We willen met dit stuk de verhouding van Friedrich Hayek tot de democratie toelichten, wat een minder gekend aspect van zijn werk is. Hayek (1899-1992), neoliberaal par excellence, is een product van de Oostenrijkse economische school. In de jaren dertig leidde hij in Londen het verzet tegen een Keynesiaans geïnspireerde economische politiek. Na de oorlog was hij actief aan de Universiteit van Chicago, waar hij met Milton Friedman het Mont Pélérin genootschap oprichtte, een internationaal georiënteerde neoliberale denktank. In de jaren zestig keerde Hayek naar Europa terug. Ofschoon hem in 1974 de Nobelprijs economie werd toegekend, bleven zijn denkbeelden lange tijd marginaal. Dat veranderde toen Margret Thatcher in 1975 de Britse Conservatieven ging leiden. Tegen de partijlijn in gooide ze Hayeks Constitution of Liberty op tafel met de woorden: “Dit is waarin wij geloven.” De rest is geschiedenis.
Alain Storme (°1951) was van opleiding sociaal pedagoog en was tot aan zijn pensionering stafmedewerker van Samenlevingsopbouw Brussel. In die hoedanigheid schreef hij over buurtopbouwwerk en stedelijke ontwikkeling. In 2016 verscheen van hem bij EPO Dwarsliggers voor opbouwwerk. Momenteel is hij als vrijwilliger sociaal kruidenier bij Solikoop in Leuven. Hij blijft geïntrigeerd door de kwetsbaarheid van de vertegenwoordigende democratie. Alain is lid van MF-Leuven.
Markt en politiek
In Le capitalisme utopique stelt Pierre Rosanvallon dat de moderniteit een zoektocht is naar het antwoord op de vraag hoe de samenleving zich kan instellen in een situatie, waarin ze niet langer steunt op een hogere macht maar op de mens zelf. Van Hobbes tot Rousseau vormt het sociaal contract het politiek antwoord. Het economisch antwoord, dat zich eind 18de eeuw via het concept van de markt aandient, pretendeert twee problemen, waarop deze contracttheorie geen antwoord bood, op te lossen: de vrede tussen naties en de regulering van de samenleving. In de betrekking tussen landen is handel is geen zero-sum, maar een win-winrelatie. Tegenover hiërarchie en bevel in het politieke model verschijnt de markt als een regulerende orde zonder regulator. De centrale figuur in deze omwenteling is Adam Smith. Hij begrijpt de samenleving niet langer politiek maar economisch. De geboorte van het economisch liberalisme was dus veel meer dan de technische controverse rond efficiënte economische regulering. Fundamenteel, aldus Rosanvallon, stond een samenlevingsmodel ter discussie, en ging het om de bestaansreden, zo niet de verwerping van de politiek.
Daartegenover ontwikkelde Michel Foucault in Naissance de la biopolitique de these dat het liberalisme het begin vormde van de kritische bestuursrationaliteit: het verzet tegen een teveel aan bestuur. Het klassiek liberalisme streefde naar economische vrijheid binnen de grenzen van een toezichthoudende staat. In de twintigste eeuw groeit het liberaal crisisbesef. Leidt de bemoeienis van de staat – het Keynesiaans overheidsinterventionisme – niet tot nog grotere onvrijheden dan deze die ze wil bestrijden? Foucault beschouwt de opkomst van het neoliberalisme in het interbellum als een hertaxatie van het klassiek liberaal bestuursdispositief. Eerder dan het scheppen van een vrijhaven voor de markt gaat het nu om de reikwijdte van de politieke en sociale informatiemacht van de markt. Hayek heeft de consequenties hiervan tot het uiterste doorgedacht. We zullen zien dat deze consequenties, zo niet het einde van de politiek, dan toch het einde van de democratische politiek inluiden.
