20 apr 2023

Brecht De Smet – Links en toekomstbeelden. Noodzakelijke verandering of luchtkastelen?

We lopen aan tegen het einde van een tijdperk. We leven in een tijd van “polycrisis”: versnellende opwarming van de aarde, de architectuur van de financiële wereld die opnieuw op kraken staat, legitimiteitscrisis van de politiek en de staatsinstellingen, en de opkomst van illiberale en neo-fascistische stromingen. De kwestie die ons aanbelangt: wat zal links doen? Hoe zal links een hoopvol alternatief uitbouwen om uit deze impasses te geraken? Met onder meer het concept van de “prefiguratie” poog ik alvast een aanzet te geven.

Brecht De Smet is een veelzijdig historicus, arabist en politiek wetenschapper verbonden aan de UGent, Departement van Conflict & Development. Sinds 2008 heeft Brecht voornamelijk onderzoek gedaan naar sociaal en politiek protest in Egypte vanuit een Gramsciaanse invalshoek. Hij schreef ook talrijke bijdragen over Antonio Gramsci, Rosa Luxemburg, Karl Marx, etc. Hij is de auteur van A Dialectical Pedagogy of Revolt (2015) en Gramsci on Tahrir (2016). Hij is tevens lid van MF-Gent en redactielid van Aktief.

Prefiguratie

De laatste jaren heeft de term “prefiguratie” steeds meer een plaats ingenomen in het lexicon van de linkerzijde, naast andere hippe begrippen zoals “horizontalisme”, “directe actie” en “participatieve democratie”. Het centrale idee van prefiguratie kan samengevat worden als het bouwen van een nieuwe samenleving in het omhulsel van de oude – een collectieve echo van Gandhi’s meer individualistische “wees de verandering die je in de wereld wilt zien”. Anarchistische en autonomistisch-marxistische denkers zoals Benjamin Franks, Uri Gordon, David Graeber, John Holloway en Toni Negri hanteren het concept van prefiguratieve politiek om zich te onderscheiden van zowel de reformistische sociaaldemocratie als het revolutionaire marxisme. Sommige activisten leggen de nadruk op prefiguratie als strategie om de samenleving te veranderen zonder in de valkuilen te willen trappen van partijgebaseerde en staatsgerichte bewegingen die doorheen de geschiedenis steeds opnieuw hiërarchische en bureaucratische relaties reproduceerden. Anderen beschouwen prefiguratieve politiek als een praktisch experiment en laboratorium om een betere samenleving te verbeelden en uit te bouwen. De bezettingen van Tahrirplein in 2011 in Egypte en het Gezi Park in 2013 in Turkije werden bijvoorbeeld geïnterpreteerd als miniatuursamenlevingen, ‘bevrijde’ ruimtes, waarin de bezetters konden experimenteren met meer egalitaire sociale relaties, diversiteit en participatie. 

Het was de Amerikaanse radencommunist Carl Boggs die met “prefiguratieve politiek” als een van de eersten verwees naar een bepaalde linkse traditie onder anarchisten, syndicalisten en radencommunisten. Prefiguratieve politiek is volgens Boggs de actuele belichaming, binnen de dagelijkse politieke praktijken van een beweging, van de toekomstige vormen van sociale relaties, politiek en cultuur die die beweging zich als doel stelt. Met andere woorden, de aangewende middelen, de organisatorische en culturele vormen van een sociale beweging moeten al kenmerken vertonen van het soort samenleving dat het einddoel van die strijd is. 

Bij prefiguratieve politiek verschuift het zwaartepunt weg van de strategie, de selectie van optimale middelen om het doel te bereiken, naar het proces van actievoeren zelf en de manieren waarop dit proces nieuwe samenlevingsvormen kan verbeelden. In de meest radicale interpretatie van prefiguratieve politiek valt dan ook het verschil tussen middel en doel weg: het doel wordt onmiddellijk geactualiseerd door het middel dat wordt ingezet; het temporele onderscheid tussen de strijd in het hier en nu en de verafgelegen utopie wordt opgeheven. De miniatuursamenlevingen die in bezette wijken, pleinen of werkvloeren worden gerealiseerd zijn niet slechts een experiment, een voorafschaduwing of een bouwsteen voor een nieuwe maatschappij – ze zijn in essentie reeds die maatschappij. De taak van activisten bestaat dan uit de imitatie, uitbreiding en reproductie van deze prefiguraties.

