Contrarie zijn. Tegen de stroom in denken. Niet zomaar zonder slag of stoot aannemen wat je wordt voorgeschoteld. Kritisch blijven. Tegenover modetrends, wereldbeelden, opvattingen, cultuurtendenzen, die rondgestrooid worden door beleidsmakers, opiniemakers, politici. Niet eenvoudig in deze tijd waarin nieuws en fake nieuws vaak moeilijk van elkaar te scheiden zijn. Een tijd waarin alle mogelijke media worden gebruikt om de publieke opinie te beïnvloeden, om ideeën, producten, ja zelfs oorlogen te slijten.
Zoals mijn ouders zeiden: het is niet omdat de massa zus of zo denkt, of zus of zo handelt dat jij dat moet aannemen of volgen. Kritisch blijven! Ze hadden de tweede wereldoorlog in volle heftigheid meegemaakt en de effecten van de massapsychologie aan den lijve ondervonden
Contraire is ook een jaarlijkse lezing, een beetje een ode aan, een herdenking van Rik Bevernage, oprichter en jarenlange bezieler van de Werf, die uit het Masereelfonds ontstaan is. Zijn verdiensten kunnen niet worden overschat. Alleen al het benoemen van wat hij betekend heeft voor verschillende generaties van jonge en intussen oudere Belgische jazzmusici is meer dan een boekje vol waard. En deze Rik, die mij in de loop der jaren zo dierbaar is geworden, is dan ook de enige reden waarom ik hier sta. Ik denk nog vaak aan hem. Ik mis hem erg. Ik ben natuurlijk niet de enige. (Zonder hem is Brugge voor mij Brugge niet meer.) Ik ben hem dan ook blijven belagen met smsjes tot in zijn laatste uren. Ook toen hij geen kracht meer had om nog te antwoorden. You never walk alone, Rik. Contraire dus. Gezonde tegenwind.
Masters of war
Bij het aanvaarden van deze opdracht dacht ik het toch even te moeten hebben over een tendens die wel internationaal georkestreerd lijkt en weinig tegenwind krijgt. Ik vind het verontrustend te zien hoe alle media in dit land en bij uitbreiding in heel Europa de burger proberen klaar te stomen voor een meer en meer militaristische samenleving. De vijanden uit het Oosten worden daarbij gretig als schrikbeeld gebruikt.
Het aantal programma’s waarin mannen en vrouwen zware fysieke en mentale militaire proeven doorstaan als strijder, als paracommando zijn niet te tellen en worden gretig geconsumeerd. Door jong en oud. En wat mij het meest verontrust, vooral door jong. Of moeten we het dan toch zien als onschuldig entertainment?
Het was wonderlijk om te zien hoe een kritisch bedoeld programma van onzen nationale zender een levende reclamespot werd om jonge mensen te werven als reservist in het Belgisch leger. Begrippen als burgerzin en burgerplicht, werden naar voren geschoven als argumenten om het zelfs misschien verplicht te maken, jonge recruten mochten hun enthousiasme komen demonstreren. Een universiteitsprof kwam het hele vertoon kracht bijzetten met zijn persoonlijke ervaring als overtuigd reserveofficier (burgerzin en burgerplicht, op die twee begrippen kom ik later graag nog even op terug).
Wat vooral opviel : vanwege de twee journalisten van dienst geen enkele kritische vraag. De tegenstem moest komen van de woordvoerder van de vzw Vrede die tegenover zoveel enthousiasme maar weinig in kon brengen. Hij zat er dan ook moederziel alleen. Geen enkele medestander was uitgenodigd aan tafel om het pacifistische standpunt mee te verdedigen. De numerieke minderheid in een debat als middel om de discussie in één bepaalde richting te duwen?
Dat nieuwe militaristische narratief kent voorlopig weinig tegenwind. Als een mantra wordt regelmatig herhaald hoe spionnen uit het oosten onze geheimen proberen te ontfutselen. Als dat maar genoeg herhaald wordt gaan we dat wel geloven. Zo werken ook de technieken van de reclame. (We mogen inderdaad niet pacifistisch naïef zijn maar heeft de geschiedenis ons niet geleerd dat een paar vreselijke oorlogen vooral vermeden hadden kunnen worden met weloverwogen doeltreffende diplomatie? Maar dat die diplomatie jammer genoeg moet wijken voor economische en geopolitieke belangen.)
