Wat consultants nu eigenlijk precies uitrichten is een groter mysterie dan wie het Lam Gods heeft gestolen. In dit speelse stukje fictieve non-fictie gaat een dergelijk specimen zijn ondoorgrondelijke gang.
De espressomachine stond nog een beetje nadruipend in de hoek van het bureau dat hem tijdelijk was toegewezen. Vers gebruikt. Met een ernst die geen ironie kende, schreed de consultant met zijn designerkopje nog warme koffie in zijn single breasted maatpak door de gangen. Ik was op verboden terrein. Als dit niet werkte, zou ik ontslagen worden.
Onze eerste ontmoeting was meteen zeer oncomfortabel. Ik werkte met voornamelijk vrouwen in de communicatieafdeling, en ik had de vervelende opdracht gekregen om ons lang aanslepende websiteproject tot een goed einde te brengen. Het project was als een etterende stinkende wonde waarin iedereen de hele tijd zat te roeren. De deadline voor lancering was al tientallen keren overschreden. Iedereen moest zijn zegje doen en de webontwikkelaars zaten op de rand van een zenuwinzinking. Ik was eigenlijk aangenomen om te schrijven en “content” te maken, een hatelijk woord dat ik halsstarrig trachtte te vermijden, al stond het in mijn mail-handtekening. Ik had de dampende brok digitale websitediarree tegen mijn zin geërfd nadat mijn collega met een golfcar in een vijver was gereden en haar sleutelbeen had gebroken. Heel hard is water niet, dus dat was een hele prestatie. Ze me als hulp een map van epische proporties vol afgedrukte documentatie gegeven. Ik had het ding zonder het te openen achter slot en grendel in de kast gelegd.
Zes maanden later. De website is nog steeds niet af, maar ik probeer het project zoveel mogelijk te negeren. Het management is steeds meer in paniek, want, hoewel ze eigenlijk een niet eens zo oude prima functionerende website hebben en de werking van de organisatie helemaal los staat van wat erop staat, hebben ze één of andere mystieke intuïtie dat “iets nieuws” essentieel is voor wat ze doen, wat dat dan ook precies moge wezen.
Ricardo – het valt me meteen op dat hij dezelfde achternaam heeft als de slechterik uit Nero – staat plots achter me, en dit terwijl ik in Photoshop zit te prutsen om iemand die trots met courgettes zwaait er minder enthousiast te laten uitzien. Eerder die dag zag ik Ricardo’s zilverkleurige Jaguar voor de deur staan terwijl Dirk, de rugged eenmanskracht van de logistiek, de espressomachine onder zijn leiding uit de kar trok en er dan op zijn benen zwiepend mee naar binnen ging. Ricardo bleef nog even buiten staan om te vapen, en terwijl ik hem ongegeneerd bespiedde, keek hij plots omhoog in de richting van mijn raam. Het oogcontact dat daarop volgde was wellicht imaginair van aard, maar ik wendde mijn blik toch maar snel elders.
“Frank, neem ik aan?”, zegt hij vanachter mijn rug. Hij heeft een stem als een griezelige klok en ik heb hem niet in de ruimte horen binnenkomen, waardoor ik bijna een meter hoog spring. Hij beweegt zich door de kantoren als een hovercraft, en lijkt een eindje boven de jaren 90 tapis plein te leviteren, hoewel ik natuurlijk de locomotie zie als hij van punt a naar punt b stoomt. Ik bevestig wie ik ben, waarna hij mij stevig de hand schudt. Zijn handpalmen voelen aan als het vruchtvlees van perziken.
“Ik ben de consultant”, zegt hij, “wij zullen nauw samenwerken aan de website.” Het is een doodgewoon statement, maar ik ben om één of andere reden met verstomming geslagen, en terwijl ik een hele hoop plots in mijn mondholte ontstaan slijm wegslik, draait hij zich om en gaat hij verder de afdelingen af om zichzelf te introduceren. Dan volgt de grote stilte.
Wekenlang hoor ik niks van Ricardo. Soms kom ik hem weliswaar door de gangen leviterend tegen, meestal in de buurt van zijn bureau vlakbij het management, maar het lijkt me dat hij niet vaak op het bedrijf is. Drie weken later hoor ik dat iedereen op accountancy bij hem op gesprek moest, en dat een aantal mensen een slechte evaluatie kreeg. Miriam, een vrouw van 54 die reeds haar gehele leven op dezelfde plek werkt, kreeg van hem te horen dat er geen “ik” zat in teamwork, een cliché dat in het Nederlands niet werkt, en dat “teamwerken” de “dream” doet “worken”. Een groot dichter was Ricardo niet. Hij vertelde haar ook dat hij change kwam managen. Je kon ofwel de verandering belichamen, ofwel als wisselgeld worden aanzien. Ik wilde hem vervoegen in zijn taalspel door te zeggen dat je consultancy niet kan spellen zonder sultan, maar ik was te laf.