De marktsamenleving
Werd Smith uit filosofische noodzaak economist, dan zegt Hayek van zichzelf dat hij een soort filosoof van de samenleving werd, nadat hij inzag dat economie tekort schoot om economische systemen te doorgronden. Sociaal-filosofisch staat Hayek haaks op de aanhangers van het sociaal contract, zoals Descartes en Hobbes. Hayek verwerpt hun “constructivistische” benadering (RO12) dat de mens doorheen logische deductie zijn omgeving aan zichzelf onderwerpt en dat alle menselijke instellingen doelbewuste creaties zijn. Als aanhanger van sociale evolutie maakt hij een scherp onderscheid tussen enerzijds de van binnenuit en onbewust gegroeide orde van de samenleving – die steunt op regels van juist gedrag en waarbij deze regels net blijven bestaan omdat ze sociaal succesvol blijken te zijn – en anderzijds de doelgerichte en gemaakte orde van organisaties die steunt op voorschriften van buitenaf. De orde van de hedendaagse samenleving, de great society – een term ontleend aan Smith en Popper – is de orde van de markt. Markt en economie zijn niet identiek. Economieën zijn doelgerichte organisaties. Toch is de marktorde economisch in brede zin, omdat de samenleving zich rond materiële behoeftes structureert.
De mens, zegt Hayek in navolging van Smith, is een homo economicus. De kracht van de marktorde in termen van efficiëntie, welvaart en individuele vrijheid – door Hayek omschreven als de mogelijkheid om de eigen middelen voor de eigen doelstellingen in te zetten – berust op het feit dat mensen andermans doelstellingen bevorderen zonder ze te delen of te kennen, en dit louter door de eigen doelstellingen te realiseren. Deze visie refereert naar de onzichtbare hand van Smith, door Hayek hertaald in een onpersoonlijk systeem dat zichzelf organiseert, terwijl het steeds naar een evenwicht zoekt. Hayek is hierbij geïnspireerd door het model van de cybernetica. Cruciaal voor het functioneren van de markt en dus voor de orde van de samenleving is de mogelijkheid van vrije, onbelemmerde competitie. In de complexe situatie van de great society, waarin de potentieel benutbare kennis verspreid ligt over ontelbare actoren, fungeert competitie als een ontdekkingsprocedure, als een proces van kennisverwerving en communicatie (POFP, 407), waarin marktspelers, via de prijsvorming en met het oog op het bereiken van de eigen doelstellingen, hun verwachtingen op die van anderen afstemmen. Dat de samenleving zo complex kon worden en toch orde vertoont, is volgens Hayek “misschien wel de grootste ontdekking van de mensheid” (MSJ, 294). Het heeft overeenstemming boven de kleine groep uitgetild. De great society werd pas mogelijk doordat mensen zich gingen onderwerpen aan regels van juist gedrag met betrekking tot eigendom, schadeloosstelling en contract – allemaal regels die iemands domein afbakenen waarbinnen anderen niet mogen interveniëren. Het is derhalve privé-eigendom die individuele vrijheid met vreedzaam samenleven verzoent.
Markt en rechtvaardigheid
Hayek beschouwt competitie op de markt als een economisch spel van individuele actoren dat welvaart creëert. Omdat talent, vasthoudendheid en geluk mee de uitkomst bepalen, kan dat spel niet alle verwachtingen inlossen. Integendeel, “de kans om zoveel mogelijk verwachtingen in te lossen verhoogt door sommigen systematisch te ontgoochelen” (RO98). Competitie en ongelijkheid gaan dus hand in hand. Maar er is meer. Kunnen de uitkomsten van de markt dus mee- of tegenvallen, juist of fout zijn ze daarom niet. Rechtvaardigheid vanuit het perspectief van de markt slaat bijgevolg niet op haar uitkomsten, wel op de regels van juist gedrag, die, gelijkgeldend voor iedereen, het marktmechanisme beheersen. De manier van spelen is juist of fout, niet de resultaten ervan. Een marktorde is rechtvaardig wanneer competitieve prijzen tot stand komen zonder fraude, geweld of monopolievorming.
Met afschuw moet Hayek vaststellen dat rechtvaardigheid, opgevat als juist gedrag, werd ingeruild voor rechtvaardigheid opgevat als herverdeling. Sociale rechtvaardigheid is binnen de marktorde een zinloos idee, “een quasi religieus bijgeloof dat we respectvol met rust zouden laten, zolang het diegenen die het aanhangen gelukkig maakt, maar dat we moeten bestrijden wanneer het een voorwendsel wordt voor het dwingen van andere mensen” (MSJ230). Ze brengt de individuele vrijheid in gevaar. Men kan dan namelijk zijn eigen middelen niet langer voor eigen doelen inzetten, maar enkel nog de directieven opvolgen van een autoriteit in functie van diens doelstellingen. Dit nu zijn de aspiraties van het socialisme, dat via belastingheffingen zijn slag probeert thuis halen. Socialisme betekent zoveel als de overwinning van het organisatiedenken op het marktdenken, van de stammenmoraal op de universele gerechtigheid, aldus Hayek.