Soms is het een verademing als iemand uit onverwachte en in dit geval onverdachte hoek even tegen de stroom durft in te gaan. Tijdens een tv-debat, waarin nog maar eens duidelijk moest worden hoezeer we Chinese spionnen moeten vrezen, merkte onze ex-minister van Justitie droogjes op : “Iedereen spioneert bij iedereen hoor. Dat is een algemeen gangbare praktijk. Door wie werd onze Belgische staat een paar jaar geleden gehackt? Door de Britse geheime dienst.”
Iedereen spioneert bij iedereen, dat horen we toch niet zo vaak. We lijden ook aan collectief geheugenverlies. Wie weet bijvoorbeeld nog dat de oorlog in Irak en Afganistan ook volstrekt illegaal was?
Bij het uitbreken van de oorlog in Oekraïne schreef notoire dwarsdenker Slavoj Žižek een interessant artikel. Hij veroordeelt zoals iedereen de oorlog en suggereert terecht dat Poetin als oorlogsmisdaiger voor het tribunaal moet verschijnen, maar met hem ook de heren Bush en Blair. De inval in Irak en Afganistan hebben, volgens Zizek, Poetin en andere wereldleiders getoond hoe je ongestraft zomaar een ander land kan binnen vallen.
Er zijn al bijna drie generaties die geen benul hebben van de illegale oorlog in het Midden-Oosten en de ellendige gevolgen die we daar nog steeds van dragen. Jonge generaties die de oorlog consumeren als een game spelletje maar dan zonder het kader van de geopolitieke en economische belangen die vele levens kosten.
Wat is echt wijsheid in deze complexe oorlogstijden? De oorlogsindustrie draait weer op volle toeren. En dan vallen me twee strofen te binnen van ‘Masters of War’ van Bob Dylan, maar dan in de meeesterlijke Nederlandstalige versie van Wannes Van de Velde en Roland :
Oorlogsgeleerden, genies van ‘t kanon
Ge bouwde torpedo en waterstofbom
Ge schuilt achter muren en achter papier
Maar ik ken alle kuren, oew stalen manier
Ge bouwt aan ‘t verderf van leven en land
Ge steekt me’ goe streken de wereld in brand
En al kan ‘t oe nie schelen da’k olle verwens
Toch zijde ‘ne vloek in de buurt van ‘ne mens
En zo zijn we beland bij een paar belangrijke contraire kunstenaars die door hun eigenheid hun stempel drukten op hun tijd, op hun kunst, op hun collega’s. Ik had een heel lijstje opgesteld met artiesten die in hun kunst tegen de stroom in hun eigen ding zijn blijven doen. Het was een behoorlijk lijstje, te veel om op te noemen eigenlijk. Hoopgevend toch? De eerste, en dit om het op deze plek toch even over een prominent vernieuwer in de jazz te hebben, is de veel te jong gestorven, geniale Eric Dolphy.
Eric Dolphy
Samen met Coleman en Coltrane speelde hij een belangrijke rol in de ontwikkeling van de avant-garde jazz van de late jaren vijftig en zestig. Hij ontwikkelde een hoogstpersoonlijke manier van musiceren gekenmerkt door onwaarschijnlijke toon-intervallen, onorthodoxe akkoorden en was de pionier bij uitstek in het uitbreiden van de tessituur van de altsax met minstens een octaaf. Hij maakte van de basklarinet een wonderlijk solo-instrument in de jazzmuziek en samen met Coltrane exploreerde hij het terrein van de lang uitgesponnen improvisaties. Steeds op zoek naar nieuwe geluiden was hij een innovator van rauwe klanken meer omwille van hun emotionele impact dan om hun melodisch of harmonisch effect.
Zijn hele biografie en muzikale oeuvre is meer dan de moeite waard om te ontdekken. Ik ga ze hier niet in detail uit de doeken doen. Maar snel, in vogelvlucht : hij groeide op in een bescheiden maar beschermend gezin, kreeg al van jongsaf een degelijke muzikale opleiding. Groeide uit tot een compleet virtuose instrumentist op zowel basklarinet, fluit en altsaxofoon. Was in staat om de meest complexe muziek zo van het blad te spelen. Kon alle rifs en fraseringen spelen in alle toonaarden. Zocht zijn inspiratiebronnen alom. Haalde zijn muziek naar eigen zeggen uit zijn omgeving. Uit de lucht. Uit de natuur. Vogelgeluiden waren een belangrijke inspiratiebron.
