17 okt 2021

Bernard Lindekens – Mark Fisher (1968-2017): de geest in de machine

In één van de sleutelscènes van Alfonso Cuarons film Children of Men uit 2006 bezoekt het personage Theo, gespeeld door Clive Owen, een vriend in Battersea Power Station, dat nu de combinatie van een overheidsgebouw en privécollectie is geworden. Culturele schatten zoals de David van Michelangelo, Guernica van Picasso en het opblaasbare varken van de groep Pink Floyd worden bewaard in een gebouw dat op zichzelf een artefact is geworden. Dit is onze enige blik op het leven van de elite, verschanst tegen de gevolgen van een catastrofe die massale steriliteit heeft veroorzaakt; er zijn al een generatie lang geen kinderen meer geboren. Theo stelt de vraag: “Hoe kan dit alles nog een betekenis bezitten als niemand het nog zal aanschouwen?” Het alibi kan niet langer meer zijn dat we kunst willen bewaren voor de toekomstige generaties. De reactie hierop is nihilistisch hedonisme: “Ik probeer er niet aan te denken”. Het unieke aan de dystopie in Children of Men is dat het onze specifieke laatkapitalistische conditie weet te vatten. Dit is niet langer het gekend totalitair scenario in voorgaande filmische dystopieën. Dit is een analyse van Mark Fisher in zijn baanbrekend boek Capitalist Realism. Maar wie was Mark Fisher eigenlijk?

Bernard Lindekens (°1969) schrijft sinds 2009 regelmatig bijdragen voor Aktief en publiceerde reeds onder meer stukken over Pier Paolo Pasolini en Michel Clouscard. Hij is lid van Masereelfonds-Leuven.

Fisher werd geboren in Leicester en groeide op in Loughborough. Zijn ouders behoorden tot de conservatieve arbeidersklasse: zijn vader was ingenieur en zijn moeder was schoonmaakster. Hij ging naar de plaatselijke middelbare school, maar zijn vormende culturele en intellectuele invloeden waren grotendeels afkomstig uit de muziekpers, die bloeide tijdens zijn tienerjaren in de vroege jaren tachtig – tijdschriften zoals de inmiddels ter ziele gegane Melody Maker en het sterk veranderde New Musical Express, wiens intellectueel ambitieuze critici zowel over politiek als over muziek schreven. Hij groeide op in een arbeiderscultuur waar het voetbalgebeuren centraal stond. 

Zijn adolescentie viel ook samen met wat hij beschouwde als een hoogtepunt van de televisie. In de jaren tachtig zonden BBC 2 en Channel 4 programma’s uit, die, gemeten aan de huidige maatstaven, enorm experimenteel lijken. Zijn jeugdige ervaringen met het avant-garde werk in de massamedia overtuigden Fisher ervan dat een vibrante populaire cultuur innovatief kan en moet zijn. Dit betekent ook dat “moeilijke” avant-garde niet hoeft weggelegd te zijn voor alleen de elite.

Sadie Plant, Nick Land en de CCRU

Fisher behaalde een Bachelor of Arts-graad in Engels en filosofie aan de Hull University in 1989, en na een onderbreking van zijn studies, schreef hij zich in voor een master aan de afdeling culturele studies van Birmingham, waar de filosofe en schrijfster Sadie Plant lesgaf. In 1995 volgde Fisher en een team van gelijkgestemde postdoctorale studenten Plant naar de universiteit van Warwick, waar ze samen met collega-filosoof Nick Land een onderzoekscentrum hadden opgezet: de Cybernetic Culture Research Unit (CCRU). 

