorbeeld schrijven: “De nacht is bezaaid met sterren

die blauwbekkend hangen te kleumen in de verte.”

De nachtwind giert door de hemel en zingt.

Vannacht kan ik de droevigste verzen schrijven.

Ik hield van haar, en soms hield zij ook van mij.

In nachten als deze hield ik haar in mijn armen.

Hoe vaak heb ik haar gekust onder de eindeloze hemel.

Zij hield van mij, en soms hield ik ook van haar.

Onmogelijk niet te houden van haar grote, stille ogen.

Vannacht kan ik de droevigste verzen schrijven.

Te bedenken dat ik haar niet langer heb. Te voelen dat ik haar heb verloren.

Naar de onmetelijke nacht luisteren, onmetelijker nog zonder haar.

En het vers valt op de ziel zoals de dauw op het gras.

Wat doet het ertoe dat mijn liefde haar niet kon behouden.

De nacht is bezaaid met sterren en zij is niet bij mij.

Dat is alles. In de verte zingt iemand. In de verte.

Mijn ziel heeft geen vrede met dat verlies.

Mijn blik zoekt haar, als om haar dichterbij te brengen.

Mijn hart zoekt haar, maar zij is niet bij mij.

Dezelfde nacht die dezelfde bomen verbleekt.

Wij zijn niet meer wie wij toen waren.

Ik hou niet meer van haar, da’s waar, maar wat hield ik van haar.

Mijn stem zocht de wind om haar oor te raken.

Van een ander. Van een ander zal zij zijn. Zoals vóór mijn zoenen.

Haar stem, haar heldere lijf. Haar oneindige ogen.

Ik hou niet meer van haar, da’s waar, maar misschien hou ik nog van haar.

De liefde is zo kort, en vergeten duurt zo lang.

Omdat ik haar in nachten als deze in mijn armen hield,

heeft mijn ziel geen vrede met dat verlies.

Al is dit de laatste pijn die zij mij doet lijden

en zijn dit het laatste verzen die ik voor haar schrijf.

Vannacht kan ik de droevigste verzen schrijven is het twintigste liefdesgedicht uit de bundel Twintig liefdesgedichten en een wanhoopslied uit 1923. 

Vertaling: René Smeets