Op het internet vind je vandaag de dag alle mogelijke materiaal. Een prima toegankelijke introductie om zijn onweerstaanbare speelstijl op basklarinet te leren kennen staat op you tube, Tik maar in : Amsterdam, Charles Mingus featuring Eric Dolphy, “Take the A Train”. Een solo op basklarinet om van te smullen. Ik kan jullie alleen maaar aanmoedigen om Dolphy’s biografie en bij uitbreiding zijn hele oeuvre te leren kennen. Ook zijn hele discografie is meer dan de moeite om in te duiken.
Maar waarom hij vooral thuishoort in de reeks Contraire is vanwege zijn drang om tegen de stroom in te blijven gaan. Zich niet neerleggen bij wat gangbaar was. Met alle respect voor de grote voorbeelden uit het verleden. In 1961 bevonden Coltrane en Dolphy zich op het toppunt van hun roem. De voorbije jaren waren bijzonder succesvol geweest. Maar Coltrane bleef zoeken naar nieuwe vormen en geluiden en vond daarin de volle steun van zijn vriend Dolphy.
De hele notoire jazzwereld keek erg neer op die experimenten. Ze kregen zelf de stempel : dit is anti-jazz. De hoofdredacteur van Downbeat, toonaangevende vakblad uit die tijd, legde het duo op de rooster. “Wat proberen jullie nu toch te doen?”, was zijn wanhopige vraag. “Waar zijn jullie nu toch mee bezig?” Na een tijdje verbrak Eric Dolphy de stilte en antwoordde : “Ja dat is een goeie vraag”. En dat was zeker niet uit arrogantie, zo stond Dolphy niet bekend, maar ingegeven door die drang naar het onbekende, naar het grensverleggende.
Hun muzikale experimenten konden ze ten volle uitleven op vraag van de club The Village Gate. Een kleine jazzclub, met een laag plafond waar o.a. ook zangers als Nina Simone te gast waren. Dat laag plafond speelde een belangrijke rol. De technicus van dienst Richard Alderson had het briljante idee om boven het podium toch één goeie microfoon op te hangen. (Leve die technici, die in andere gevallen waarschijnlijk te vaak anoniem blijven.)
De opnames waren niet bedoeld om uit te brengen en bleven jaren in de kast. Een paar jaar geleden werden ze per toeval gevonden door een Bob Dylan fan die in de archieven is gaan snuisteren op zoek naar sporen van zijn idool. Zijn gelukkige vondst was de onuitgegeven tapes van het Coltrane quartet met als gast Eric Dolphy van 9 augustus 1961 in de Village Gate. Het concert is intussen uitgebracht als een album van 80 minuten en zal geen enkele jazzfan onberoerd laten.
Jammer genoeg zijn zowel Coltrane als Dolphy ons op veel te jonge leeftijd ontvallen. De tragische dood van Eric Dolphy is waarschijnlijk door velen al gekend, maar kan hier niet ontbreken. Dolphy wist zelf niet dat hij aan diabetes leed. Na zijn dood vertelde zijn vrouw in een interview dat toen ze in Parijs in Montmartre woonden, Dolphy vaak ‘s nachts nog op zoek ging naar chocolade. Han Bennink met wie Dolphy zijn laatste opnames maakte getuigt dat hij wel vier volle lepels honing in zijn koffie nodig had. Niemand die toen vermoedde dat hij ’t sukker had zoals in het West-Vlaams wordt gezegd. Tijdens een concert in Duitsland kreeg hij een crisis, verloor het bewustzijn, werd naar een hospitaal gebracht waar hij achtergelaten werd zonder zorg. Weer zo’n zwarte (waarschijnlijk viel hier het n-woord) die verslaafd is aan drugs en of alcohol. Hij zou zijn roes wel uitslapen. Dolphy die nooit drugs of zelfs alcohol had aangeraakt, overleed ter plekke op 36-jarige leeftijd.
Roy Andersson
De tweede kunstenaar die in mijn contraire lijstje thuishoort is de zweedse cineast Roy Andersson. Hij past perfect in het rijtje van artiesten die in de zin van Louis Paul Boon hun publiek trachten een geweten te schoppen. Roy Andersson is voor mij de meest eigenzinnige cineast van de voorbije 50 jaar.