Deze radicale interpretatie worstelt echter met een interne contradictie. Het realiseren van een vrije en werkelijk democratische en pluralistische samenleving in het hier en nu vergt een zich losmaken van de bestaande onderdrukkende, uitbuitende en dominerende structuren, een emancipatie van de werkdruk, het consumentisme en het jachtige leven om überhaupt tijd te hebben voor dagelijkse politieke participatie en dialoog. Een doorgedreven prefiguratieve politiek teert met andere woorden op een doorgedreven scheiding van de “bevrijde ruimte” en de werkelijke samenleving, waardoor de impact en transformatieve kracht van de prefiguratie op die samenleving vermindert. Bovendien ontsnappen dergelijke groepen zelden aan de reproductie van machtsverhoudingen die zij juist willen tegengaan – getuige de historische ondergang van talloze coöperaties en communes door de organische vorming van nieuwe hiërarchieën en elites.

Hoe kan de kapitalistische staatsmacht, ideologie en economische structuur worden geconfronteerd op een manier die strategisch effectief is, maar tezelfdertijd ook ethisch en creatief inzake interne participatie, diversiteit en democratie? Een meer bescheiden interpretatie ziet de prefiguratieve activiteit van een sociale beweging als de mogelijke kern van of aanzet tot een nieuwe samenleving. Dit idee zien we ook bij Marx terugkomen, wanneer hij in Die deutsche Ideologie (1845) stelt dat het communisme geen “… stand van zaken [is] die tot stand moet komen, een ideaal waaraan de werkelijkheid zich [zal] moeten aanpassen. Wij noemen communisme de werkelijke beweging die de huidige toestand afschaft.” De instrumenten die een sociale beweging in haar strijd tegen onderdrukking en dominantie smeedt, ontwikkelen zich tot organiserende principes en structuren van die beweging zelf. Elke revolutie kent de ontwikkeling van spontane comités en raden die niet alleen de beweging op het moment zelf organiseren, maar ook de politieke kernen worden van nieuwe soorten besluitvorming. In plaats van middel en doel lineair tegenover elkaar te plaatsen of conceptueel in elkaar te laten opgaan, erkennen we dat middelen doelen kunnen worden en vice versa. De relatie tussen middel en doel, tussen prefiguratie en strategie, is dus dialectisch, niet enkel in de zin dat de middelen om een nieuwe samenleving te realiseren de principes van die samenleving moeten belichamen, maar ook in de betekenis dat zij in elkaar overvloeien en van positie wisselen.

Prefiguratieve politiek is geen wondermiddel om de reproductie van bureaucratisme, autoritarisme en elitisme tegen te gaan. Ook kan het politieke strategie, organisatie en de strijd om de macht niet vervangen. Het is wel een noodzakelijke praktijk voor bewegingen die de samenleving willen veranderen en die de toekomst vandaag al willen uitwerken.

Reëel bestaand socialisme en reëel bestaand kapitalisme

Het reëel bestaande kapitalisme heeft sinds de jaren 1990 niet gebracht wat het beloofd heeft: een stabiele vorm van kapitalisme gemanaged door centrale banken en beleidstechnocraten. Ondanks alle monetaristische trucjes blijken crisissen zeer frequent op te treden. Het ideaalbeeld botst met de realiteit, ondanks dat traditionele partijen nog steeds gevangen zitten in hun eigen TINA-ideologie (there is no alternative). Een wereld zonder alternatief is gruwelijk en baart voortdurend monsters. Het is een toekomst zonder enige hoop, politiek heeft zich verveld tot crisisbeheer. En tegelijkertijd zal eenieder moeten toegeven dat het experiment in de Sovjet-Unie, dat in diezelfde jaren 1990 tot een einde kwam, niet heeft gezorgd voor “de vrije ontwikkeling van allen van ons”. Wat we in de eerste plaats moeten erkennen, is dat de Sovjet-Unie werd gekenmerkt door een alomvattende autoritaire staat. Tot de dood van Lenin werd volop gedroomd van een horizontale en niet-bureaucratische manier van besturen met de arbeidersraden als kernpunt. De ironie van de geschiedenis bestaat erin dat deze visie finaal en met het nodige geweld werd afgevoerd, om vervolgens de bureaucratische onderwerping uit de tsarentijd een versnelling hoger te laten draaien. 

De Australische politicoloog T.H. Rigby geeft ons kort weer waar het zoal fout liep met het Sovjet-experiment: “Zeven decennia lang werd de Sovjet-staat bestuurd en gedomineerd door een partijoligarchie, en de institutionalisering van haar macht wordt zelfs niet vermeld in de nieuwe Grondwet. De regeringsinstellingen waren niet meer dan een instrument om routineus het land van dag tot dag te besturen, wat haar niet verschillend maakte van om het even welk ander apparaat van de staatsbureaucratie”. Is de politieke willekeur en gebrek aan transparantie van dergelijk systeem uitsluitend een aspect van de Sovjet-Unie? Ook onze laatkapitalistische tijden kennen een onmiskenbare evolutie naar een oligarchisering van de politieke besluitvorming, waarbij veel grondwettelijke kaders al dan niet expliciet worden genegeerd. De parlementaire poot van ons bestel kent alleen nog een formeel bestaan, terwijl de rechterlijke tak steeds meer wordt afgeschilderd als een hinderlijk obstakel voor de machtsaspiraties van de elites. Het is net daar, omwille van het feit dat links reeds lering heeft getrokken uit de aberraties van de Sovjetperiode, dat een prefiguratieve politiek moet starten. Het is net daar dat een alternatief noodzakelijk is, vermits de discrepantie tussen wat ons systeem pretendeert te zijn en de machtsrealiteit niet meer genegeerd kan worden.