Het failliet van de reëel bestaande democratie
Sociale rechtvaardigheid is voor Hayek de “pseudo-ethiek” (POFP468), die de eisen ter bevrediging van particuliere belangen legitimeert, het Trojaans paard dat in de moderne democratie de weg effent voor totalitaire avonturen. Democratie is slechts te verdedigen als methode om overheidsbeslissingen ordentelijk te nemen. Dan garandeert ze vreedzame machtsoverdracht en vormt ze een dam tegen tirannie. Maar wanneer democratie gelijk staat aan besturen op grond van de ongelimiteerde macht van een meerderheid, zo stelt Hayek, “dan ben ik geen democraat“ (POFP381). Dergelijke democratie is noodzakelijk corrupt, onrechtvaardig en vatbaar voor chantage. Ze is corrupt omdat ze fungeert als stemmachine van volksvertegenwoordigers die er een meerderheid mee afkopen, groot genoeg om de rest te overvleugelen. Ze is onrechtvaardig omdat deze meerderheid het overheidsapparaat in naam van het algemeen belang misbruikt voor particuliere belangen. Het algemeen belang is niet de som van particuliere belangen, zo schrijft Hayek, maar het is eerder de regels van juist gedrag waarop de orde binnen een great society berust. Het “foute” algemeen belang valt te chanteren, omdat deze meerderheid bestaat uit particuliere belangen die elkaar gedogen tot zolang eenieder verkrijgt wat hij of zij verlangt.
Wil, opinie en de valkuil van het rechtspositivisme
De moderne notie van volkssoevereiniteit ging gradueel betekenen dat de volksvertegenwoordiging niet alleen de hoogste, maar ook de onbeperkte autoriteit werd. Het laatste, aldus Hayek, is geen logisch gevolg van het eerste. Dat wordt het alleen wanneer men er van uitgaat dat de macht van de hoogste wetgever noodzakelijk onbeperkt is, omdat het anders niet de hoogste autoriteit kan zijn. Deze logica gaat terug op de constructivistische premisse van het rechtspositivisme. Deze premisse stelt dat alleen wetten die de wil van de wetgever uitdrukken echte wetten zijn. En dat alleen de wet bepaalt wat juist is. Voor Hayek is het omgekeerde het geval: “het juiste” bepaalt wat wet is. En het juiste, dat zijn de regels van juist gedrag die, omdat ze de samenleving tot stand brachten, aan de wetgeving voorafgaan. Omdat zij welvaart, vrede en veiligheid van een samenleving waarborgen, staan zij voor het algemeen belang en primeren zij op wetten die beantwoorden aan de particuliere belangen van een meerderheid die ze goedkeurt. Wat het rechtspositivisme niet ziet, aldus Hayek, is dat er naast de wil van het volk ook nog zoiets bestaat als de opinie van het volk. Men zou opinie de common sense van de traditie kunnen noemen omtrent wat juist is en wat fout; de uitdrukking van de overgeleverde regels van juist gedrag als de ultieme principes waarop de samenleving steunt; de rule of law waaraan elke wetgever zich dient te houden. Mocht het rechtspositivisme dat inzien, dan zou het ook inzien dat de macht van de wetgever niet teruggaat op diens wil, maar gedragen en gelimiteerd wordt door de opinie van het volk omtrent wat juist is en wat fout. Mensen schikken zich naar autoriteiten, niet om hen een vrijgeleide te geven, maar in het vertrouwen dat deze zullen handelen in overeenstemming met hun principes. Wetgevers hebben slechts macht voor zover en voor zolang de opinie hen steunt. De opinie beperkt de macht van wetgevers door hen te beletten wetten uit te vaardigen die niet stroken met haar principes. Doordat ze grenzen stelt is ze, als vorm van negatieve macht, ook beperkt: ze brengt zelf geen positieve wetgeving tot stand.