De CCRU was een interdisciplinair – of beter een ‘anti disciplinair’ – instituut, dat nooit volledig geassimileerd werd met zijn vermeende gastheer, de vakgroep filosofie van de universiteit van Warwick. De output van de eenheid was geïnspireerd door de filosofen Gilles Deleuze en Félix Guattari, maar ook door cybernetica, cyberpunkfictie en mystiek. Aan de basis van de CCRU lag, naast Anti-Oedipus van Deleuze en Guattari, het werk van François Lyotard Économie Libidinale (1974). Ook in Fishers laatste werk, de recent gepubliceerde (2020) maar onvoltooide Post Capitalist Desire lezingenreeks aan de Goldsmith universiteit, blijft de centrale vraag: “Is het mogelijk om een ​​deel van de libidinale, technologische infrastructuur van het kapitaal te behouden en toch het kapitaal sociaal te overstijgen?” 

Het totaalbeeld van de CCRU werd gekenmerkt door een bijna futuristische omarming van technologie, evenals een anti-humanistisch nihilisme, en een bijna fanatieke verering van de radicale mogelijkheden van het kapitaal – later bekend als “accelerationisme” [1]. De CCRU heeft een blijvende stempel gedrukt op de theoretische canon van Fisher. Hoewel de accelerationistische politiek van de CCRU verre van socialistisch was, beïnvloedde het futurisme ook het politieke denken van Fisher. De leidende figuren Sadie Plant & Nick Land waren hier niet vreemd aan. In de jaren 1990 was Nick Land – de vermaarde muziekcriticus Simon Reynolds omschreef hem als een “vortical presence” – iemand die een diepgaande invloed uitoefende op zijn collega’s. Zijn manier van doen was open, egalitair en absoluut onaangetast door academische protocollen, en zijn stijl van spreken was buitengewoon levendig – hij dramatiseerde theorie als een geopolitiek-historisch epos en hij vertelde filosofie in de tegenwoordige tijd als een reeks van personificaties die gebaseerd waren op figuren zoals Isaac Asimov, Norbert Wiener, Alan Turing, Ridley Scott en William Gibson. Fisher zou later over Nick Land stellen dat Land hun Nietzsche was, met dezelfde bizarre mengeling van het reactionaire en het futuristische. Sadie Plant op haar beurt was toen al een bekende naam geworden. Haar oorspronkelijk studieobject was Guy Debord en de Situationiste Internationale alvorens ze zich op de cybertechnologie stortte. Met het boek Zeroes & Ones uit 1997 toonde ze aan hoe de rol van vrouwen in het programmeren vaak onderbelicht werd. Door sommige bladen werd ze uitgeroepen tot “the IT girl of the 21st century”. Toen Plant de universiteit verliet, nam Nick Land de CCRU over, maar het zou nooit meer hetzelfde worden. 

K-PUNK

Na een periode les te hebben gegeven als docent filosofie, begon Fisher in 2003 zijn blog over culturele theorie: K-Punk. Echter, het was niet al rozengeur en maneschijn, want ondertussen gaf hij twee niet-gegradueerde cursussen, een MA-cursus en een cursus voor volwassenen – aan drie verschillende instellingen notabene. In een artikel in The Guardian (18/01/2017) schreef Simon Reynolds over K Punk: “Destijds merkte ik op dat K-punk een eenmansmagazine was dat superieur was aan de meeste tijdschriften in Groot-Brittannië. De elegantie en reikwijdte van Fishers geschriften, de evangelische urgentie en bijtende kritiek die door zijn razendsnelle communiqués sijpelden, smeekten om een reactie. En net toen collega-bloggers de stok opraapten, bouwde Fisher altijd voort op de argumenten van andere schrijvers en ging hij verder dan je voor mogelijk hield.”

Een feit is dat K-punk zijn eigen canon had. Fisher schreef obsessief en in een ongeëvenaarde stijl over zijn dada’s: de boeken van J.G. Ballard, de films van Stanley Kubrick, de glamoureuze art-pop van Roxy Music, de sinistere visioenen van Joy Division tot de spookachtige dubstep van Burial. Maar Fisher kon ook verrassen. Zo was er zijn onverwacht gloeiende waardering voor Dido. De website “K-punk” fungeerde meer en meer als de spil van twee afzonderlijke blogcircuits: de op muziek gerichte constellatie waartoe bv. Simon Reynolds behoorde, en een ander netwerk van filosofieblogs.