“Ik viel duidelijk eerder in de laatste categorie voor hem”, zegt Miriam, “ik ben een rostje, maximum 5 cent”. Naar de exacte reden van haar disfunctioneren heeft ze het raden. Nog een week later staat ze achter mijn rug met een schaal koekjes.
“Het is mijn laatste dag”, zegt ze, “deze middag moet mijn bureau leeg zijn.” Ik ben geschokt en ik wil haar meer vragen stellen, maar ze schijnt er niet veel zin in te hebben.
“Als hij je uitnodigt voor een gesprek, wees dan op je hoede”, zegt ze. Ik heb deze vrouw in de twee jaar dat ik er werk nog nooit aangeraakt, er eigenlijk nauwelijks mee gesproken, maar nu knuffelen we.
Alsof er een duistere magische kracht mee gemoeid is, krijg ik die middag, terwijl Miriam met haar besnorde echtgenoot de restanten van twintig jaar werk in de auto laadt, een mail van Ricardo. Het is een vragenlijst:
“Wat vind je zelf dat je fout hebt aangepakt in dit project?”
“Waarom denk je dat je zachte communicatie geleid heeft tot deze impasse?”
“Vind je dat je verwachtingen over een positieve balans realistisch zijn?”
Alle vragen gaan over de nieuwe website en zijn zodanig verwoord dat ik er hoe dan ook slecht uitkom. Ik zit een gehele namiddag naar de lijst te staren, en klap ‘s avonds zonder één vraag beantwoord te hebben mijn pc dicht en ga naar huis. Zo loopt het een hele week, ik kom er niet toe om iets te beantwoorden. Het voelt als de absurde prelude van een dictatoriaal schijnproces. Na een onrustig weekend krijg ik een mail waarin Ricardo me uitnodigt tot een gesprek. Woensdag om negen uur, in de Baekeland-zaal, de directeur en de HR-manager zullen aanwezig zijn.
(Leo Baekeland is de uitvinder van de allereerste plastic.)
Ik heb nog twee dagen om mijn professionele hachje te redden. Ik google Ricardo maar ik vind niks bezwarend, hij is perfect en blaamloos. Op zijn Facebookbanier staat hij met zijn vrouw, twee kinderen en hun Mechelse Scheper breed te glimlachen. Een sympathieke gezinsman, iedereen is blond. Hij is ook lid van een jogginggroep die “lopen met gewichten” heet. Verder vind ik enkel professionele data en zijn zeer slicke consultancywebsite.
Ik wacht aan de toiletten tot ik hem uit zijn bureau zie komen en dan duik ik zijn kantoor binnen. Het is een haast maagdelijke ruimte en het is duidelijk dat hij het bureaumeubel niet vaak gebruikt, een schril contrast met de doorleefde tafel waaraan Miriam jarenlang haar corporate boetedoening deed. Ik zet me op zijn stoel en prepareer een espresso. Twintig minuten later komt hij binnen. Even kijkt hij verbaasd, maar hij zet prompt weer zijn pokerface op. Hij gaat zitten op de andere stoel.
“Ik neem ontslag”, zeg ik heftig, “zo kan ik niet werken.”
Hij doet zijn mond halfopen maar er komt niks uit. Wanneer het dan toch komt roept hij en loopt zijn hoofd rood aan als een zoete paprika.
“Jij mag dat niet bepalen, ik beslis wie er hier vertrekt”, schreeuwt hij.
“Nèh”, zeg ik zo rustig mogelijk, “ik neem ontslag.”
Ik stap traag naar buiten, achter me hoor ik verwensingen en woedend geschreeuw. Ik neem de rest van de namiddag vrij.
Wanneer ik me de volgende dag inlog zie ik dat het vergaderverzoek geannuleerd is. De consultant woedt de weken daarop als de zwarte dood door alle afdelingen. Elke middag hoor ik over mensen die plots na jarenlange dienst met een Engelse tagline uitgezuiverd worden. Ik blijf echter volledig buiten schot, en wanneer ik hem een paar weken later in de winterkou op de parking zie vapen, terwijl de interimvervanger van logistieke Dirk de koffiemachine weer in de auto laadt, weet ik dat ik gewonnen heb.