Naar een model van ideale grondwet
Rule under the law betekent dat autoriteiten handelen binnen de lijnen van regels die onafhankelijk van hun wil ontstonden, en zij mogen alleen dwang uitoefenen om de naleving van de regels te handhaven. In onze huidige tijd hult de democratie zich in het kleed van de almacht, en eist ze het recht op om gelijk welke kwestie af te handelen zoals het de meerderheid belieft. De sprong van het geloof dat alles wat gedragen wordt door de opinie van een meerderheid van het volk voor iedereen bindend moet zijn, naar het geloof dat alles bindend is wat een politieke meerderheid goedkeurt, is voor Hayek geen kleine stap. Het impliceert de overgang van een bestuur met de beperkte taak om spontane orde te handgaven naar een bestuur met onbeperkte macht. Waar in het eerste systeem gezamenlijke beslissingen vrede en orde beogen, laat het tweede toe dat georganiseerde belangen de samenleving gaan controleren en onderdrukken. Elke democratische instelling, die niet ingeperkt wordt door de traditie van de rule of law, glijdt af naar een totalitaire democratie. Het einde van de rule under the law komt voor Hayek in zicht, wanneer de macht om specifieke wetten uit te vaardigen en de macht om algemene regels van juist gedrag af te dwingen in dezelfde handen belanden. Maar, zegt Hayek, regeren gaat om het toewijzen van specifieke middelen voor particuliere doelen. Een wetgever-administrator zal altijd ja zeggen op korte termijn in functie van particuliere belangen. Een echte wetgever daarentegen zal dergelijke claims afwijzen en zich kwijten aan de principes voor de lange termijn.
In de praktijk is de inperking van ongelimiteerde macht van bestuursorganen, volgens Hayek, enkel te realiseren door een scheiding der machten op een hoger niveau dan Montesquieu voor ogen stond. Vandaar zijn pleidooi voor een tweekamerstelsel naar Engels model, met dat verschil dat het onderscheid niet langer kan steunen op klasse maar op uit te voeren functies. De structuur en principes werden door Hayek in grote lijnen uiteengezet in een model van ideale grondwet. Een bestuurlijke vergadering is verantwoordelijk voor de dagdagelijkse wetgeving, maar binnen de grenzen getrokken door een wetgevende vergadering, die belast is met het uitvaardigen, wijzigen en bewaken van regels van juist gedrag. De vertegenwoordigers en de duur van hun mandaat moeten voor beide organen verschillen. Anders “zou het wetgevend orgaan wellicht simpelweg voorzien in die wetten die het bestuurlijk orgaan voor zijn doeleinden wenselijk acht” (POFP447). Voor het bestuurlijk orgaan kunnen de geijkte kiesprocedures op partijgebonden lijnen en de vigerende profielen volstaan. Politici zijn immers om managers, die de belangen van hun kiezers moeten behartigen, willen ze herverkozen geraken. Anders is het gesteld met het wetgevend orgaan, dat een ander type van mens behoeft. De echte wetgever getuigt van rechtschapenheid, wijsheid en oordeelsvermogen. Dat vereist mannen en vrouwen die zich al bewezen hebben, en die, tussen de 45 tot 60 jaar oud, door hun leeftijdsgenoten voor een periode van 15 jaar verkozen worden.
Het is niet de bedoeling dat deze grondwet bestaande grondwetten in Westerse democratieën zou vervangen, daar regels van juist gedrag daarin al impliciet liggen vervat. Andere landen hebben die traditie niet, en zij kunnen deze inspiratie goed gebruiken. Zo onder meer Chili in de jaren zeventig van vorige eeuw … Met een bloedige dictatuur als gevolg.