Om echt aan de kost te komen, waar hij niet in slaagde, is hij reclamespots gaan maken om zijn filmwerk te kunnen financieren. Voor drie van zijn films heeft hij een persoonlijke lening moeten aangaan, waarvan de laatste nog maar recentelijk afbetaald is. “Dat is je lot”, zegt hij in een interview “wanneer je de volledige controle wil over je werk en geen toegevingen wil doen aan geldschieters of productiehuizen die afbreuk zouden doen aan het zuiver intrinsieke van je werk.” Hij stampte daarom ook een eigen bescheiden filmstudio uit de grond waar hij al zijn films draaide. Alleen om grote tableaus te filmen huurde hij ergens een leegstaande fabriek.
Hij brak door met zijn tweede langspeelfilm : ‘Songs from the second floor’ waarmee hij in Cannes de Gouden Palm won in 2000. Roy Andersson is als cineast werkelijk zijn eigen genre. Geen zwiepende camera’s of spectaculaire shots en spannende plots met duidelijke verhaallijnen. De camera beweegt zelfs nooit. Dat levert indringende scènes op die zich aan een traag tempo afwikkelen in intrigerende esthetische decors. Aan ‘Songs from the second floor’ werkte hij meer dan 4 jaar lang. Om de 5 jaar een film is zowat zijn werkritme.
Er bestaat een video waarin hij het ontstaan van zijn ‘Songs from the second floor’ vertelt. Je ziet ook hoe hij scènes uitprobeert, eerst verschillende versies maakt. Hoe hij zoekt naar de juiste acteurs. Hij werkt nooit met professionele acteurs. Hij zocht mensen, koppen met een specifieke uitdrukking. Ontroerend is hoe hij uitlegt waarom die scènes zijn ontstaan. Hoe hij werkt met wat hem in zijn leven raakt en geraakt heeft. Een foto bijvoorbeeld van een broer en een zus die werden opgehangen door de nazis omdat ze partizanen waren. Een beeld dat hem heel zijn leven vergezelde en uiteindelijk vorm kreeg in zijn film. Hij confronteert de Zweden met hun weggemoffelde nazi-sympathieën. Nationale taboes moeten het ontgelden. Het onderliggende schuldgevoel over verdrongen lafheid wordt in een paar scènes pijnlijk naar boven gewroet. “Ken je me niet meer” vraagt een man met een ijzig stemmetje aan Kalle, die zowat het hoofdfigguur in deze film is. Kalle loopt van hem weg, wil niet aan hem herinnerd worden. “Kalle, ken je me niet meer?” Met vaak zeer korte zinnetjes en onuitwisbare beelden wordt een hele confronterende wereld gesuggereerd die nog lang nazindert in je hoofd. En je hoeft geen Zweed te zijn om je aangesproken te voelen.
Maar als geen ander weet Roy Andersson tragiek te verbinden aan humor. Het werkt soms bevrijdend, dat lachen. “Ik vind dat goeie humor altijd een beetje pijnlijk moet zijn”, zegt hij in een interview. “Ik wil dat de kijker zich vragen stelt over het menselijke bestaan, door een spanningsveld te creëren tussen het banale en het serieuze. Ik focus op een tendens die me grote zorgen baart : een toenemend gebrek aan empathie, voor mij de grote plaag van onze hedendaagse maatschappij. Kwetsbare mensen worden voortdurend vernederd, en als er iets is waarvan ik droevig word, dan is het wel vernedering. Ik wilde bijvoorbeeld de monarchie al zo lang eens tegen de schenen trappen. Dat leidde tot een scène in ‘You the living’. De monarchie is een goed voorbeeld van wat ik over vernedering zei. Mensen zijn intellectueel zo lui en zo dom dat ze zelfs vandaag blijven dwepen met adel en monarchie. Vanuit die middens was er eeuwenlang machtsmisbruik en geweld tegenover de lagere klassen. Maar hoe reageren de gewone mensen vandaag? In plaats van die ouderwetse instelling bij het huisvuil te zetten, blijven ze blaadjes kopen waarin ze wordt verheerlijkt, en blijven ze met vlaggetjes zwaaien.”
In de vijfenveertig tableaus waaruit ‘Songs from the second floor’ is opgebouwd is niets meer normaal. De wereld is uit zijn voegen. Een eeuwigdurende file van haastige mensen verstopt de stad. Een parade van zelfkastijders trekt door de straten. De met chirurgische precisie vormgegeven scènes, die bij iedere beschouwing nieuwe geheimen prijsgeven, werpen een onthutsend en aandoenlijk licht op de dolende personages.