Terwijl hij in de jaren 90 de uitbundige ophemeling van de CCRU over de grenzen-oplossende kapitaalstromen deelde en het socialisme verachtte als een soort vervallen relikwie uit het begin van de 20e eeuw, was hij tegen de tijd dat hij K-punk lanceerde naar links opgeschoven. In die periode lanceerde hij ook naast K-Punk het message board Dissensus, en was hij, naast Tariq Goddard, een van de oprichters van Zer0 Books. Het resultaat hiervan was een golf van scherp vormgegeven monografieën, die schrijvers zoals Owen Hatherley, Nina Power, Laurie Penny en anderen bij het bredere publiek introduceerden. Het werk ging verder met de opvolger Repeater books. Fishers debuut uit 2009, “Capitalist Realism”, was Zer0 Books’ grote hit.

De doorbraak: Capitalist realism. Is there no alternative?

Ongetwijfeld is “Capitalist Realism” Fishers meest productieve idee. Het analyseert het ideologisch kader van het laatkapitalisme op vlak van politiek, economie en publieke vertogen. De naam zelf is een woordspeling op de term “socialistisch realisme”. Volgens Fisher omvat het citaat “het is gemakkelijker om je een einde van de wereld voor te stellen dan het einde van het kapitalisme” – toegeschreven aan zowel Fredric Jameson als Slavoj Žižek – eigenlijk de essentie van het kapitalistisch realisme. Het kapitalistisch realisme wordt door Fisher losjes gedefinieerd als de overheersende opvatting dat kapitalisme het énige levensvatbare economische systeem is, en daarom zullen mensen zich ook niet wagen aan het bedenken van alternatieven. Het kapitalistisch realisme propageert het idee van het post-politieke, waarin de val van de Sovjet-Unie zowel het kapitalisme als het enige effectieve politiek-economische systeem verstevigde en de vraag over de ontbinding van het kapitalisme uit elke politieke overweging verwijderde. Dit heeft op haar beurt de arena van de politieke discussie ondermijnd. Geleidelijk aan zijn we geëvolueerd van een arena waarin het kapitalisme slechts één van de vele mogelijke middelen is om een economie te laten draaien, naar een arena waarin bijna alle politieke overwegingen uitsluitend opereren binnen de grenzen van het kapitalistische systeem. Evenzo, binnen dit kader van het kapitalistisch realisme, verschoven de reguliere antikapitalistische bewegingen van het promoten van alternatieve systemen naar het verzachten van de ergste effecten van het kapitalisme.

Het kapitalistisch realisme beweert niet dat het kapitalisme een perfect systeem is. Maar het stelt wel dat dit het énige systeem is dat kan werken op een manier die verenigbaar is met de menselijke natuur en de economische wetten. Door de idee te promoten dat een aangeboren menselijk verlangen alleen verenigbaar is met kapitalisme, wordt elk ander systeem dat niet gebaseerd is op de persoonlijke accumulatie van rijkdom en kapitaal gezien als in strijd met de menselijke natuur. Alternatieven zijn dus onmogelijk om te implementeren, aldus het realisme. Fisher stelt dat de reddingsoperaties voor banken na de economische crisis van 2008 hiervan een typisch voorbeeld waren. Als gevolg daarvan, merkt Fisher op, overleefde het neoliberale systeem zichzelf en werd het kapitalistische realisme verder gevalideerd.  Het kapitalistisch realisme komt voort uit een doelbewuste poging van de neoliberale rechterzijde om de houding van zowel de algemene bevolking als links tegenover het kapitalisme te veranderen, en in het bijzonder de post-fordistische vorm van kapitalisme die gedurende de jaren tachtig de overhand kreeg. Het relatieve onvermogen van politiek links om met een alternatief economisch model te komen als reactie op de opkomst van het neoliberale kapitalisme en het gelijktijdige Reaganomics-tijdperk, creëerde een vacuüm dat de geboorte van een kapitalistisch-realistisch systeem mogelijk maakte. De ineenstorting van de Sovjet-Unie versterkte de dominante gedachte van het kapitalistische realisme, zowel in politieke middens als onder de algemene bevolking, en deze gebeurtenis werd geprezen als de beslissende eindoverwinning van het kapitalisme. 

