Frankrijk beleefde nog maar eens een hete zomer. Dit keer was de aanleiding de dood van de jonge Nahel, een zeventienjarige bewoner van een banlieue in Nanterre nabij Parijs, die bij een politiecontrole werd doodgeschoten. Zowel de dood door politiekogels van een jonge (gekleurde) inwoner van de banlieues als de daaropvolgende woedende reacties – brandstichting, plundering en zelfs moordpoging – zijn helaas niet nieuw. Nahel was dit jaar het derde slachtoffer van buitensporig politiegeweld in Frankrijk, vorig jaar stierven dertien jongeren in gelijkaardige omstandigheden.
Johan Depoortere was tussen 1971 en 2008 een BRT/VRTjournalist. Hij maakte reportages in binnenen buitenland met vooral belangstelling voor het Midden- Oosten en Noord- en Zuid Amerika. Hij was correspondent in Moskou tijdens de woelige Jeltsin-jaren (1995-2000) en was vervolgens buitenlandverslaggever in Washington tijdens de Bush-jaren.
Wat we vandaag op het televisiescherm zien, lijkt een replay van de gebeurtenissen in 2005, toen twee jongeren levend werden verbrand in een elektriciteitscabine, waar ze hun toevlucht hadden gezocht na een achtervolging door de politie. De klassieke media, en al zeker niet de televisiejournaals, kunnen ons geen verklaring verschaffen voor dit never ending scenario. Zij komen niet verder dan een eindeloze herhaling van verhalen over “relschoppers” en “kat-en-muisspelletjes” met de politie.
De New York Times doet een poging om deze simplistische framing – het universum van “relschoppers en politie” – te doorbreken en legt het verband met het koloniale verleden van Frankrijk. “De giftige erfenis van acht jaar Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog is nooit verwerkt”, schrijft de krant. Die oorlog eindigde officieel met de onafhankelijkheidsverklaring van Algerije in 1962, maar onderhuids is het conflict blijven etteren, tot vandaag.
In oktober 1961, enkele maanden vóór het officiële einde van de Algerijnse oorlog, hadden duizenden Algerijnen uit de sloppenwijken hun beste kleren aangetrokken om in het centrum van Parijs hun steun te betuigen aan de onafhankelijkheidsstrijders in hun land. De politie wachtte hen op met mitrailleurvuur en schoot naar schatting 200 vreedzame betogers dood. Hun lijken werden in de Seine gegooid. Het zijn hun kinderen en kleinkinderen die vandaag in de banlieues wonen en op gezette tijden hun frustratie luchten. Ze voelen zich tweederangsburgers en het doelwit van een racistische politiemacht. De dood van één van hen was de lont in het kruitvat – een orgie van blind geweld was het gevolg.
Frankrijk is een duale maatschappij, waar de haves en de have nots naast elkaar wonen, maar ondanks de fraaie slogans van égalité en fraternité bitter weinig met elkaar delen. Onder de titel “Op zoek naar Frankrijk” schetste de Nederlandse Parijzenaar Wilfred de Bruijn in een reeks documentaires op de VPRO de diepe kloof tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Midden in de beruchte Parijse buitenwijk Saint Denis – ook nu het toneel van gewelddadige taferelen – staat een exclusief meisjespensionaat, dat ooit is opgericht door Napoleon: de École de la Légion d’Honneur, waar de leerlingen de Republikeinse waarden van eer en vaderland worden ingeprent. Voor de inwoners van de wijk symboliseren de muren van de instelling de uitsluiting die zij ervaren. “Officieel ben ik Frans”, zegt een moslima op straat, “maar niet zo Frans als de blanken”. Het is eenzelfde sentiment dat in tal van variaties te horen valt uit de mond van de jonge betogers en geweldplegers.
De “oorlog tegen het terrorisme” heeft de verhouding tussen politie en (een deel van) de samenleving verder op scherp gesteld. In het kader van de “terroristische dreiging” kreeg de politie meer bevoegdheid om te vuren. De gevolgen laten zich aflezen in internationale rapporten. In maart dit jaar beschuldigde de Raad van Europa de Franse politie nog van het gebruik van “ buitensporig geweld” tijdens de protesten tegen de pensioenwetgeving. De Verenigde Naties tikten Frankrijk op de vingers wegens het “politiegeweld, aanvallen op migranten, etnische profilering en religieuze intolerantie”.