Roy Andersson kan wat de grootste artiesten kunnen : je raken met wat hem beroert, wat hemzelf raakt. Wat onder het vel kruipt en je nooit meer loslaat.
Prachtig voorbeeld daarvan is zijn verhaal over hoe het gedicht ‘Misstap tussen twee sterren’, van de 19de eeuwse Peruviaanse dichter in ballingschap César Vallejo in zijn film terecht kwam. Toen hij in jaren ‘70 net afstudeerde aan de filmacademie van Stockholm wou hij een documentaire maken over daklozen in Parijs met dit gedicht als leidraad. Het project mislukte, ging op de fles maar het gedicht liet hem niet meer los en is 30 jaar later op indringende wijze in zijn film terecht gekomen. Het is de enige tekst van Kalle’s zoon die niet meer wil spreken en daarom opgenomen wordt in een psychiatrische afdeling.
Tragisch en vaak hilarisch zijn vele scènes in al zijn films. Als je ze nog niet kent, ga dan op ontdekking uit. Deze Zweedse dwarsdenker biedt zoveel moois. Zoals een recensent terecht schreef : zijn onconventionele films werken vooral als een reeks audiovisuele vaak oerkomische raadsels waarin meer dan oppervlakkige aandacht van de kijker wordt gevraagd. Songs from the second floor, You the living, A pigeon sat on a branch en About Endlesness; wat mij betreft vier films waar je niet om heen kan.
Ingrid Robeyns
Om het laatste contraire hoofdstukje in te leiden, (er was me gevraagd mijn tekst te beperken maar contraire zijn was toch het thema?) een paar andere vormen van maatschappelijke vernedering en voorkeursbehandeling. Een paar feiten op een rijtje met dank aan de denktank Minerva.
De “Topmanager” van Proximus kreeg in 2017 een brutovergoeding van 936.903 euro, waarvan 515.108 euro vaste vergoeding. Niet als werknemer, maar wel als zelfstandig manager, en dus niet onderworpen aan de sociale zekerheidsbijdragen die werknemers betalen. Daarnaast werden ook de vergoedingen van de leden van de raad van bestuur bekendgemaakt. De voorzitter, een ex-minister van justitie, kreeg 186.244 euro bruto voor acht vergaderingen van de raad van bestuur en elf bijeenkomsten van comités. Een ander bestuurlid, een ex-Europees commissaris kreeg 72.000 euro voor acht vergaderingen van de raad van bestuur en twee bijeenkomsten van comités.
De “topmanager” verdiende op één jaar tijd waar de gemiddelde werknemer meer dan 20 jaar voor moet werken. Bovendien droeg ze daarbij in verhouding een kleiner deel van haar loon bij aan de sociale zekerheid dan die gemiddelde werknemer. En de ex-Eurocomissaris kreeg voor tien vergaderingen ongeveer even veel als de 40% werknemers met de laagste lonen op een jaar tijd verdienen.
Ondertussen zijn die cijfers flink achterhaald nu we weten dat de huidige ceo van Bpost en ook die van Proximus nog een heel pak meer verdienen. Marktconforme lonen heet dat. “Anders worden ze weggekocht door de privé”. Dat is wat ze ons al jaren proberen aan te praten. Maar moeten we dat daarom normaal blijven vinden?
Is niet het probleem dat ook de bestuursleden van deze maatschapijen veel te hoge lonen krijgen voor het werk dat ze verrichten? Natuurlijk verdedigen ze met verve de logica van de zogenaamde “marktconforme lonen”, daar praten ze in één klap ook hun eigen buitensporige vergoedingen mee goed. Ze zetelen in onze naam in deze half geprivatiseerde staatbedrijven en worden gefinancierd met ons belastinggeld.
En hier denk ik even terug aan de termen burgerzin en burgerplicht. Naar analogie met het werven van reservisten voor het leger onder het moto ‘Burgerzin en Burgerplicht’, zou het geen idee zijn dat die ex-politici, die toch niet hoeven te klagen over hun pensioen, zouden zetelen in raden van bestuur uit “burgerzin en burgerplicht”? Enkel tegen onkostenvergoeding en verder onbezoldigd? Of dat ze het geld dat ze ervoor krijgen terug naar de staatskas vloeit?