Ondanks het feit dat de opkomst van het kapitalistisch realisme verband houdt met de geboorte van het neoliberalisme, stelt Fisher duidelijk dat kapitalistisch realisme en neoliberalisme afzonderlijke begrippen zijn die elkaar eenvoudigweg versterken. Volgens Fisher heeft het kapitalistisch realisme het potentieel om de ondergang van het neoliberale kapitalisme te overleven. Omgekeerd heeft het neoliberalisme dat realisme wel nodig. Het kapitalistisch realisme is inherent anti-utopisch, omdat het stelt dat, ongeacht haar talrijke gebreken, het kapitalisme het enige mogelijke middel is om een samenleving in te richten. Daarentegen verheerlijkt het neoliberalisme de kapitalistische praktijken: het is noodzakelijk om bijna utopische sociaaleconomische omstandigheden na te streven en te bereiken. Op deze manier tempert het kapitalistisch realisme de gefrustreerde oppositie tegen de overdreven positieve projecties van het neoliberalisme. Het neoliberalisme zal op zijn beurt dan net utopische claims verspreiden om de wanhoop en desillusie van het realisme te milderen.

Volgens Fisher heeft het kapitalistisch realisme de publieke opinie dermate veroverd, dat het idee van antikapitalisme niet langer de antithese is van het kapitalisme. In plaats daarvan wordt elke vorm van beginnend verzet net gerecycleerd, waarna het een ondersteunend onderdeel wordt van het kapitalisme. De media vormen hierbij de centrale spil. Zij functioneren als een cruciaal mechanisme om individuen op een gecontroleerde manier kritiek te consumeren, zonder dat het systeem daadwerkelijk wordt uitgedaagd. Het gebrek aan coherente alternatieven leidt ertoe dat veel antikapitalistische bewegingen niet langer het einde van het kapitalisme als visie hebben. In de plaats daarvan zullen zij de ergste uitwassen willen milderen, vaak door middel van individuele consumptie-gebaseerde activiteiten. 

Met betrekking tot de publieke opvattingen over het kapitalisme bedacht Fisher de term “reflexieve impotentie”, die een fenomeen beschrijft waarbij mensen de gebrekkige aard van het kapitalisme erkennen, maar tegelijkertijd geloven zij niet dat er mogelijkheden bestaan om cruciale verandering teweeg te brengen. Volgens Fisher leidt deze passiviteit tot een selffulfilling prophecy en oefent het een negatieve invloed uit op de geestelijke gezondheid. Fisher identificeert tevens een wijdverbreid verlangen naar een publieke sfeer die buiten de staat opereert. Hij beweert echter dat het alleen de staat is die de publieke arena’s heeft weten te handhaven tegen de kapitalistische druk op massale privatisering. Het populaire neoliberale denken ondersteunt de vernietiging van openbare sferen ten gunste van de privatisering van openbare instellingen, zoals onderwijs en gezondheidszorg, gebaseerd op de veronderstelling dat de markt de publieke behoeften het beste bepaalt. Binnen dit kader bedacht Fisher ook het idee van “business ontology”: de kapitalistische ideologie waarin doeleinden en doelstellingen uitsluitend in zakelijke termen worden begrepen. Een veelvoorkomend onderwerp van Fishers schrijven is dus de toekomst van de publieke sfeer in het licht van de neoliberale bedrijfsontologie, en hoe die eruit zou kunnen zien zonder een gecentraliseerde staatsindustrie.