Op economisch vlak, wat onlosmakend verbonden is met de ecologische problematiek, moeten we ook vaststellen dat het huidige kapitalisme nog maar weinig te maken heeft met het harmonieus ideaalbeeld van kleine warenproducenten die goederen met elkaar uitwisselen. We spreken hier over gigantische productie-eenheden die opereren binnen even complexe productiesystemen. En er bestaat nog steeds een proletariaat, meer dan vroeger. De massificatie van dit proletariaat in absolute cijfers staat ter beschikking om de “coöperatieve” planning van het kapitaal te voorzien van voldoende arbeidskracht. Werknemers ervaren hierbij ook de anonimiteit van dit economische stelsel: zij produceren goederen die mondiale afstanden afleggen om uiteindelijk te worden geconsumeerd in een ver land. Deze manier van produceren maakt dat werknemers meer en meer hun eigen arbeid in een hoogst vervreemde vorm aanschouwen.Zij hebben op dit moment dan ook weinig boodschap aan de vraag hoe we ons productiesysteem moeten herinrichten. Voor prefiguratieve bewegingen zal de uitdaging dan ook gigantisch zijn. Niet alleen om oplossingen te vinden voor de verpletterende economische macht van het monopoliekapitaal, maar ook om het gevoel van onmacht bij de werknemers om te buigen tot een positieve kracht die gelooft in haar eigen onmisbare waarde in het economisch proces.

 De bestaande realiteit en onbestemde toekomst

De prefiguratie moet dus ook begrepen worden als een brug tussen het problematische heden en de onbestemdheid van de toekomst. Nieuwe ideeën over de toekomst hebben immers steeds oorzaken, die verklaren waarom ze in de eerste plaats worden gecreëerd: ze stammen uit de contradicties van de bestaande sociale realiteit. Linkse toekomstbeelden zijn van die aard dat ze oplossingen willen bedenken voor de paradoxale status quo van het heden. Dit is trouwens een reden waarom de sociaaldemocratie dermate gedegenereerd is in haar huidige gestalte. Wat ook de mening moge wezen over de waarde en rol van het historisch reformisme, niemand zal betwisten dat dit reformisme werkelijk toekomstgerichte oplossingen bedacht binnen een welbepaald coherent denkkader. Dit is volledig weggevallen: de sociaaldemocratie gaat elk debat over haar eigen reformistische erfenis uit de weg. Het maakt inherent deel uit van de contradicties waar we mee geconfronteerd worden. Zodanig dat prefiguratieve politiek wel nog lessen kan trekken over de positieve en negatieve aspecten van dit reformisme, maar dat de sociaaldemocratie in haar huidige vorm geen meerwaarde meer kan betekenen voor de contouren van een alternatief.

De prefiguratieve politiek zal aan belang winnen wanneer de problemen worden gevoeld en geconceptualiseerd als zijnde onverdraaglijk. En wanneer de huidige status quo zal worden aanzien als een doodlopende straat. Zijn deze twee elementen aanwezig? Uit zowat elke sociologische bevraging kan men een bevestigend antwoord vinden, in die mate dat zelfs het geloof in democratie snel aan populariteit verliest. Zeven op de tien Belgen gelooft niet dat democratie steeds wenselijker is dan autoritaire systemen. En dat is alarmerend. Maar voor de prefiguratieve politiek schuilt hier het probleem niet. Het probleem ligt eerder in het feit dat momenteel te weinig mensen geloven dat de alternatieven gedragen kunnen worden op collectieve schaal. De voorwaarden tot implosie van de status quo zijn aanwezig, de voorwaarden tot verandering zijn afwezig. 

Ook weten we uit het verleden dat bij significante veranderingen – zoals bij revoluties – de problematische eigenschappen van een sociale realiteit  niet plotsklaps worden opgelost of verdwijnen. Sociale transformaties zullen steeds nieuwe problemen met zich meebrengen, wat maakt dat een prefiguratieve politiek nooit een eindpunt zal bereiken. Met verandering gaat ook het vermogen tot voortdurend aanpassen aan de omstandigheden gepaard. Opnieuw wil de ironie dat de huidige sociaaldemocratie wel claimt om uiterst flexibel te zijn binnen een gegeven constellatie, maar dat qua toekomstvisie geen hoop voor wezenlijke verandering kan worden gevonden. Het is aan links om die hoop wel te creëren.