Kleine cynische voetnoot : Proximus deed het goed in 2017. Voor de aandeelhouders dan toch, met een gemiddelde nettowinst van 725 miljoen euro per jaar in de periode 2008-2017. Het personeelsbestand in voltijdse equivalenten daalde in diezelfde periode van 17 371 naar 13 391.
Roy Andersson heeft het over zijn grondige hekel aan vernederingen. De permanente en steeds groeiende ongelijkheid is daar ook een vorm van. Mijn laatste persoonlijkheid in het kader van Contraire, ze stond als eerste op mijn lijstje, is dan ook iemand die zich volledig wijdt aan de bestrijding ervan. Graag had ik haar mijn plaats hier afgestaan, maar niks staat de organisatie in de weg om haar volgend jaar uit te nodigen. Gewoon doen! Zij is een Vlaamse filosofe, die ook economie studeerde. Ze schreef haar doctoraat in Cambridge onder de vleugels van Nobelprijswinnaar Amartya Sen, een autoriteit op gebied van ongelijkheid, rechtvaardigheid en armoede.
Ingrid Robeyns blijft een centrale figuur in het hedendaagse debat over ethiek, rechtvaardigheid en sociale rechtvaardigheid. Haar vermogen om complexe filosofische concepten te verbinden met concrete beleidsimplicaties heeft haar werk waardevol gemaakt in zowel academische kringen als daarbuiten. Haar voortdurende bijdragen zullen ongetwijfeld blijven naklinken in de wereld van de ethiek en politieke filosofie. Haar bijdragen aan het begrip van rechtvaardigheid, welzijn en economische ongelijkheid hebben haar naam gevestigd als een invloedrijke en innovatieve denker.
Robeyns schuwt de controverse niet. Extreme rijkdom moet moreel in vraag worden gesteld. Niet alleen is ze schadelijk voor de samenleving, niemand kan ook oprecht zeggen dat hij zijn vermogen helemaal verdient. Er zou een maximaal vermogen moeten gelden, een limiet waar werkelijk niemand boven mag zitten. De kloof tussen arm en rijk neemt toe. Een kleine groep rijken wordt steeds rijker terwijl de afstand tot mensen zonder noemenswaardig vermogen steeds groter wordt. Dat is moreel niet verdedigbaar. In haar boek ‘Limitarisme’ legt ze uit waarom er een limiet moet komen aan de buitensprorige welvaart van de allerrijksten. Extreme rijkdom vormt bovendien een gevaar voor de democratie en staat een duurzame toekomst in de weg.
Ik heb haar boek meteen gekocht. De verwachtingen die de tekst op de achterflap me beloofden, werden volledig ingelost. “In een vlammend betoog doet Robeyns de argumenten voor het limitarisme uit de doeken, en schetst hoe dat er in de praktijk zou uitzien. We moeten naar een systeem waarin de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen en ongelijkheden ingeperkt worden. Het overtollge geld van de superrijken kan mens en samenleving veel goeds opleveren. En daar profiteert uiteindelijk iedereen van, ook de superrijken zelf.”
Tot de laatste bladzijde geeft haar boek stof tot nadenken over hoe we tegen de stroom in kunnen denken. De stroom van het neoliberale discours dat ons voortdurend aangepraat wordt. De voorbeelden die ze aangeeft van de superrijken die daar ook zo over denken, stemmen hoopgevend. Het is geen discours ingegeven door jaloezie, of door enige vorm van achterhaald communisme. Daar kan je na lezing haar absoluut niet van verdenken. Ik kan enkel zeggen, maak kennis met deze vrouw en haar tegendraadse opvattingen.
Alleen al het begin van haar boek opent met een bijzondere denkoefening, ik citeer : “Volgens Plato, een van de invloedrijkste denkers uit de Griekse oudheid, mag ongelijkheid niet al te groot worden. In zijn boek ‘De Wetten’ beargumenteert hij dat de rijkste burgers niet meer zouden mogen bezitten dan drie à vier keer zoveel als de armste burgers. Zou er vandaag de dag nog iemand zijn die dit bepleit?”