Bijna gelijktijdig met de opstand van de jongeren uit de banlieues: een zoveelste opstoot in een ander koloniaal conflict, de honderdjarige oorlog van het zionistisch vestigingskolonialisme tegen de plaatselijke bevolking van Palestina. Zionistische troepen trokken met tanks en zware wapens een spoor van vernieling in het vluchtelingenkamp van de stad Jenin op de Westoever. Meer dan duizend zwaar bewapende Israëlische soldaten terroriseerden het dichtbevolkte kamp – in werkelijkheid een wijk in het centrum van de stad – terwijl drones en raketten huizen en infrastructuur tot puin reduceerden. Na de raid lieten de troepen 12 doden en een bevolking in trauma achter.
De aanval op Jenin was de zoveelste fase van een offensief dat in de eerste helft van dit jaar al aan minstens 130 Palestijnen het leven heeft gekost – dat is al bijna evenveel als in geheel 2022, dat met 154 doden het bloedigste jaar was sinds het einde van de tweede Intifada in 2005. In februari van dit jaar ging een groep van honderden settlers (joodse kolonisten) tekeer tegen de Palestijnse stad Huwwara, een aanval die huizen en bezittingen vernielde en alweer minstens één dode achterliet Het leger was aanwezig en keek toe. De generaal die het geweld van nabij toezag, maar liet begaan, noemde de aanval een regelrechte “pogrom”, een woord met een bijzonder geladen betekenis voor de joden. De Israëlische rechts-extremistische Minister van Financiën, ook verantwoordelijk voor de “civiele administratie” van de Westoever, Bezalel Smotrich, verklaarde dat “Huwwara van de aardbodem moet verdwijnen”. Zvika Fogel, een voormalige topgeneraal verantwoordelijk voor Gaza, juichte: “Huwwara afgebrand. Dat is wat ik wil zien”. Eerder zei Fogel aan een Brits radiostation dat Israël “te barmhartig was tegenover de Palestijnen”, en dat “het tijd was daarmee op te houden”.
Het recente Israëlische geweld kan niet los worden gezien van de aanwezigheid van extremisten in de regering Netanyahu, maar ook van de toegenomen invloed van de meest extreme settlers in het leger en op alle niveaus van het openbaar leven. Desondanks zijn ze gefrustreerd over de vermeende terughoudendheid van leger en regering als het erop aankomt de Palestijnen te verdrijven of het leven in Israël en de bezette gebieden onmogelijk te maken. Maar het zou te eenvoudig zijn de Israëlische extremisten los te zien van de koloniale ideologie die het zionisme in wezen is. Het doel van zowel de religieuze fanaten als de zogenaamd linkse of liberale zionisten is hetzelfde: joodse dominantie. De extremisten – genre Ben Gvir – zeggen openlijk wat de anderen liefst verbergen achter fraaie slogans over democratie en mensenrechten: een Palestinänserfrei Israël.
De opstand van de jongeren uit de banlieues in Frankrijk en het zionistische geweld in Israël hebben op het eerste gezicht weinig met elkaar te maken. Maar in beide gevallen heeft het conflict diepe wortels in het koloniale verleden van Europa. De bewoners van de banlieues, de onderklasse van de Franse maatschappij, zijn de ongenode gasten of hun nakomelingen uit de voormalige koloniale wingewesten, gevlucht voor de oorlog of op zoek naar een beter leven. De zionistische kolonisatie van Palestina kreeg met de oprichting van de staat Israël haar beslag net toen de grote dekolonisatiebeweging in Afrika op kruissnelheid kwam. Dat was slechts mogelijk door de medeplichtigheid van de voormalige koloniale mogendheden in het Westen. Het Westen wentelde zijn schuldcomplex over het historische antisemitisme en de massamoord op de joden af op een Palestijnse bevolking die niets met dat verleden te maken heeft.