Onderweg naar het autoritair liberalisme
Het marktfundamentalisme viel ondertussen van zijn voetstuk. Maar toch blijft Hayek tot op heden grote invloed uitoefenen. Zijn gedachtegoed, gebouwd op de principiële verdediging van vrijheid en bezit, maakt van hem de hedendaagse exponent van het “proprietarisme”, door Thomas Piketty, in zijn Capitalisme et idéologie, omschreven als de verdediging van het absolute recht en de absolute bescherming van privé-bezit. De betwistbare aannames en contradicties in het theoretisch werk van Hayek en zijn politieke opstelling voeden al langer de controverses rond zijn figuur. Hayek zal nooit beschrijven hoe de historische totstandkoming van de regels van het juiste gedrag in werkelijkheid zich voltrok. We moeten maar verwijzen naar Marx’ historische analyse van de “oorspronkelijke accumulatie” om te weten dat het kapitalisme zich alleen maar kon vestigen door geweld, dwang en genadeloze uitbuiting. Zo liet Karl Polanyi in zijn The Great Transformation (1944) – het jaar van Hayeks beroemd pamflet The Road to Serfdom – geen spaander heel van het denkbeeld van de markt als spontaan gegroeide orde. De markt werd met dwang gecreëerd, en daartoe diende het gebinte van de traditionele samenleving doelbewust tot op de grond afgebroken te worden. Zo laten slavernij en kolonialisme iets heel anders zien dan de weldaden van de “doux commerce” van Smith en Hayek. Zo was de verpaupering van de 19de-eeuwse werkende klasse bittere realiteit en niet de “fable convenue” (RO65) die Hayek ervan maakt. Bij Hayek verdwijnt het sociaal evolutionisme als maatschappelijk verklaringsmodel van zodra hij zijn dogma’s over vrijheid en privaat bezit verdedigt. Deze dogma’s vallen buiten het evolutionair kader en vormen de grondregels van “juist gedrag”. Hij introduceert dit soort “juist gedrag” ex nihilo zonder het verder evolutionair te verklaren. Dit illustreert alvast een van de interne contradicties van zijn denken. Het onaantastbaar verklaren van regels van juist gedrag valt niet te verzoenen met hun evolutionaire legitimering. Omdat hij omgekeerd weigert een verzorgingsstaat te zien als schakel in een succesvolle evolutie, schrijft hij de positieve effecten van een geleide economie dan maar op conto van zijn neoliberaal utopia.
Inzake democratie toont Hayek zich dan weer een man met een missie. De neergang van het liberale ideaal van vrijheid en bezit, ingeluid door de opkomst van de ongelimiteerde democratie, moet een halt toegeroepen worden. Hier wordt Hayek de zelfverklaarde ideoloog die het klassiek liberalisme teveel pragmatisme verwijt. De enige mogelijkheid om de almacht van de democratie in te perken en de politiek te “onttronen” (POFP462) zonder te verzaken aan het aureool van representatie, is het beheer van universele regels van juist gedrag te onttrekken aan de dagdagelijkse politiek en over te hevelen naar een hoger orgaan. Dit conform “het oud vergeten ideaal dat de macht van alle dragers van bestuursfuncties moet ingeperkt worden door regels voor de lange termijn die niemand kan veranderen of opgeven in functie van particuliere doeleinden” (POFP463). Hiermee zijn de herverdelende ambities van het socialisme afgeblokt. Maar ook de wil van het volk dient gekortwiekt te worden. Vandaar enerzijds het primaat van een soort Volksempfinden ten nadele van democratisch tot stand gekomen vormen van volkswil, en anderzijds de terugkeer naar een 19de eeuws kiesstelsel, niet langer gebaseerd op inkomen, maar op leeftijd en verdienste. Stelt zich de ultieme vraag: hoe een dergelijk programma realiseren? Als de democratie zich ter wille van vrijheid en bezit niet goedschiks laat inperken, dan maar kwaadschiks. Op dat punt is Hayek ondubbelzinnig: hij verkiest een liberaal dictator boven democratie zonder liberalisme. De contradictie ten top: een almachtig bestuur moet verhinderen dat een almachtig bestuur zich in de toekomst zal installeren! Hayeks pleidooi voor een overgangsdictatuur bleef niet louter academisch. In de jaren zeventig bezocht hij twee keer Pinochet om zijn denkbeelden te slijten.
Bronnen
Law, Legislation and Liberty. A new statement of the liberal principles of justice and political economy. Routledge Classics (2013).
- Vol. 1 Rules and Order (1973) (RO)
- Vol. 2 The Mirage of Social Justice (1976) (MSJ)
- Vol. 3 The Political Order of a Free People (1979) (POFP)