Misstap tussen twee sterren
En om deze contraire lezing helemaal af te sluiten wil ik jullie zeker dat vreemde gedicht niet onthouden dat voor Roy Andersson de aanleiding was voor zijn ‘Songs from the second floor’. Het betreft dus ‘Misstap tussen twee sterren’ van César Vallejo. Vallejo, geboren in 1892 en overleden in 1938, verdient op zich een volwaardig hoofdstuk in het thema Contraire. Zijn levensloop ging ook tegen de stroom in van het evidente. Maar dat laat ik jullie zelf uitzoeken bij wijze van bijkomend huiswerk. Hij schreef ook de roman ‘El tungsteno’ (1931), waarin een Amerikaans bedrijf wordt veroordeeld voor het uitbuiten van zijn Peruviaanse werknemers om de elementen te bemachtigen die het nodig heeft om wapens te maken.
Maar ik wil me nu beperken tot wat een literatuurcriticus destijds over hem schreef : “Vallejo brengt de verwachtingen van de lezer in verwarring door zijn gedurfde exploitatie van de regelpauze, waardoor vaak lidwoorden, voegwoorden en zelfs woordfragmenten aan het eind van een regel bungelen, door zijn veelvuldige toevlucht te nemen tot harde geluiden om het ritme te doorbreken, door alliteraties te gebruiken die zo onhandig zijn dat ze de tong verdraaien. Hij vervormt syntactische structuren, verandert de grammaticale functie van woorden, speelt met spelling. Zijn poëtische vocabulair is vaak onbekend en ‘onliterair’, hij creëert zelf nieuwe woorden, hij voegt vaak twee woorden samen tot één, hij knoeit met clichés om ze een nieuwe betekenis te geven, hij speelt met de meervoudige betekenis van woorden en met de gelijkenis van woorden. Klank tussen woorden. Hij maakt herhaaldelijk gebruik van oxymoron en paradox en vooral van catachresis, waarbij hij voorwerpen onherkenbaar maakt door er eigenschappen aan toe te kennen die er normaal gesproken niet mee worden geassocieerd.”
Door zijn authenticiteit en innovatief taalgebruik te bereiken, beïnvloedde Vallejo veel jongere dichters. Ik dacht een samenvatting van het oeuvre van Eric Dolphy te lezen. En het is in zekere zin ook toepasbaar op het werk van Roy Andersson zelf. Dus daarom, ter afronding : ‘Misstap tussen twee sterren’ van César Vallejo, in vertaling van de onvolprezen Bart Vonk.
Er bestaan mensen zo ongelukkig dat ze niet eens
een lichaam hebben; kwantitatief het haar,
daalt, duim per duim, het geniaal verdriet
de aard, bovenaan;
zoek me de maaltand van het vergeten niet,
ze lijken uit de lucht te komen, mentaal zuchten op te tellen,
[te horen
heldere zweepslagen op hun gehemeltes!
Ze verlaten hun huid, krabbend de sarcofaag
[waarin ze geboren worden
en gaan langs hun dood naar boven van uur tot uur
en vallen, langs hun ijskoude alfabet, tot op de grond.
Wee zoveel! wee zo weinig! wee hen!
Wee in mijn kamer, als ik hen met brillen hoor!
Wee in mijn thorax, als ze kosttuums kopen!
Wee mijn witte vettigheid, in hun gezamenlijk bezinksel!
Geliefd weze de oren van de janssens,
geliefd de personen die gaan zitten,
geliefd de onbekende en zijn vrouw,
de naaste met mouwen, boord en ogen!
Geliefd weze wie luizen heeft,
wie een lekke schoen draagt bij regen,
wie met kaarsen waakt bij het lijk van een brood,
wie zijn vinger tussen een deur klemt,
wie geen verjaardag heeft,
wie zijn schaduw in een brand verloor,
het dier, wie op een papgaai lijkt,
wie op een mens lijkt, de arme rijke,
de pure berooide, de arme arme!
Geliefd weze
wie honger en dorst heeft, maar geen honger
heeft waarmee hij zijn dorst kan lessen,
noch dorst waarmee hij al zijn hongers kan stillen!
Geliefd weze wie werkt per dag, per maand, per uur,
wie zweet van pijn of van schaamte,
die daar die naar de bioscoop gaat, geleid door zijn handen,
wie betaalt met wat hij niet heeft
wie op de rug slaapt,
wie zich zijn kindertijd niet meer herinnert; geliefd weze
de kale zonder hoed,
de rechtvaardige zonder doornen,
de dief zonder rozen,
wie een uurwerk draagt en God heeft gezien,
wie een eer bezit en niet omkomt!
Geliefd weze het kind, dat valt en nog weent
en de mens die gevallen is en niet meer weent!
Wee zoveel! Wee zo weinig! Wee hen!
Brugge, 6 maart 2024