Het ‘realisme’-aspect van het kapitalistisch realisme en zijn inspiratie – socialistisch realisme – is in wezen gebaseerd op Jacques Lacans onderscheid tussen de symbolische en reële orde. Fisher stelt dat we dringend een beroep moeten doen op de reële orde om de alomtegenwoordigheid van de kapitalistische realisme ideologie te kunnen deconstrueren. In deze reële orde huizen de sociale gevolgen van dit realisme. Gevolgen die abject en verwerpelijk zijn. Het realisme wil net het reële onderdrukken, en met succes. Fisher wijst hierbij op gebieden zoals klimaatverandering, geestelijke gezondheid en de absurde logica van de bureaucratie. Indien wij beginnen met deze zaken te benadrukken, dan komen de zwakheden en hiaten van het kapitalistisch realisme aan het licht. Het is een glasheldere, vlijmscherpe analyse, maar vrij perspectiefloos zullen sommigen onder ons zeggen. 

Nu, betekent dit dan dat het neoliberalisme plots van de ene op de andere dag zal verdwijnen? Integendeel. Volgens Fisher zullen haar vooronderstellingen de politieke economie blijven domineren, maar niet meer als een onderdeel van een ideologisch project, maar eerder als “fantoom” standaarden. Voor de aandachtige lezer doet deze uitleg terugdenken aan Adam Curtis’ documentaire “HyperNormalisation” uit 2016. Hierin betoogt Curtis dat regeringen, financiers en technologische utopisten sinds de jaren 1970 de complexe “echte wereld” hebben opgegeven en een eenvoudiger “nepwereld” hebben opgebouwd, gerund door bedrijven en stabiel gehouden door politici. Het concept “hypernormalisatie” werd voor het eerst gebruikt in Alexei Yurchaks boek Everything Was Forever, Until It Was No More: The Last Soviet Generation uit 2006. Yurchak stelt dat iedereen in de Sovjet-Unie wist dat het systeem faalde, maar niemand kon zich een alternatief voorstellen in de plaats van de status-quo, en iedereen legde zich neer bij het handhaven van de illusie van een functionerende samenleving. Na verloop van tijd werd deze waan een selffulfilling prophecy en werd de nepheid door iedereen als echt geaccepteerd, een effect dat Yurchak hypernormalisatie noemde. Zijn we met het kapitalisme eigenlijk al niet in deze fase aanbeland? 

Het latere werk

“Capitalist realism” werd opgevolgd door “Ghosts of My Life”, een collectie met als thema het concept van hauntologie, een conceptueel kader voor het analyseren van syndromen van culturele entropie en retroparalyse, noties over een ‘verloren toekomst’ en het griezelige. Een derde boek, “The Weird and the Eerie”, bouwde hierop verder. Op 13 januari 2017 ontnam Fisher zich echter van het leven. Hij, die zijn ganse leven met depressies gekampt had en er ook vrijmoedig over schreef. Op het moment van zijn dood werkte hij aan een nieuw boek met de intrigerende titel “Acid Communism”. Afgaande op de introductie zou het boek een herwaardering hebben betekend van de “hippie counter culture” ideeën”. Een jaar na zijn overlijden publiceerde Repeater Books een bloemlezing van zijn blog K Punk [2].

Voetnoten

[1] Zie: Robin Mackay en Armen Avanessian (ed), #Accelerate, Falmouth/Berlin, Urbanomic/Merve Verlag, 2017. Het boek brengt een bloemlezing van de grondteksten van het accelerationisme.

[2] Mark Fisher en Darren Ambrose. K Punk. The Collected and Unpublished Writings of Mark Fisher (2004-2016) (voorwoord door Simon Reynolds), Repeater books, 2018.